1-566/3 | 1-566/3 |
25 MAART 1997
Evocatieprocedure
De minister verklaart dat het ontwerp een aantal bepalingen uit het protocol-akkoord, dat in mei 1996 werd gesloten met de vakbonden van de overheidssector, in wetteksten omzet.
De belangrijkste punten uit dit akkoord waren :
a) De arbeidsherverdeling
Iedereen kent het belang dat de regering hecht aan de maatregelen van arbeidsduurherverdeling, die vallen onder een ruimer beleidskader ten gunste van de bevordering van de werkgelegenheid.
Op het vlak van arbeidsduurherverdeling speelt Ambtenarenzaken een pioniersrol, meer bepaald met de implementatie van de vervroegde halftijdse uittreding en de vrijwillige vierdagenweek (wet van 10 april 1995 op de arbeidsduurvermindering in de overheidssector).
De regering heeft zich ertoe verbonden de inspanningen voort te zetten die gedaan zijn in de overheidssector.
De voornaamste doelstelling is de vormen van deeltijdse arbeid aantrekkelijker te maken door meer bepaald maatregelen af te schaffen die wellicht remmend kunnen werken, en de wil van de regering te bekrachtigen meer mensen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt. Daarom is het dat de ambtenaar die gekozen heeft voor het stelsel van vervroegde halftijdse uittreding, kan afzien van de premie (die een vervangingsinkomen vormt) bijvoorbeeld in het geval dat hij recht heeft op een overlevingspensioen dat hoger kan zijn dan de premie van vervroegde uittreding.
b) Het werkgelegenheidsbeleid, de werving en indienstneming van contractuelen
Om het werkgelegenheidsbeleid te bevorderen en het federale ambtenarenapparaat optimaler te laten werken, voorziet het wetsontwerp in diverse maatregelen om de toestand te stabiliseren van een aantal contractuelen (die bijvoorbeeld slaagden voor een wervingsexamen dat op grond van het eenheidsstatuut werd georganiseerd) en een volwaardig statuut toe te kennen aan de personeelsleden die door het Nationaal Orkest van België voor hooggespecialiseerde functies in dienst worden genomen.
Bovendien wordt voorgesteld de arbeidsvoorwaarden van contractuelen en van statutair benoemden naar elkaar te doen toegroeien.
Voorts wenst de regering een efficiënte en objectieve selectie van kandidaat-ambtenaren uit te voeren. Zo moet het mogelijk zijn gewezen ontwikkelingshelpers, die bij voorrang in overheidsdienst kunnen worden aangenomen, een door het Vast Wervingssecretariaat georganiseerde geschiktheidstest op te leggen.
c) Een performante administratie : de mobiliteit als beheersmiddel van de human resources
De constante zorg voor de verbetering van de dienstverlening aan de burgers en op een performante manier te beantwoorden aan hun noden, vertaalt zich in het bijzonder bij de implementatie van een soepel personeelsbeheer.
Men zal nooit genoeg nadruk leggen op de absolute noodzaak een goed human resources beheer te implementeren binnen de context van herstructurering of aanvulling die de federale overheidsdiensten momenteel kennen. Hiertoe moeten verschillende middelen worden aangewend : een verhoogde mobiliteit, een verbetering van het vakbondsstatuut en een betere sociale bescherming voor sommige personen met een overheidsstatuut.
d) De betrekkingen tussen de overheden en de representatieve vakbondsorganisaties
Dankzij de traditie in ons land van overleg en onderhandeling met de sociale gesprekspartners, werd op 8 mei 1996 de ondertekening mogelijk maakten van het kwalitatief intersectoraal akkoord 1995-1996 betreffende de arbeidsduurherverdeling, de minimale rechten en het vakbondsstatuut.
e) De sociale bescherming van de overheidsambtenaren
Ook de sociale bescherming van de overheidsambtenaren wordt door het wetsontwerp uitgebreid. Dit gebeurde door middel van wijzigingen in de wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten in de overheidssector en de cumulering van uitkeringen, en door de verbetering van het stelsel van sociale bescherming van sommige categorieën ontslagen of afgezette ambtenaren.
f) Het politiek verlof
Het wetsontwerp probeert eveneens sommige leemten te verhelpen, meer bepaald wat betreft het politiek verlof, gezien het bepaalt dat alle federale ambtenaren (overheidsambtenaren, personeelsleden van wetenschappelijke instellingen van de Staat en instellingen van openbaar nut), met uitzondering van het personeel van autonome overheidsbedrijven, een voltijds politiek verlof zullen genieten om een mandaat uit te oefenen in een federale, communautaire, regionale of Europese assemblee.
