1-514/1 (Senaat)
-859/1 (Kamer)

1-514/1 (Senaat)
-859/1 (Kamer)

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat

GEWONE ZITTING 1996-1997 (*)

28 december 1996


De rechten van het kind in de Europese Unie


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITE VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN VAN KAMER EN SENAAT (1)

UITGEBRACHT DOOR Mevr. An HERMANS


INHOUDSTAFEL



INLEIDING

(Door Mevr. Hermans)

Deze hoorzitting (2 ) heeft plaats juist vóór de verjaardag (20 november 1989) van de ondertekening van het Verdrag inzake de Rechten van het kind.

In sommige landen (Spanje, Frankrijk) is deze dag uitgeroepen tot de Dag van het Kind. De hoorzitting doet hiermee dus tevens recht aan deze internationale dag. Er is op internationaal en Europees vlak, maar ook in België, thans een beweging op gang gekomen die ervoor ijvert om de rechten van het kind niet alleen te valoriseren via het gezinsbeleid, maar ook via alle andere beleidssectoren. Alle beleidssectoren moeten benaderd en kritisch bevraagd worden vanuit de hoek van de rechten van het kind.

In de Europese instellingen (de Europese Commissie, het Europees parlement) evenals in de IGC (Intergouvernementele Conferentie ter herziening van het Verdrag van Maastricht) is op dit ogenblik de vraag aan de orde of het respect voor de rechten van het kind niet moet geconcretiseerd worden door opname van een bijzonder artikel hierover in het nieuwe Verdrag. Sommigen zien dit als een belangrijke symbolische stap, welwetend dat er vragen kunnen gesteld bij de afdwingbaarheid van deze specifieke rechten.

Het Adviescomité voor Europese aangelegenheden heeft het als zijn taak beschouwd mede dit denkproces gaande te houden en om een advies te geven aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de regering.

Hiertoe bleek het aangewezen een aantal experten maar vooral ook de organisaties die werkzaam zijn op dit terrein, te horen.

Centrale vraag naar de interveniënten toe is welke aspecten van het beleid ter bescherming van de rechten van het kind zouden moeten worden uitgeoefend op het niveau van de EU.

Hoewel het gezinsbeleid geen uitdrukkelijke bevoegdheid is van de EU, toch verricht de Commissie reeds geruime tijd onderzoek naar de effecten van bepaalde beleidssectoren op het gezin (koopkracht, consumentengedrag, ).

Op basis van een mededeling van de Commissie aan de Raad over gezinsbeleid (COM 89/363), hebben de bevoegde ministers op 29 september 1989 conclusies aangenomen over het gezinsbeleid (89/C277/02). In het kader hiervan werd beslist tot de oprichting van een «Europese Observatie-eenheid voor de gezinspolitieken» die jaarlijks een rapport uitbrengt over de evolutie van het gezinsbeleid in de Lid-Staten. Hierin wordt tevens een hoofdstuk gewijd aan geweld binnen het gezin onder meer over het seksueel misbruik van kinderen.

De regelmatige uitwisseling van informatie over gemeenschappelijke interessepunten inzake gezinsbeleid wordt verzekerd door de «Groep van hoge ambtenaren voor het gezin», die tweemaal per jaar vergadert onder het voorzitterschap van de Commissie. De groep fungeert dus als een draaischijf voor informatie-uitwisseling over de diverse initiatieven en te nemen maatregelen inzake gezin en kind, evenals over de nationale maatregelen om het seksueel misbruik van kinderen tegen te gaan.

Op basis van dit algemeen kader, werden een aantal activiteiten over de rechten van het kind georganiseerd in samenwerking met de NGO's (conferenties, en dergelijke).

A. ALGEMEEN KADER

1. Uiteenzetting van de heer Capelaere (Rijksuniversiteit Gent - RUG)

Tot voor kort kwamen de rechten van het kind amper op de politieke agenda.

Onder druk van de dramatische recente gebeurtenissen in België (ontvoering, seksueel misbruik en moord van kinderen) zijn de rechten van het kind, zowel internationaal als nationaal, en door alle geledingen van het beleid (regering en parlement) in volle licht gebracht.

De bescherming van de rechten van het kind is plots een prioriteit geworden.

Toch schuilt in deze plotse aandacht ook het gevaar van recuperatie en misbruik van de kinderrechten door de politiek.

Rechten van kinderen moeten inderdaad door de beleidsmakers au sérieux genomen worden door er een concrete inhoud aan te geven.

Omschrijving van kinderrechten

Kinderrechten zijn heel omvangrijk. Het gaat niet alleen om beschermingsrechten van kinderen maar over het geheel van de rechten van kinderen om op een volwaardige manier aan de samenleving deel te nemen (dus zowel sociale, economische, culturele rechten als burgerrechten en politieke rechten).

Het is reeds langer dan vandaag erkend dat kinderen het recht hebben om beschermd te worden, maar minder vanzelfsprekend is dat zij ook nog andere rechten hebben.

Misbruik van kinderen kan niet alleen opgelost worden door hen te beschermen. Aan de samenleving in haar geheel moet vorm gegeven worden door ten volle rekening te houden met het belang van het kind.

Het is jammer dat kinderrechten slechts politieke aandacht krijgen op het ogenblik dat kinderen onrecht wordt aangedaan.

Kinderrechten moeten niet reactief maar preventief benaderd.

Kinderrechten zijn niet enkel een kwestie van het kind als individu (dat rechten kan afdwingen via de rechtbank).

In de eerste plaats is de garantie van kinderrechten een groepskwestie.

De samenleving moet zo worden uitgebouwd dat het belang van het kind wordt gerespecteerd.

Seksuele uitbuiting van kinderen is ook een uitdrukking van een veel ruimer probleem over de wijze waarop de samenleving met kinderen omgaat.

Uitdagingen voor de EU

Er moet vooreerst herinnerd aan de belangrijke initiatieven die reeds genomen zijn in het kader van de Raad van Europa (RVE).

De herziening van het Verdrag van Maastricht (EU) biedt thans ook de mogelijkheid om meer aandacht te besteden aan de rechten van het kind.

Totnogtoe was de aandacht van de Europese Unie (EU) inderdaad toegespitst op het economische (de toelatingscriteria tot de EMU).

De EU heeft nauwelijks aandacht gehad voor kinderen.

