1-707/7

1-707/7

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

10 FEBRUARI 1998


Wetsontwerp tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België


Evocatieprocedure


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 30 januari 1998 door de voorzitter van de Senaat verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een amendement op artikel 27 van het wetsontwerp « tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België » (Stuk Senaat, nr. 1-707/6, 1997-1998), heeft op 5 februari 1998 het volgende advies gegeven :

Algemene opmerkingen

1. Het amendement dat om advies aan de Raad van State is voorgelegd, moet worden getoetst aan verscheidene bepalingen van het Europees recht, inzonderheid aan de hiernavolgende bepalingen.

Artikel 107 van het Verdrag van Rome bepaalt het volgende :

« Bij de uitoefening van de bevoegdheden en het vervullen van de taken en plichten die bij dit Verdrag en de statuten van het ESCB aan hen zijn opgedragen, is het noch de ECB, noch een nationale centrale bank, noch enig lid van hun besluitvormende organen toegestaan instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van instellingen of organen van de gemeenschap, van regeringen van Lid-Staten of van enig ander orgaan. De instellingen en organen van de gemeenschap alsmede de regeringen van de Lid-Staten verplichten zich ertoe dit beginsel te eerbiedigen en niet te trachten de leden van de besluitvormende organen van de ECB of van de nationale centrale banken bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden. »

Artikel 108 bevat de volgende bepaling :

« Iedere Lid-Staat draagt er zorg voor dat zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, uiterlijk op de datum van oprichting van het ESCB verenigbaar is met dit Verdrag en met de statuten van het ESCB. »

Artikel 14.2 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank luidt als volgt :

« De statuten van de nationale centrale banken bepalen in het bijzonder dat de ambtstermijn van een president van een nationale centrale bank minimaal vijf jaar is.

Een president kan slechts van zijn ambt worden ontheven indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. Tegen een besluit daartoe kan de betrokken president of de Raad van Bestuur beroep instellen bij het Hof van Justitie wegens schending van het Verdrag of van bepalingen ter uitvoering daarvan. Het beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, vanaf de dag van bekendmaking van het besluit, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebrek daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker er kennis van heeft gekregen. »

Dat zijn de beginselen die de nationale wetgevers bij de hervorming van de nationale banken in acht moeten nemen.

2. Het voorgestelde amendement heeft tot doel artikel 27 van het wetsontwerp tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, zoals aangenomen door de senaatscommissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden, gedeeltelijk te wijzigen. Die bepaling neemt artikel 35 van het voorontwerp van wet, dat om advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State is voorgelegd, ne varietur over. Bij die bepaling was geen enkele opmerking gemaakt in het advies dat het Europees Monetair Instituut op 9 september 1996 aan de minister van Financiën heeft verstrekt en dat die minister ter kennis van de Raad van State heeft gebracht toen het voorontwerp van wet om advies bij de afdeling wetgeving voorlag.

3. De moeilijkheid om mandaten die weliswaar voor een bepaalde tijd uitgeoefend worden doch verlengbaar zijn te combineren met diverse leeftijdsgrenzen die aan het uitoefenen van het ambt gesteld worden, is niet nieuw, zoals blijkt uit de datum van het koninklijk besluit waarnaar in het dispositief van het amendement wordt verwezen. Die combinatie wordt in casu nog moeilijker, aangezien krachtens de internationale verplichtingen van België bovendien de onafhankelijkheid van de bedoelde personen moet worden gewaarborgd.

Het om advies aan de Raad van State voorgelegde amendement zal die onafhankelijkheid voortaan nog versterken, aangezien de mogelijkheid om een lopend mandaat te voltooien en de jaarlijkse verlengingen overgangsmaatregelen zullen worden die alleen gelden voor degenen die op de datum van de afkondiging van de wet een mandaat vervullen.

De kamer was samengesteld uit :

De heer J.-J. STRYCKMANS, voorzitter;

De heren Y. KREINS en P. QUERTAINMONT, staatsraden;

Mevrouw B. VIGNERON, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door mevrouw F. CARLIER, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.

De griffier, De voorzitter,
B. VIGNERON. J.-J. STRYCKMANS.