1-755/1 | 1-755/1 |
23 OKTOBER 1997
« Het vluchtelingenprobleem bestaat niet meer, want de vluchtelingen zijn dood. » Met deze cynische boutade wijst Derk Jan Eppink in een opiniestuk in het NRC Handelsblad terecht op de hoogdringendheid van het vluchtelingenprobleem in het Grote Merengebied.
Bij het uitbreken van het ethnish geweld in Rwanda is er een enorme vluchtelingenstroom op gang gekomen naar de omliggende landen. Vooral het voormalige Zaïre werd geconfronteerd met de opvang van honderdduizenden mensen, voornamelijk Hutu's die op de vlucht waren voor de oprukkende troepen van het RPA. De internationale gemeenschap nam in eerste instantie haar verantwoordelijkheid om de vluchtelingenkampen zoveel mogelijk te organiseren en de hulpverlening te coördineren.
Dat de aanwezigheid van zovele vluchtelingen voor de nodige spanningen in de regio zou zorgen, stond op voorhand vast. Het nieuwe regime in Rwanda kon zich niet veroorloven dat zich onder de vluchtelingen voormalige Hutu-extremisten (FAR en Interhamwe) bevonden. Bovendien slaagde de internationale gemeenschap er niet in om die Hutu-extremisten te ontwapenen. Uiteindelijk verslapte de aandacht van de internationale gemeenschap voor de vluchtelingenproblematiek ondanks de erbarmelijke toestand in de kampen en de pogingen om hen naar Rwanda te repatriëren.
In het najaar van 1996 braken onlusten uit in Oost-Zaïre waarbij het AFDL onder leiding van Kabila geleidelijk de grensregio onder controle kreeg. Al snel werd het duidelijk dat het Rwandese leger een nefaste rol speelde in de oorlog in Oost-Zaïre. De honderdduizenden vluchtelingen in de kampen vluchtten in allerijl voor het AFDL dat gesteund werd door het Rwandese leger. De aanwijzingen voor slachtpartijen van het Rwandese leger op Hutu-vluchtelingen waren talrijk en overtuigend. Ondanks deze alarmerende berichten reageerde de internationale gemeenschap weerom afwachtend. Slechts na de schokkende beelden en getuigenissen werd er schoorvoetend gereageerd door middel van een luchtbrug die de Hutu-vluchtelingen naar hun vaderland terugbracht. Hun vaak gedwongen terugkeer wakkerde het wantrouwen tussen Hutu's en Tutsi's in Rwanda nog aan.
Door de gedwongen terugkeer en de ontruiming van de vluchtelingenkampen was de internationale gemeenschap ervan overtuigd dat het probleem was opgelost. De voorbereidingen die getroffen waren om onder leiding van Canada een militaire interventiemacht op de been te brengen, werden afgeblazen. Niettemin bleven de weinige hulporganisaties die nog actief waren in het oorlogsgebied en die de toestemming kregen hulp te verschaffen, de noodklok luiden. Een ware diaspora van Hutu-vluchtelingen was op gang gekomen in het voormalige Zaïre tot in Congo-Brazzaville en Angola.
Ook EU-commissaris Bonino en België, bij monde van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Moreels, bleven bij de Europese Unie aandringen om de nodige stappen te nemen bij de hulpverlening.
Intussen woedde de oorlog in de regio verder. Vrij snel werd het duidelijk dat het Rwandese leger in ruil voor steun aan Kabila het plan had opgevat om Hutu's op het voormalige Zaïrese grondgebied definitief uit te roeien. Misdaden tegen de mensheid en daden van genocide waren geen ijdele begrippen meer in de bezette gebieden.
In de loop van het voorjaar slaagde het AFDL erin om heel Zaïre in te nemen en president Mobutu te verdrijven. Ondanks de hoge verwachtingen bij de bevolking kon president Kabila niet het vertrouwen van de politieke klasse en grote lagen van de bevolking winnen, temeer door de grote aanwezigheid van Rwandezen op de belangrijkste posten. Het lot van de vluchtelingen was bovendien niet zijn voornaamste bekommernis. De ene keer mochten de internationale organisaties hulpacties op touw zetten, de andere keer werd hun de toegang tot bepaalde gebieden ontzegd.
Op 6 maart vroeg de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten dat de speciale VN-verslaggever voor Zaïre de eerste beschuldigingen van massamoord op de vluchtelingen zou onderzoeken. Na een kort bezoek in de regio meldde verslaggever Roberto Garretón dat hij meer dan 40 massagraven had gelokaliseerd en dat een verder en grondiger onderzoek door de commissie van de Mensenrechten noodzakelijk was. In mei kreeg dit team onder leiding van Garretón evenwel geen toestemming om de regio te bezoeken.