Maar het is niet voldoende nu, bij de herziening van het EU-Verdrag in het kader van de Intergouvernementele Conferentie die thans aan gang is, alleen rekening te houden met de extreme onrechtsituaties (commerciële en sexuele uitbuiting van kinderen) en aan kinderrechten alleen inhoud te geven via de derde pijler van het Verdrag (taken van politie en justitie).

In de hele kinderrechtenproblematiek hebben justitie en politie slechts een heel subsidiaire rol.

Het Verdrag in zijn geheel moet rekening houden met de belangen van de kinderen.

2. Uiteenzetting van Mevr. W.Zimmerman, lid van het Europees Parlement

Mevrouw Zimmerman is lid van de Commissie Juridische Zaken en Rechten van de Burger van het Europees Parlement en in deze hoedanigheid rapporteur voor het initiatiefverslag houdende maatregelen ter bescherming van minderjarigen in de Europese Unie. Zij stelt dat, alhoewel er in het Europees Parlement en in andere gespreksfora reeds druk gedebatteerd werd over de rechten van kinderen en ondanks de tot stand gekomen verdragen tot bescherming van kinderrechten, er in Europa op het vlak van het beleid tot nog toe weinig of geen aandacht hiervoor bestond. Dit is volgens haar mede te wijten aan het feit dat het Verdrag van Maastricht het begrip rechten van het kind niet kent.

In het Verdrag wordt wel een concept «burger» gebruikt, maar dan vooral in de betekenis van werknemer, werkgever, consument, enzovoort. Dat wil zeggen: de burger wordt gelijkgesteld met de volwassene. Het kind is slechts een «aanhangsel» van die volwassene en wordt niet beschouwd als een zelfstandig persoon.

Hierin moet volgens de spreekster verandering komen: kinderen moeten in het Verdrag als een zelfstandige groep opgenomen worden zodat ze eigen rechten kunnen krijgen. Die rechten moeten dezelfde status krijgen als de rechten die volwassenen hebben en dus geen afgeleide rechten zijn die afhangen van de hoofdrechten van volwassenen. Aldus zou er een mentaliteitsverandering op gang moeten gebracht worden opdat kinderen centraal zouden staan en er rekening kan gehouden worden met hun wensen.

In afwachting echter van een Verdragswijziging, is het volgens het Europese parlementslid aan te bevelen dat de Europese Unie en haar instellingen de ontwikkeling en bescherming van de rechten van het kind tot beginsel van hun handelen verheffen.

In dit kader zou de oprichting van een nieuw Directoraat-Generaal, dat de rechten en belangen van het kind coördineert en behartigt, ernstig overwogen moeten worden.

Daarnaast zou de aanstelling van een ombudsman voor de rechten van het kind, op Europees en nationaal niveau, moeten gerealiseerd worden zodat de kinderen een duidelijk aanspreekpunt hebben.

Een andere piste om kinderen als groep op een gestructureerde wijze invloed te laten uitoefenen op de politieke besluitvorming, is de oprichting van kinderparlementen (vooral op lokaal niveau).

Ook moet de Europese Commissie aandacht hebben voor kinderen bij de uitwerking van acties in alle beleidsdomeinen. Om dit te bevorderen zou een Commissaris of een groep Commissarissen specifiek met deze problematiek belast kunnen worden, naar analogie met de groep van commissarissen die het gelijke kansenbeleid en de rechten van de vrouw opvolgt.

Ook op het gebied van het vrij verkeer van personen stellen zich problemen: kinderen met de nationaliteit van een Lid-Staat kunnen binnen de Unie slechts reizen onder begeleiding van een volwassene. Het kind moet de mogelijkheid krijgen om binnen de Unie zelfstandig grensoverschrijdende verplaatsingen te kunnen doen. Hetzelfde moet mogelijk gemaakt worden voor kinderen met de nationaliteit van een derde land, zeker indien één van de ouders de nationaliteit heeft van een Lid-Staat. In verband hiermee moeten tevens de problemen die kunnen ontstaan door het bezit van de dubbele nationaliteit (in hoofde van het kind), een bevredigende oplossing kunnen krijgen.

Kinderen uit derde landen moeten ook de mogelijkheid krijgen om zelfstandig asiel aan te vragen. De koppeling van de asielaanvraag van een kind aan deze van een volwassene moet afgeschaft worden.

Bovendien zou geen onderscheid gemaakt mogen worden tussen politieke en economische minderjarige vluchtelingen. Kinderen die aan de poorten van het rijke Europa aankloppen, dienen zonder uitzondering opgevangen te worden zodat de ontvangende Lid-Staat kan nagaan wat de mogelijkheden voor gezinshereniging zijn.

Meer aandacht moet besteed worden aan het kind als slachtoffer en als dader van misdrijven en misdaden. Voor wat betreft het eerste aspect, moeten kinderen zich kunnen wenden tot een instantie die hen aanhoort en hun klachten ernstig neemt. Er moet ook voor een professionele begeleiding van de kind-slachtoffers gezorgd worden vóór, tijdens en na een gerechtelijke procedure.

Zo moet bijvoorbeeld het kind dat een getuigenis aflegt dit kunnen doen onder begeleiding van een psycholoog en niet alleen in aanwezigheid van politiemensen.

De getuigenis moet dan ook op beeld- en geluidsdragers kunnen worden vastgesteld, waarna deze opname in een rechtszaak moet kunnen gebruikt worden, zodat het kind niet telkens opnieuw de tegen haar of hem begane misdaad moet beleven.

Ook het kind als dader moet professioneel begeleid worden zodat het proces van hersocialisering met succes kan worden afgerond en het kind terug op een normale wijze in de maatschappij kan functioneren.

Naarmate de kinderen over steeds grotere budgetten beschikken (zelfstandig of via een volwassene) en ze economisch interessant worden, worden zij steeds meer het doelwit van commerciële reclamecampagnes. Het kind moet dan ook beschermd worden tegen de mogelijke negatieve gevolgen van zijn positie als consument: situaties waarin prostitutie en diefstal door hen als middelen gebruikt worden om meer financiële middelen te bemachtigen om aan hun consumptiebehoeften te voldoen, moeten voorkomen worden.