Het verlof wordt niet vergoed, maar de ambtenaar behoudt zijn recht op weddeanciënniteit en kan aanspraak maken op promotie.
g) De Staatshervorming en leesbaarder teksten
De technische bepalingen strekken ertoe, rekening houdend met de instellingen die ingevolge de Staatshervorming werden opgericht, de bestaande teksten aan te passen en er bepaalde verbeteringen in aan te brengen teneinde de leesbaarheid te verbeteren met het oog op een grotere transparantie.
Mevrouw Leduc dient een amendement (nr. 1) in, strekkende tot aanpassing van artikel 12 wat betreft het syndicaal statuut van de griffiers.
Overeenkomstig de wens van de Nationale Federatie van griffiers is het de bedoeling de griffiers, net zoals totnogtoe het geval is, buiten het toepassingsgebied te houden van het syndicaal statuut van het overheidspersoneel.
De minister antwoordt dat het probleem reeds uitvoerig besproken is in de commissie en in de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Hij heeft hierop geantwoord met argumenten die reeds gekend zijn (zie bijgaande nota).
Men kan het lot van een wetsontwerp dat door de vakbonden gesteund en gewenst wordt en dat het statuut van honderden mensen verbetert, niet afhankelijk maken van het protest van één categorie van ambtenaren die zich aan het vakbondsstatuut zouden willen onttrekken.
Op inhoudelijk vlak bepaalt het vakbondsstatuut de onderhandelings- en overlegprocedures.
Het is trouwens dank zij deze procedures dat het protocol, dat aan dit ontwerp ten grondslag ligt, opgesteld is en ondertekend is door de drie grote vakbondsorganisaties, waaronder de liberale vakbond.
De betwiste regelingen, die nu door de liberalen zelf aangevochten worden, hebben niet tot doel de griffiers ambtshalve aan het vakbondsstatuut te onderwerpen maar beogen uitsluitend de Koning in staat te stellen dit te doen.
De minister merkt op dat hij samen met zijn collega van Justitie de verbintenis aangegaan heeft om onmiddellijk na de goedkeuring van het ontwerp met de griffiers overleg te plegen.
Deze verbintenis is tweemaal uitgesproken voor de plenaire vergadering en eenmaal in de commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De invoering van het vakbondsstatuut betekent, in tegenstelling tot wat de griffiers beweren, niet dat de vrijheid van vereniging geschaad wordt.
Het vakbondsstatuut brengt de bevoorrechte betrekkingen tussen de griffiers en de rechters evenmin in gevaar.
Wat het gevaar betreft dat de rechtspraak verstoord wordt in geval van staking, is artikel 331 van het Gerechtelijk Wetboek duidelijk op het vlak van de deontologie : deze bepaling schrijft immers voor dat geen enkel lid van de griffie afwezig mag zijn wanneer de dienst eronder lijdt.
Nu twee ministers zich er plechtig toe verbonden hebben met de griffiers overleg te plegen voordat maatregelen genomen worden die voor hen gevolgen hebben, verzoekt hij de commissie het ontwerp niet te laten aanslepen.
Een lid citeert uit een brief van 24 februari 1997 van de Nationale confederatie van griffiers, waarin dezen onder meer gewag maken van het feit dat zij een onderdeel zijn van de rechterlijke macht om de geplande maatregel te betwisten.
Zij dringt aan op een grondige overweging alvorens men haar amendement zou verwerpen.
Een ander lid verwijst naar het voorstel van de heer Daras (Stuk Senaat, nr. 1-397/1) over het politiek verlof en vraagt de minister of hij de ministers denkt op te nemen in het systeem vervat in hoofdstuk XI van zijn ontwerp. De ministers zijn immers de enige federale politici die geen aanspraak kunnen maken op voltijds politiek verlof.
De minister is het ermee eens dat dit inderdaad een leemte is en hij verbindt er zich derhalve toe dit aspect van het probleem te regelen in een volgende begrotingswet.
Een alternatief zou overigens kunnen zijn dat het politiek verlof ook op ministers van toepassing wordt gemaakt bij een coördinatie die aan de Raad van State wordt opgedragen.
