1-815/1

1-815/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

12 DECEMBER 1997


Wetsontwerp houdende sommige sociale bepalingen


ONTWERP OVERGEZONDEN DOOR DE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :

« § 4. De bestuursovereenkomst is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. Alle clausules in de bestuursovereenkomst worden geacht contractueel te zijn. »

Art. 3

In artikel 69 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985, 4 april 1991 en 30 december 1992 en bij het koninklijk besluit van 21 april 1997, wordt § 1, derde lid, aangevuld met de volgende zin :

« Wanneer de ouders niet overeenkomen over de toekenning van de kinderbijslag, kan de vader, in het belang van het kind, aan de arbeidsrechtbank vragen om hem als bijslagtrekkende aan te duiden. »

Art. 4

In artikel 70 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 23 december 1974, de wet van 5 januari 1976, het koninklijk besluit nr 122 van 30 december 1982 en de wet van 4 april 1991, wordt het derde lid vervangen door de volgende leden :

« In afwijking van het eerste lid wordt de kinderbijslag, verschuldigd ten behoeve van een kind dat met toepassing van de reglementering betreffende de jeugdbescherming in een instelling geplaatst is ten laste van de bevoegde overheid, ten belope van twee derden uitbetaald aan die overheid zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Koning kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen.

Over de aanwending van het saldo ten behoeve van het kind wordt ambtshalve beslist, naar gelang van het geval :

1º door de jeugdrechtbank die de plaatsing in een instelling heeft bevolen;

2º door de overheid, aangeduid door een Gemeenschap of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die tot die plaatsing heeft beslist, onverminderd het recht van de betrokkenen om zich bij verzoekschrift te wenden tot de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, de voogden, de kinderen of diegenen die het kind onder hun bewaring hebben, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5º, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. »

Art. 5

In artikel 10 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij koninklijk besluit nr 6 van 11 oktober 1978 en door de wet van ... 1997 houdende sociale bepalingen, § 3 wordt door het volgend lid aangevuld :

« Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechtbank van hoofdverblijfplaats, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5º, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, van de ouders, voogden of diegenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambstwege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid van de familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwenging ten bate van het kind van de bijzondere bijslag, ofwel voor het kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over deze bijzondere bijslag te beschikken voor de behoeften van het kind. Deze bijslag kan in geen geval worden uitbetaald aan de particulier aan wie het kind is toevertrouwd of aan een andere persoon in zijn gezin, noch aan de instelling waarin het kind is geplaatst. »

Art. 6

In artikel 155 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het zesde lid, a), worden tussen de woorden « magistraten » en « van » de woorden « werkende leden » ingevoegd;

2º in het zesde lid, b), worden tussen de woorden « drie » en « leden » het woord « werkende » ingevoegd;

3º het achtste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :

« De Koning stelt de werkingsregels vast van de commissie van beroep en kan plaatsvervangende leden benoemen waarvan Hij het aantal bepaalt. »

Brussel, 12 december 1997.

De Voorzitter van de
Kamer van Volksvertegenwoordigers,

Raymond LANGENDRIES.

De Griffier van de,
Kamer van Volksvertegenwoordigers,

Francis GRAULICH