Een delicaat onderwerp in verband met de kinderrechten is de seksualiteit. Seksualiteit werd steeds en wordt nog vaak als een problematiek voor volwassenen beschouwd. Kinderen groeien echter op met allerlei vormen van seksualiteit en moeten begeleid worden in hun kennismaking ermee. Een aspect van de problematiek is het bepalen van de leeftijd tot wanneer een kind als seksueel minderjarige beschouwd wordt en de aansprakelijkheid van de meerderjarige in dat verband.

Tot slot beklemtoont mevrouw Zimmerman dat een goede samenwerking tussen de Unie-instellingen en de Raad van Europa in dit verband nuttig kan zijn. De activiteiten die deze laatste inzake kinderrechten heeft ontplooid, kunnen volgens de spreekster, samen met het VN-Verdrag over de rechten van het kind, een goede werkbasis vormen voor verdere acties inzake de rechten van kinderen op het niveau van de Europese Unie en de Lid-Staten.

3. Uiteenzetting van de heer Debrulle, Directeur-generaal bij het ministerie van Justitie, over de Belgische initiatieven in het raam van de derde pijler van het Verdrag betreffende de Europese Unie, namelijk de samenwerking op het vlak van justitie en binnenlandse aangelegenheden

De inspanningen die België heeft geleverd zijn niet nieuw. Tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie (2e helft van 1993) werden een aantal aanbevelingen ingediend die gericht waren op de politionele en diplomatieke samenwerking in het kader van de strijd tegen de mensenhandel. Zo beschikt de Europese Unie over ongeveer 300 verbindingsofficieren die de gegevens over de overtredingen die binnen en buiten de Unie werden gepleegd, proberen te centraliseren. Ons land heeft zich ook ingezet om het verschil aan te tonen tussen de strijd tegen de illegale immigratie en die tegen de mensenhandel. Deze twee vraagstukken zijn zeer vaak verschillend van aard, zelfs al vertonen ze een aantal gemeenschappelijke kenmerken. België heeft eveneens een belangrijk initiatief genomen in het raam van de Europol-Overeenkomst die de politiediensten van de Europese Lid-Staten de mogelijkheid wil bieden om doeltreffend samen te werken, met inbegrip van de uitwisseling van persoonsgegevens. België heeft er op aangedrongen dat men van meetaf een prioritaire rol toebedeelt aan de strijd tegen de mensenhandel zoals die gedefinieerd wordt in de bijlage van voornoemde overeenkomst en waarin rechtstreeks verwezen wordt naar seksuele uitbuiting van kinderen(3 ).

Een ander initiatief van ons land in het raam van de derde pijler van het EU-Verdrag bestaat in «vier gemeenschappelijke actieprogramma's» (waarvan één ingediend in overleg met het Ierse voorzitterschap van de Europese Unie). «Een gemeenschappelijk actieprogramma» verplicht de regeringen van de Lid-Staten ertoe de maatregelen te nemen die binnen hun bevoegdheid vallen en deze om te zetten in wettelijke bepalingen volgens de eigen wetgevende procedures. Het eerste gemeenschappelijke actieprogramma, ingediend tijdens het Ierse voorzitterschap, beoogt een uitbreiding van het mandaat van de Europese drugseenheid (EDE) in Den Haag die bevoegd is voor niet-persoonsgegevens op vlak van onder andere drugs, illegale immigratie of de verboden handel in nucleaire en radioactieve stoffen. België heeft er voor gepleit de strijd tegen de mensenhandel hieraan toe te voegen.

Het tweede actieprogramma beoogt de opstelling van een systematische lijst van de informatiecentra waarop de EU-Lid-Staten een beroep kunnen doen inzake de operationele, wetenschappelijke en technische facetten van het politiewerk in de strijd tegen de seksuele uitbuiting van kinderen. Dit initiatief is het gevolg van de dramatische gebeurtenissen die België hebben getroffen en die ons land ertoe hebben gebracht de hulp in te roepen van bijvoorbeeld Duitse speurhonden en een detectie-apparaat uit het Verenigd Koninkrijk. Bij de EDE in Den Haag zou men desgewenst ook kunnen beschikken over een gespecialiseerde inventaris ter zake. Deze eerste twee actieprogramma's zullen eerlang worden goedgekeurd door de Europese Raad van Ministers voor Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ).

Het derde actieprogramma handelt over de aanwending van de middelen van de derde pijler (STOP-programma) om een aantal onderzoeken, studies, stages en uitwisselingen te financieren. Zo zouden alle politieagenten over een handboek kunnen beschikken dat hen meer informatie kan verschaffen over seksuele misdrijven. De magistraten zouden ter zake ook over modelondervragingen kunnen beschikken die slechts eenmaal toegepast zouden worden. Een opname van de ondervraging zou er dan voor zorgen dat kinderen niet steeds opnieuw het relaas van de ondergane mishandelingen moeten doen. Ook zouden de haalbaarheid en het nut onderzocht kunnen worden van de oprichting van een Europees centrum voor de rechten van het kind, hetzij onder de vorm van een DNA-bank, hetzij van een gegevensbank die gegevens verzamelt over alle veroordeelde pedofielen of vermiste kinderen en die ter beschikking zou staan van de politiediensten.

Het vierde, en moeilijkst uitvoerbare, actieprogramma wordt momenteel nog besproken. Het betreft de strafrechtelijke harmonisatie inzake tenlasteleggingen binnen de Europese Unie teneinde de strafrechtelijke en politionele samenwerking doeltreffender te maken. Gebleken is namelijk dat, zowel in de Europese Lid-Staten als erbuiten, seksuele uitbuiting van kinderen vaak het onderwerp is van tenlasteleggingen. Vanuit het oogpunt van de harmonisatie is het de bedoeling te onderzoeken hoever de EU-Lid-Staten willen meegaan in de harmonisatie van de tenlastelegging van de seksuele uitbuiting van kinderen en de vereiste van dubbele incriminatie van de feiten in het land van vervolging en in het land waar zij gepleegd werden, op te heffen.

België heeft tijdens de onderhandelingen zijn ambities naar beneden toe moeten aanpassen (ons land mikte niet alleen op seksuele uitbuiting van zowel volwassenen als kinderen maar ook op de uitbuiting van illegale arbeidskrachten), want het was in de eerste plaats belangrijk om deze onderhandelingen rond te krijgen binnen de afgesproken termijn dat wil zeggen voor de JBZ-Raad van 28 en 29 november 1996.