Mevrouw Cornet d'Elzius dient een amendement in (nr. 2) dat, net zoals dat van mevrouw Leduc, tot doel heeft de griffiers van het vakbondsstatuut uit te sluiten, om dezelfde redenen.
Zij dringt aan op een hoorzitting in de commissie met de minister van Justitie en de griffiers.
Een lid wijst op de specificiteit van het statuut van de griffiers die bij niet-uitvoering van hun taken strafrechtelijk gestraft worden.
Hij vraagt waarom de griffiers in geen enkel stadium van de procedure gehoord werden. Ook wanneer men ervan overtuigd is dat de meerderheid het ontwerp zoals het nu voorligt, zal goedkeuren, kan met niet anders dan vaststellen dat het wenselijk is de betrokkenen te horen.
Nu het debat over het Gerecht volop aan de gang is, is zulks des te meer noodzakelijk.
Het dient tot niets te praten over de nieuwe politieke cultuur indien men weigert de betrokkenen te horen.
Hij wijst erop dat die omweg geen vertragingsmanoeuvre is aangezien hier normaal gebruik gemaakt wordt van de evocatieprocedure.
Een ander lid geeft kennis van een brief van minister De Clerck aan de vertegenwoordigers van 90 % van de griffiers, waarin hij stelt dat het horen van deze mensen een gewettigde eis is.
Ze vraagt de stemming over het principe van de hoorzitting.
Ook een ander lid verklaart dat niemand gekant kan zijn tegen een hoorzitting.
Hij meent niettemin dat het beter is het voorstel van de minister te steunen ten einde het ontwerp niet nodeloos te blokkeren.
De minister gedraagt zich loyaal tegenover de griffiers aangezien hij formeel belooft met hen overleg te plegen.
Een lid zegt dat men moet beseffen dat het voorliggend probleem slechts een klein onderdeel is van een veel omvangrijker ontwerp, dat gewenst wordt door een groot aantal mensen.
We moeten geen valse hoop geven aan de griffiers : zelfs een hoorzitting zou aan de eindstemming niets veranderen.
Een ander lid verwondert er zich over dat de Federatie van griffiers zich uitsluitend tot senatoren van de VLD en de PRL heeft gewend en dat zij niets mocht ontvangen.
Het principe wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3.
Aangezien het amendement nr. 2 van de heer Foret en mevrouw Cornet d'Elzius het verststrekkend is, beslist de voorzitter eerst hierover te stemmen.
Een lid wijst erop hoe bevreemdend hij het vindt vast te stellen dat de minister op een bijna slinkse manier een specifieke bepaling wil doen opnemen in een reeks algemene en om zo te zeggen louter technische bepalingen, terwijl het om een wijziging gaat die aan het grondbeginsel van de scheiding der machten raakt.
Wat de toegepaste werkwijze betreft klaagt hij erover dat de agenda te laat werd vastgesteld zodat de leden niet de kans hebben gekregen hun dossier grondig voor te bereiden.
Amendement nr. 2 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
De voorzitter beslist nu tot de stemming over te gaan over het minst verstrekkend amendement nr. 1.
Een ander lid vraagt dat de commissie tenminste de minister van Justitie daaromtrent hoort.
Een ander lid herhaalt dat dezelfde argumenten die hij tegen de hoorzittingen van de griffiers heeft aangevoerd, mutatis mutandis eveneens gelden voor zijn weigering om de minister te horen.
Nog een lid drukt, net als haar collega, haar wrevel uit nopens de manier van werken. Hoe kan men ernstig amendementen voorbereiden als men de vooravond van de vergadering nog een fax binnenkrijgt voor de behandeling van een geëvoceerd ontwerp ?
Een lid vindt dat geen probleem. De evocatie mag op zichzelf geen nutteloze vertraging teweegbrengen in de behandeling van een ontwerp; dat is nooit de bedoeling geweest van de evocatieprocedure, die de herhaling van identieke debatten in beide Kamers wou voorkomen.
Ware er integendeel onverwacht een ernstig probleem opgedoken, dan had hij alle begrip kunnen opbrengen voor een hoorzitting.
In dit geval zijn alle punten echter grondig bediscussieerd.
Een ander lid vindt het niet loyaal de woorden van minister Flahaut in twijfel te trekken, daar waar hij het overleg met de griffiers aankondigt.