Wat de seksuele uitbuiting van kinderen betreft, heeft België zich gebaseerd op artikel 34 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, opgemaakt te New York, door een begrip toe te voegen dat momenteel problemen oplevert, namelijk het feit pornografisch materiaal waarin kinderen zijn betrokken te maken, te verkopen maar ook te bezitten . Het grootste probleem is te weten of men zowel het aanbod als de vraag moet aanpakken, dat wil zeggen niet alleen de productie van pornovideo's, maar ook het bezit ervan voor persoonlijk gebruik moet bestraffen.

In tegenstelling tot een aantal andere landen, die al of niet lid zijn van de EU, voorziet onze wetgeving in deze tenlastelegging. Dat zal ondermeer de inzet zijn van de JBZ-Raad van 28 en 29 november 1996. Het territorialiteitsbeginsel bij de toepassing van de strafwet vormt een tweede probleem. Mag men, bijvoorbeeld, op Belgisch grondgebied zowel Belgische staatsburgers, als gewone inwoners, onderdanen van een andere EU-Lid-Staat en reizigers op doortocht vervolgen?

Sommigen willen zich beperken tot de staatsburgers van hun land, anderen zijn bereid verder te gaan dan de gewone ingezetenen en willen zelfs de personen die zich gewoon op hun grondgebied bevinden opsporen en vervolgen. Een derde probleem vormt het principe van de dubbele tenlastelegging dat in de strafwet van heelwat Lid-Staten opgenomen is: een land zal de pleger van een strafbaar feit, die zich op haar grondgebied bevindt, slechts vervolgen als die overtreding ook ten laste wordt gelegd en bestraft in het land waar de feiten werden gepleegd. Het betreft hier vooral de bestraffing van sekstoerisme waarbij kinderen betrokken zijn.

In een aantal landen buiten de EU bestaat die tenlastelegging niet, of als ze bestaat wordt dat type van vergrijp niet bestraft omwille van de corruptie die overheerst in het politie- en gerechtelijk apparaat. Alles draait om de vraag of Lid-Staten, op basis van het VN-verdrag over de rechten van het kind dat door bijna 187 landen werd geratificeerd en voortaan deel uitmaakt van het wereldpatrimonium op het vlak van gerechtelijke samenwerking, een uitzondering zouden kunnen maken op dat principe van de dubbele tenlastelegging. De landen die het Verdrag ondertekend hebben zouden inderdaad in gebreke blijven betreffende de nakoming van een internationale verbintenis, namelijk de omzetting van artikel34 van het Verdrag inzake de rechten van het kind in hun nationale wetgeving. Het debat terzake is nog aan de gang en het zal aan de JBZ-Raad van eind november zijn om hierover een eventuele consensus te bereiken. Voor veel landen betekent het principe van de dubbele tenlastelegging een waarborg voor de eerbiediging van de rechten van personen die gerechtelijk worden vervolgd.

De spreker merkt, tot slot, op dat België geregeld als voorbeeld wordt genoemd van een land met een vooruitstrevende wetgeving inzake de strijd tegen pedofilie en seksuele uitbuiting van kinderen. Zo werd in de marge van de Budapest-groep (4 ) een Belgisch-Poolse werkgroep opgericht die gevraagd werd een modelwetgeving op te stellen inzake de strijd tegen mensenhandel.

De raad van ministers van de Budapest-groep zal tijdens het eerste trimester van 1997 samenkomen om te debatteren over de invoering van die modelwetgeving die ter beschikking zal komen te staan van de Centraal- en Oosteuropese en de Baltische Staten die nog geen lid zijn van de Unie, maar die zich erdoor kunnen laten inspireren met het oog op hun toekomstige toetreding.

Ter afsluiting merkte de heer Debrulle nog op dat in het raam van de Intergoevernementele Conferentie ter herziening van het Verdrag van Maastricht (IGC 1996), België zopas teksten heeft ingediend die tot doel hebben een groot aantal onderwerpen van de derde pijler naar het Europese niveau over te hevelen teneinde de doeltreffendheid van de Europese Unie terzake te verhogen.

B. VOORSTELLING VAN ORGANISATIES DIE IJVEREN VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND

1. Euronet (Mevrouw K. Seymour)

Euronet is een organisatie die ijvert voor de rechten van het kind. Mevrouw Seymour merkt meteen op dat er geen coherent Europees beleid is ten gunste van het kind. Zo beschikt de Europese Commissie niet over een specifieke bevoegdheid op dat gebied. Er is dus ook niemand die speciaal aandacht moet besteden aan de problemen in verband met de rechten van het kind. De Europese Commissie mag dan al degelijke opvoedings- en gezondheidsprogramma's opgezet hebben, toch moet men vaststellen dat die het kind op zich eigenlijk altijd buiten beschouwing laten. Niet alle facetten van het kind worden dus in aanmerking genomen. Daarenboven zijn die programma's vaak bestemd voor jongeren uit vrij gegoede milieus. Over het algemeen bestaat er duidelijk behoefte aan een betere coördinatie van het in de diverse Europese landen gevoerde beleid ten aanzien van het kind. Het ontbreken van een specifieke juridische basis maakt dat de problemen moeilijk op te lossen zijn. Zo staan wij bijvoorbeeld nergens wat het ondervangen betreft van de gevolgen die de eenheidsmarkt voor het kind heeft. Ook het vrije personenverkeer als gevolg van de afschaffing van de Europese binnengrenzen heeft concrete consequenties voor het kind: denken wij maar aan de grotere «mobiliteit» van de pedofielen. Kortom, de kinderen zijn nog geen volwaardige burgers van de Unie. Als men zich al met hen bezighoudt, doet men dat uit morele verplichting en dan nog op een ondoelmatige manier, in die zin dat gewerkt wordt zonder een vast schema en naargelang de problemen zich aandienen. Zo kan niet passend op specifieke situaties worden gereageerd. Van dat «reactief», «occasioneel» beleid moet worden afgestapt en er moeten structuren in de plaats komen die het mogelijk maken alle kwesties in verband met de rechten van het kind correct in te schatten en efficiënt op te treden vanf de begin situatie, met name op het vlak van de preventie. 0

Tot besluit van haar betoog benadrukt mevrouw Seymour dat, wil men tot een coherent Europees beleid komen, ook werk moet worden gemaakt van een wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, want daarin worden kinderen en jongeren niet voor vol aangezien.

2. Katholiek Internationaal Bureau voor het Kind (KIBK) (de heer Christian Delory)

Ter bevordering van een kindvriendelijk beleid wil het Europees consortium KIBK een maatschappelijke context creëren en uitbouwen die het kind de mogelijkheid biedt op te komen voor zijn rechten.

Als rechtsonderhorige beschouwd neemt het kind actief deel aan zijn eigen vormingsproces. Dit nieuwe imago van het kind steunt op recent onderzoek en vindt zijn rechtvaardiging in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het kind is tegelijk een partner, een maatschappelijk subject, een rechtssubject en het draagt verantwoordelijkheid.

Een reële opvoeding en opleiding van het kind is voor de uitoefening van het burgerschap en van de democratie slechts op een toereikende wijze mogelijk op de plaatsen waar de ontwikkeling van het kind zich voltrekt (school, ontspanningsoorden, gezin). Efficiënt onderricht in het recht en de democratie en de uitoefening van het burgerschap zijn slechts mogelijk indien het tijdstip daarvoor goed gekozen is en de voor de jongeren bestemde opleidingsprogramma's zo dicht mogelijk aanleunen bij de realiteit en de kinderen de mogelijkheid bieden hun rechten te doen gelden en hun plichten te vervullen in het gezin, op school en in alle segmenten van het gemeenschapsleven.

Die nieuwe benaderingswijze heeft consequenties voor de rol en de taak van de volwassenen die met kinderen te maken hebben, alsmede voor de houding die zij tegenover hen aannemen.

Die beschouwingen zijn vooral relevant voor de volwassenen die op educatief gebied met kinderen omgaan (leerkrachten, artsen, maatschappelijk werkers, advocaten, paramedici en dergelijke).

Niet alleen de positie van het kind maar ook die van de volwassene verandert. Wil men de communicatie tussen kinderen onderling maar ook die tussen kinderen en volwassenen bevorderen, dan moet dat gebeuren in een optimale sociale context.

Het door het KIBK gepland project ligt in de lijn van die nieuwe wisselwerking die zich rond de wederzijdse ontwikkeling van de rollen en standpunten aftekent.

In dat kader overweegt de Belgische tak van het Europees consortium, waartoe afgelopen maand ook de Nederlandstaligen toegetreden zijn, acties op gebied van sensibilisering, opleiding en animatie voor de verenigingen die instaan voor de veldwerkers, de tussenpersonen, de sociale bemiddelaars en al degenen die met kinderen omgaan.

Er werd te hunnen behoeve een aantal projecten opgestart. Zo stelt het KIBK momenteel een als animatie- en opleidingsinstrument bruikbaar actiepakket samen voor alle instellingen die met de opleiding van die maatschappelijk werkers belast zijn.

3. Belgisch Comité voor Unicef (de heer Casman)

De heer Casman, Algemeen directeur van het Belgisch Comité voor unicef heeft het over de «Kindergemeenteraden» als uitdrukking van het recht op inspraak van kinderen. Het is een Belgisch project dat ook zou kunnen uitgebreid worden in de EU.

Het recht op inspraak van kinderen is gebaseerd op artikel12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Kindergemeenteraden werden in België opgericht sinds 1987, op initiatief van gemeentelijke verantwoordelijken en leerkrachten. Het Belgisch Comité voor unicef wenste een algemeen beeld te bekomen over deze Raden. Dit jaar werd een onderzoek uitgevoerd naar de oprichting van de kindergemeenteraden (zie resultaten in BijlageI). 335 steden en gemeenten op 589 gaven een antwoord. De Raden bestaan uit kinderen van 10 tot 12 jaar oud, verkozen binnen de schoot van de scholen, die gemiddeld 6 keer per jaar vergaderen. Een raad telt gemiddeld 20 kinderen, waarbij jongens en meisjes gelijk vertegenwoordigd zijn. Ouders, leerkrachten en gemeentelijke vertegenwoordigers zijn aanwezig. Tijdens sommige raadsvergaderingen werd de werking van de stad of gemeente uitgelegd door volwassenen. In andere gevallen vroeg men de kinderen wat zij dachten over bepaalde onderwerpen. Men stelt vast dat de betrokkenheid van de kinderen het grootst is wanneer het initiatief door hen zelf genomen wordt.

In 1989 voerde het Belgisch Comité voor Unicef, samen met Kind en Gezin, de Bond van de Grote en de Jonge Gezinnen en ATD-Vierde Wereld (om slechts de belangrijkste partners te vermelden) een sensibilisatiecampagne naar al de minderjarigen in ons land toe. Een informatiefolder met uitleg over de Rechten van het Kind en over de Conventie (zo noemde men het toen), en een verzoekschrift werden verspreid. De kinderen konden, indien zij het wensten, dit laatste terugsturen om aldus de goedkeuring en daarna de bekrachtiging van het Verdrag te vragen. Tegelijkertijd konden zij een boodschap mededelen, indien zij dit wensten, hetzij geschreven hetzij getekend. 300 000 verzoekschriften kwamen terug en werden in februari 1990, op symbolische wijze, aan HH. MM. Koning Boudewijn en Koningin Fabiola overhandigd.

De kosten voor deze campagne werden volledig door sponsoring gedragen.

De boodschappen vermeld in de 300 000 verzoekschriften getuigen van de uiteenlopende en verschillende bekommernissen van de kinderen. Een staal werd onderzocht door Professor Verhellen (Centrum Rechten van het Kind - RUG). De resultaten werden nadien gepubliceerd. 12% van de kinderen had een boodschap over bescherming tegen lichamelijk en geestelijk geweld, misbruik en verwaarlozing. Het beleid moet dergelijke boodschappen ernstig nemen.

Het ideale zou zijn dat de kinderen zelf de onderwerpen bepalen waarover zij willen praten, weze het bekommernissen, problemen of andere, en dat zij daar nadien over kunnen praten met volwassenen die bereid zijn naar hen te luisteren, hen een verstaanbare uitleg te geven en vooral bereid zijn beslissingen te nemen in samenspraak met hen.

Inspraak bestaat in mindere of meerdere mate binnen de families, op school werkt men eraan. Het gemeentelijk niveau is uitermate belangrijk. Het is namelijk het eerste niveau waar wij, als burgers, onze solidariteit tonen, alsook waar wij over diensten genieten die bestemd zijn om aan onze basisbehoeften tegemoet te komen, bijvoorbeeld onderwijs, gezondheid, drinkbaar water, de zogenaamde «Grote Nuttige Werken».