Het principe van de hoorzitting wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Het amendement wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Een lid verklaart dat de liberale fractie de zaal verlaat omdat ze de bespreking een farce vindt.
Het geheel van het ontwerp wordt aangenomen met eenparigheid van de negen aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.
De Rapporteur,
Eric PINOIE. |
De Voorzitter,
Joëlle MILQUET. |
NOTA VAN DE MINISTER
WETSONTWERP AMBTENARENZAKEN ARTIKEL 12
De toepassing van het syndicaal statuut
op de griffiers van de rechterlijke orde
1. De voornaamste argumenten tegen de toepassing van het syndicaal statuut kunnen als volgt worden samengevat :
De griffiers behoren tot de rechterlijke orde en de aard van hun functie impliceert dat ze kunnen beschouwd worden als ambtenaren.
Er wordt vaak allusie gemaakt op de bijzondere band die de griffiers en magistraten die ze assisteren bindt. Om die reden zouden de griffiers van dezelfde onafhankelijkheid en onafzetbaarheid genieten als de magistraten.
De depolitisering en het risico op onlusten bij justitie in geval van staking.
2. Om misverstanden te vermijden kunnen meteen al twee preciseringen aangebracht worden, enerzijds op het syndicaal statuut en anderzijds op de draagwijdte van het wetsontwerp.
2.1. De inhoud van het syndicaal statuut
Het syndicaal statuut heeft onder meer tot doel de onderhandelings- en overlegprocedures te bepalen die in ons land de wil tot dialoog met de sociale gesprekspartners vertalen (wat de ondertekening heeft mogelijk gemaakt van het kwalificatief intersectoraal akkoord 1995-1996 betreffende de arbeidsherverdeling en arbeidsduurvermindering, de minimale rechten en het syndicaal statuut).
Die procedures hebben geen rechtstreekse weerslag op de functies van de personeelsleden.
2.2. Het wetsontwerp heeft enkel tot doel de Koning toe te laten het syndicaal statuut toepasbaar te maken op de griffiers van de rechterlijke orde.
In andere woorden kan men stellen dat de wijziging van de wet op het syndicaal statuut niet volstaat om de onderhandelings- en overlegprocedures ipso facto toepasbaar te maken op de griffiers van de rechterlijke orde.
Daarvoor moet men overgaan tot de wijziging van het koninklijk besluit dat de wet op het syndicaal statuut uitvoert.
In dit perspectief is het evident dat een overleg met de minister van Justitie en de vertegenwoordigers van de griffiers te gelegener tijd zal plaatshebben.
Op die manier gaat het wetsontwerp niet in tegen de verdere onderhandeling van een specifiek syndicaal statuut, wat valt onder de bevoegdheid van de minister van Justitie.
3. Het past hieraan toe te voegen dat het toekennen van het voordeel van het syndicaal statuut aan de griffiers van de rechterlijke orde niet in strijd is met de vrijheid van vereniging die eveneens het recht insluit om zich niet te verenigen.
4. Voor het overige ligt het niet in de bedoeling van de regering dat de griffiers tot de gerechtelijke orde behoren te loochenen, wat trouwens bevestigd werd door de Raad van State die nochtans toevoegt dat zij geen magistraten zijn en dus niet genieten van dezelfde garanties qua onafhankelijkheid en onafzetbaarheid.
De gelijkenissen tussen het statuut van de griffiers en de parketsecretarissen pleiten daarentegen voor de toepassing van het syndicaal statuut op die categorieën van gerechtelijk personeel.
En men ziet niet in hoe het syndicaal statuut opnieuw de bevoorrechte relatie die de griffier en de magistraat bindt zou in vraag stellen.
5. Er moet ook onderstreept worden dat het syndicaal statuut aan vakorganisaties de mogelijkheid biedt officieel hun stem te laten horen bij de verdediging van hun belangen.
Inzake de risico's op onlusten binnen de administratie van het gerecht in geval van staking dient eraan herinnerd te worden dat het syndicaal statuut die kwestie niet regelt, en dat krachtens artikel 331 van het Gerechtelijk Wetboek « [...] een lid van de griffie mag niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt ».
6. De uitgewerkte argumenten bewijzen in voldoende mate de mogelijkheid het syndicaal statuut toe te passen op de griffiers van de rechterlijke orde.