De boodschappen die de kinderen ons stuurden naar aanleiding van de campagne in 1989 getuigen van het feit dat kinderen boodschappen hebben en dat ze die kunnen uitdrukken. Kinderen moeten misschien mondiger worden, zeker is dat volwassenen moeten leren luisteren naar en praten met kinderen.

Het Belgisch Comité voor Unicef zal eerstdaags de bevindingen van het nationaal onderzoek wereldkundig maken, met de namen van de gemeenten en de gegeven antwoorden, ook de eventueel opgegeven redenen om een kindergemeenteraad op te richten. Ieder jaar zal een onderzoek verricht worden en de resultaten ervan zullen gepubliceerd worden. Naast kwantitatieve zullen ook kwalitatieve bevindingen vermeld worden.

Het Belgisch Comité zal ook mensen aantrekken die als raadgever/geefster voor de raden kunnen optreden. Zij zullen een opleiding krijgen in verband met het Verdrag opdat zij adviezen kunnen verschaffen aan de kinderen. Die mensen zullen ook als taak hebben aan de volwassenen te leren hoe verstaanbare en nuttige uitleg te geven aan de kinderen. Die mensen zouden ook het Comité kunnen helpen bij de kwalitatieve beoordeling van de kindergemeenteraden. Ze zouden ouder dan 50 moeten zijn. Het moet immers gaan om mensen die nog de tijd hebben gekend dat er minder vervuiling, minder agressiviteit was. De jonge ouders van nu geven zich geen rekenschap meer van het klimaat waarin ze leven doordat ze daaraan gaandeweg gewend zijn gemaakt.

De kwaliteit van het inspraakrecht van de kinderen dient bij te dragen tot een allesomvattend en holistisch beleid voor de kinderen. Allesomvattend betekent dat men rekening houdt met alle maatschappelijke factoren die de kinderen beïnvloeden, met holistisch wordt bedoeld dat de onderlinge banden tussen die factoren erkend worden. Tot slot pleit het Comité voor een definitie van het welzijn van de kinderen in ons geïndustrialiseerd land.

In ontwikkelingslanden is die definitie eenvoudig, vermits het moet uitgedrukt worden in termen van overleven en onderwijs. Dit betekent nog niet dat dit welzijn gemakkelijk te bereiken is.

Wij hebben welzijnsstadia bereikt qua overleven en onderwijs en moeten er nu werk van maken het welzijn van kinderen te definiëren op andere vlakken, om dan strategieën en acties te bepalen, en ze te evalueren.

C. GEDACHTEWISSELING

De heer Sean Lawless is lid van «Focus on children », een Ierse niet-gouvernementele organisatie die een onderdeel is van een brede coalitie van nationale, Europese en internationale ONG's die is opgericht met de bedoeling om de leemten van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan te vullen zodat voortaan onverdeelde aandacht gegeven wordt aan de problemen van kinderen en jongeren in de Unie.

De spreker wijst op de noodzaak dat de kwestie van de rechten van het kind aan bod komt tijdens de onderhandelingen in het raam van de Intergouvernementele Conferentie. De tijd dringt want het Ierse voorzitterschap van de Unie werd belast met het opmaken van een ontwerp-verdrag voor de begin december geplande Europese Raad van Dublin. Het Ierse voorzitterschap steunt dat voorstel en is bereid de nodige maatregelen te nemen opdat de 15 lid-staten van de Unie het vraagstuk kunnen behandelen.

Ook de heer J. Van Gils van Euronet-België dringt erop aan dat het nieuwe verdrag zou verwijzen naar de rechten van het kind en hij uit de wens dat België daarbij het voortouw zou nemen.

De heer C. Lelièvre , algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind bij de Franse Gemeenschap van België, wenst het betoog van Europarlementslid mevrouw Zimmerman aan te vullen met erop te wijzen dat de Franse Gemeenschap sedert 1991 over een ombudsman beschikt die zijn oor te luisteren legt naar wat de kinderen te vertellen hebben en dat de Vlaamse gemeenschap eerlang een soortgelijk initiatief zal nemen.

Daarnaast heeft de spreker niets dan lof voor de ijver waarmee de NGO's opkomen voor de rechten van het kind en hij herinnert eraan dat de bescherming daarvan maar een van de vele aspecten is.

De heer Debrulle heeft het vervolgens over de problemen in verband met de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en over de moeilijkheid om voor die toetreding een sluitende juridische grondslag te vinden. Bovendien zou een dergelijke toetreding naar verluidt bij slechts een kleine minderheid van Lid-Staten bijval vinden.

Voorts herinnert de spreker eraan dat indien niet voldaan wordt aan de Belgische eis tot afschaffing van de dubbele incriminatie van alle daarnet aangehaalde denkbeeldige situaties, die afschaffing op grond van artikel 34 van het Verdrag inzake de rechten van het kind althans voor de onderdanen en gewone ingezetenen van de Europese Unie zou moeten gelden. Ter afronding suggereert hij dat men misschien de goedkeuring van een aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind zou kunnen overwegen.

Volgens de heer Rans, medewerker van de Minister van Justitie, die beducht is voor aanvaringen met de wetgeving van andere landen, verdient het aanbeveling het beginsel van de extraterritorialiteit aan de bestaande wetgeving te toetsen. De spreker wijst er ook op dat het aantal zedenmisdrijven voortdurend toeneemt en dat de vaststelling van de seksuele meerderjarigheid geen sinecure geweest is.

Ten slotte vestigt hij de aandacht op het probleem van het afnemen van verhoren van kinderen die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik en op de noodzaak hun getuigenissen met meer zorg te noteren. Hij herinnert er daaromtrent aan dat zedenmisdrijven in principe berecht worden door het hof van assisen, wat niet wegneemt dat de raadkamer kan beslissen ze te correctionaliseren. Ook die regeling is aan een evaluatie toe.

De vertegenwoordiger van de vereniging van Belgische ouders en opvoeders heeft er aan herinnerd dat preventie de beste bescherming van het kind is en dat niet voorbij mag worden gegaan aan de inspanningen die de Europese Raad op dat vlak al 50 jaar lang levert.

De heer Capelaere stelt vast dat er in de wereld van de NGO's in de EU reeds heel wat gebeurt omtrent kinderrechten.

Er ontbreekt evenwel een wettelijke basis om deze initiatieven te ondersteunen.

De NGO's pleiten er vooral voor dat in het kader van de IGC (die thans aan de gang is) een hoofdstuk over kinderrechten in het te herziene Verdrag van Maastricht zou opgenomen worden.

Een andere mogelijkheid is echter dat de EU als instantie zou toetreden tot het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dan zou het EU-beleid ook systematisch getoetst worden aan de basisprincipes van het kinderrechtenverdrag en zouden deze ook afdwingbaar zijn. Het probleem is evenwel dat de EU als dusdanig geen rechtspersoonlijkheid heeft.

Mevrouw Declercq (ECPAT - End Child Prostitution-Asian tourism) herinnert eraan dat de Belgische autoriteiten (zowel regering als parlement) op dit ogenblik binnen de EU een leidende rol spelen in de strijd tegen de seksuele en commerciële uitbuiting van kinderen. Ook de Assemblée van de Raad van Europa heeft terzake een belangwekkende resolutie aangenomen.

Op het Wereldcongres tegen seksuele en commerciële uitbuiting van kinderen te Stockholm (augustus 1996) heeft de Belgische minister van Buitenlandse Zaken ervoor gepleit om mensenhandel te beschouwen als een misdaad tegen de mensheid, waardoor het Internationaal Gerechtshof voor de rechten van de mens een belangrijke rol zou spelen. Wat is de stand van zaken in dit verband?

ECPAT pleit er ook voor om de dubbele incriminatie (inbeschuldigingstelling) in België af te schaffen.

Wat is het Belgisch standpunt terzake en wat wil men bereiken op Europees vlak?

De wetgeving in de Europese landen zelf is zeer uiteenlopend (in Frankrijk geldt bijvoorbeeld niet de dubbele incriminatie).

Het principe van de extra-territorialiteit is nu practisch in alle Lid-Staten in de wetgeving opgenomen.

De practische toepassing stelt echter heel wat problemen. Er moet nagegaan wat de rol van de NGO's hierbij kan zijn, en welke bijdrage zij kunnen leveren om deze wetgeving te verfijnen.

Tenslotte zou onderzoek moeten gebeuren over de toepassingsmodaliteiten van de strafwetgeving in de verschillende Lid-Staten. Voor de NGO's zou dit een verrijkende ervaringsbron zijn.

Mevr. Vreven, Medewerker van de minister van Buitenlandse Zaken , stelt dat de problematiek van de mensenhandel veeleer zijn beslag zal moeten krijgen op het niveau van de Verenigde Naties en minder op het niveau van de EU. Een aantal diplomatieke overlegconferenties zijn in het vooruitzicht gesteld om de mensenhandel inderdaad te laten opnemen in de lijst van de misdaden tegen de mensheid die door een Internationaal Strafhof kan worden aangewend, omdat deze mensenhandel op een zeer grote schaal gebeurt.

Het is zaak om zoveel mogelijk landen achter deze idee te krijgen.

Ook wordt getracht deze idee door te drukken in het kader van het optioneel protocol gevoegd bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit laat dan toe met de mede-ondertekenende landen bilaterale akkoorden te sluiten waardoor de dubbele incriminatie kan uitgeschakeld worden. Het zenden van rogatoire commissies stuit vaak op moeilijkheden wanneer een bepaald strafbaar feit (volgens de Belgische wet) niet strafbaar is in een ander land.

Op het niveau van de 15 EU-Lid-Staten lijkt hierover wel een consensus te bestaan, maar binnen het kader van de UNO (185 Lid-Staten) is dit veel moeilijker.


BESLUIT

(Geformuleerd door Mevr. Hermans)

Een centrale vraag in deze discussie is wat de relevantie en de meerwaarde zou zijn van de integratie van de kinderrechten in het EU-Verdrag (communautarisering).

Nu is de bescherming van de kinderrechten (via het Verdrag inzake de rechten van het kind) een intergouvernementele aangelegenheid.

De meest adekwate institutionele weg moet gezocht worden.

Het invoegen van de kinderrechten in het EU-Verdrag zal ook een afweging vergen met het subsidiariteitsprincipe. Heel wat aspecten van het kinderrechtenbeleid moeten op lager echelon worden gerealiseerd. Men moet ervoor oppassen dat de EU (cf. onderwijs, cultuur, ) niet al te zeer regulerend gaat optreden, daar waar sommige aspecten beter door lagere beleidsniveaus kunnen worden aangepakt.

Conclusie is dat de zaak van de kinderrechten op voluntaristische wijze moet aangepakt worden op de verschillende beleidsniveaus, rekening houdend met het subsidiariteitsprincipe.

De Rapporteurs, De Voorzitter,
A. HERMANS R. LANGENDRIES

BIJLAGE I

Oprichting van kindergemeenteraden


De antwoorden van de gemeenten/steden worden in de tabellen per provincie vermeld (in aantallen en in procenten).

De antwoorden zijn:

1 = een raad bestaat;
2 = men is zinnens een raad op te richten;
3 = men overweegt het oprichten van een raad;
4 = men is niet zinnens een raad op te richten;
5 = geen antwoord op de vraag of men eraan denkt een raad op te richten;
#NA = geen antwoord op de vragenlijst.


Provincie 1 2 3 4 5 #N/A Totaal
Antwerpen 1 9 1 20 19 20 70
Brussel 0 5 0 2 3 9 19
W. Brabant 6 3 0 5 1 12 27
Henegouwen 11 5 1 11 3 38 69
Luik 9 9 0 23 4 39 84
Limburg 11 5 1 11 1 15 44
Luxemburg 3 4 0 13 0 24 44
Namen 3 3 0 10 2 20 38
O.-Vlaanderen 2 9 0 21 7 26 65
Vl. Brabant 6 8 2 13 12 24 65
W.-Vlaanderen 6 9 0 14 8 27 64
Totaal 58 69 5 143 60 254 589
Provincie 1 2 3 4 5 Totaal
Antwerpen 1 9 1 20 19 50
Brussel 0 5 0 2 3 10
W. Brabant 6 3 0 5 1 15
Henegouwen 11 5 1 11 3 31
Luik 9 9 0 23 4 45
Limburg 11 5 1 11 1 29
Luxemburg 3 4 0 13 0 20
Namen 3 3 0 10 2 18
O.-Vlaanderen 2 9 0 21 7 39
Vl. Brabant 6 8 2 13 12 41
W.-Vlaanderen 6 9 0 14 8 37
Totaal 58 69 5 143 60 335

(In procent)

Provincie 1 2 3 4 5 #N/A Totaal
Antwerpen 1 13 1 29 27 29 100%
Brussel 0 26 0 11 16 47 100%
W. Brabant 22 11 0 19 4 44 100%
Henegouwen 16 7 1 16 4 55 100%
Luik 11 11 0 27 5 46 100%
Limburg 25 11 2 25 2 34 100%
Luxemburg 7 9 0 30 0 55 100%
Namen 8 8 0 26 5 53 100%
O.-Vlaanderen 3 14 0 32 11 40 100%
Vl. Brabant 9 12 3 20 18 37 100%
W.-Vlaanderen 9 14 0 22 13 42 100%
Totaal 10 12 1 24 10 43 100%

(In procent)

Provincie 1 2 3 4 5 Totaal
Antwerpen 2 18 2 40 38 100%
Brussel 0 50 0 20 30 100%
W. Brabant 40 20 0 33 7 100%
Henegouwen 35 16 3 35 10 100%
Luik 20 20 0 51 9 100%
Limburg 38 17 3 38 3 100%
Luxemburg 15 20 0 65 0 100%
Namen 17 17 0 56 11 100%
O.-Vlaanderen 5 23 0 54 18 100%
Vl. Brabant 15 20 5 32 29 100%
W.-Vlaanderen 16 24 0 38 22 100%
Totaal 17 21 1 43 18 100%

BIJLAGE II

De rechten van de kinderen in de Europese Unie

(Hoorzitting - Dinsdag 19 november 1996)


DEELNEMERSLIJST (volgens orde van inschrijving)


Prof. CAPELAERE

Centrum Rechten Kind

RUG

Mme Wilmya ZIMMERMAN

Parlement européen

M. Frédérique JANSSENS

Avocat

Mme Kate SEYMOUR

NSPCC European Consultant

Mme Gloria Macias SVENSSON

Swedish Save the Children

Dr. Jan VAN GILS

Onderzoekscentrum Kind en Samenleving

De heer Lieven VANDENBERGHE

Kind en Gezin

Mevr. Dominique DEGRANDE

Overleg van Kinder- en Jongerentelefoons

Mme Maggy SIMEON

Réseau Belgo-Latino-Américain de Santé Mentale (UCL)

De heer Luk DE SMET

Bond van Grote en van Jonge gezinnen

Mme Claire SAUVEUR

M. Christian DELORY

Mme Marie-Hélène VICOSO

M. AUSSEMS

Bureau International Catholique de l'Enfance

Soeur M.-L. MOULART

Missionnaire de N.-D. d'Afrique

M. CASMAN

UNICEF

Mevr. Inge COOLEN

Comité Bijzondere Jeugdzorg

M. DEBRULLE

Directeur général Ministère de la Justice

M. Pierre RANS

Cabinet du Ministre de la Justice

Mevr. Katlijn DECLERCQ

ECPAT - België

Mme CALIMBIRERO

Centre Amani

M. RINGLET

Melle I. LAMERANT

Commissariat Général des Apatrides et Réfugiés

M. Jacques VAN DAMME

Mme Monique LABOUREUR

Ecole des Parents et des éducateurs de Belgique

Mevr. Monica VAN HOOGSTRATEN

Amnesty International Vlaanderen

De heer JAN BOSMANS

Verbond van Voorzieningen voor Jeugd- en Gehandicaptenzorg

Denis PERIN

Conseil de la jeunesse catholique

Claude LELIEVRE

Délégué général aux droits de l'enfant au sein de la Communauté française

Mme VAN LIL

Caritas Catholica (Francophone)

De heer JOHAN DE MOL

Katholieke Jeugdraad

Mme Lucienne VAN GELDER

Conseil des Femmes francophones de Belgique

M. Luc ARENS

Inspecteur Diocésain de l'Enseignement de Malines-Bruxelles

Mme Claude DIERCKX

Mme Dominique PALGEN

Télé-Parents

M. Sean LAWLESS

Focus on Children (Ireland)

Kim KOK

International Save the Children Alliance


ANDERE AANWEZIGEN


Chris VAN HAUWAERT

Karen DERUDDER

Denis CAILLOUX

An FRANCIER

Eli RYCKAERT

Julien TAGMANS

Sophie JEKELER


(*)Derde zitting van de 49e zittingsperiode.

(1 )  Samenstelling van het Adviescomité: Voorzitter: de heer Langendries.

A. Kamer van Volksvertegenwoordigers:    B. Senaat:
C.V.P.   H. Eyskens et Mevr. Hermans.   Mevr. de Bethune et H. Staes.
P.S.   H. Moriau, N.   Mevr. Lizin et H. Urbain.
V.L.D.   HH.Desimpel et Versnick.   Mevr. Nelis-Van Liedekerke et H.Vautmans.
S.P.   H. Van der Maelen.   H. Hostekint.
P.R. L.- F.D. F.   H. Clerfayt.   H. Hatry.
P.S.C.   H. Langendries.   H. Nothomb.
Vl. Blok.   H. Lowie.   H. Ceder.


C. Europees Parlement:

C.V. P. H. Chanterie, Mevr. Thyssen.
P. S Mevr. Dury, H. Desama.
V.L. D. Mevr. Neyts-Uyttebroeck.
S. P. H. Willockx.
P.R. L.-F.D. F. H. Monfils.
P.S. C. H. Herman.
Agalev/Ecolo Mevr. Aelvoet.
Vl. Blok H.Vanhecke.

(2 ) Gehouden op 19 november 1996.

(3 ) Mensenhandel wordt gedefinieerd als volgt: «Het onderwerpen van een persoon aan de feitelijke en wederrechtelijke macht van andere personen door gebruik te maken van geweld of bedreiging met geweld dan wel door misbruik te maken van een gezagsverhouding of van misleiding met name teneinde zich bezig te houden met de exploitatie van prostitutie van die andere persoon, vormen van uitbuiting en seksueel geweld ten aanzien van minderjarigen of met de handel in afgestane kinderen.».

(4 ) Het gaat hier om alle landen van de Oeral tot de Atlantische Oceaan, met inbegrip van de landen die in de toekomst lid willen worden van de EU.