Op 7 augustus meldden de mensenrechtenwaarnemers van de Verenigde Naties in een rapport de slachting van 2 022 personen in de streek van Gisenyi door het APR als reactie op de herhaalde aanvallen van gewapende groepen voormalige Rwandese soldaten in de grensstreek. Het rapport schreef duidelijk over de slachting onder ouderlingen en kinderen tussen 9 en 12 mei in Nkuli, een gemeente in het westen van de prefectuur Gisenyi. Ook de intimidatie van getuigen en moordaanslagen op Rwandees personeel van de hulporganisaties waren veel gehoorde klachten. Ook Amnesty International bevestigde op 7 augustus in een officiële mededeling dat zij dagelijks getuigenissen ontving over moordpartijen tijdens de APR-operaties in het gebied.
Volgens Human Rights Watch Africa zouden op 8, 9 en 10 augustus gewapende groepen zich schuldig gemaakt hebben aan de moord op honderden burgers in Kanama en Mahoko. Bovendien werden tussen de 200 en 300 gevangenen van de gevangenis van Rubavu afgeslacht door soldaten van het APR. De Rwandese overheid erkende de dood van 185 gevangenen maar weet dit aan de aanval van een onbekende gewapende groep. Daarnaast maakte ze bekend dat ze 13 soldaten van het ARP had aangehouden als verantwoordelijken voor de slachting op de markt van Mahoko.
Onder druk van de internationale gemeenschap en de VS kreeg een VN-commissie in augustus aanvankelijk de toestemming om de berichten over massamoorden in Oost-Congo grondig te onderzoeken. Op 27 augustus weigerde het regime in Kinshasa de werking van de onderzoekscommissie tenzij aan een aantal voorwaarden werd voldaan. Op 29 augustus verwierp de secretaris-generaal van de VN deze bijkomende voorwaarden.
Bovendien eiste hij dat de VN-commissie haar werkzaamheden kon starten ten laatste op 2 september. Aanvankelijk gaf Kabila zijn toestemming op voorwaarde dat een eigen team de VN-commissie vergezelde en dat men enkel de periode vóór 7 mei namelijk het moment van de machtsovername zou onderzoeken. Bovendien kreeg men enkel toegang tot Oost-Zaïre.
Na zes weken wachten in Kinshasa vroeg president Kabila eind september aan het VN-team om Congo onmiddellijk te verlaten. Kabila beschuldigde de VN-commissie van vooringenomenheid en inmenging in de binnenlandse politiek van Congo. Bovendien verbood hij de meeste hulporganisaties met uitzondering van het Internationale Rode Kruis en Unicef om nog enige activiteit te ontplooien in Oost-Congo. Deze beide organisaties werken voornamelijk met ontheemden uit Congo zelf. Volgens Unicef treft deze maatregel van Kinshasa al die organisaties die zich bezighouden met de opvang van vluchtelingen uit Rwanda. Volgens getuigenissen van hulpverleners ter plaatse wordt aan het VN-team de toegang tot het gebied ontzegd om het RPA en de troepen van Kabila de mogelijkheid te bieden de resten van de massagraven en alle mogelijke sporen, die verwijzen naar de slachtingen, op te ruimen.
Begin oktober werd er een rapport van Human Right Watch bekendgemaakt waarin de toestand in Oost-Congo als ronduit dramatisch wordt voorgesteld. Het rapport bevestigde de op grote schaal georganiseerde slachtingen onder de vluchtelingen door het Rwandese leger en het AFDL. Deze zware schendingen van de mensenrechten hielden voornamelijk aan tijdens de zeven maanden durende oorlog in Congo. Ook het voormalige Zaïrese leger en de Interhamwe kregen een veeg uit de pan. Alle betrokken partijen hadden zich schuldig gemaakt aan schendingen van de mensenrechten. De rol van de Congolese overheid bij de slachtpartijen blijft evenwel onduidelijk.
Erika THIJS. André BOURGEOIS. |
De Senaat,
Gelet op de oorlogsactiviteiten van verschillende groepen in de Kivu en in het westen van Rwanda waarbij niet alleen vele doden vallen maar ook opnieuw vele duizenden mensen op de vlucht slaan;
Gelet op de doelgerichte politiek waarbij de burgerbevolking systematisch en bewust als doelwit in deze oorlogsactiviteiten wordt gebruikt;
Verontrust over het onzeker lot van de vele vluchtelingen in Congo en Rwanda;
Gelet op de dringende noodzaak van een coherent vluchtelingenbeleid in de regio van de Grote Meren;
Gelet op de verklaring van de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie op 15 september, waarbij de Raad wijst op het belang van het welslagen van het onderzoek van het VN-team naar de slachtingen van de Rwandese vluchtelingen;
Gelet op de verklaringen van diezelfde Raad dat de structurele samenwerking met Congo zal bepaald worden in functie van de vooruitgang op het gebied van mensenrechten, democratisering en de opbouw van een rechtsstaat;
Gelet op de vele rapporten en verslagen van Amnesty International, Unicef, het Internationale Rode Kruis en andere hulporganisaties;
Gelet op het voorlopig rapport van de VN rapporteur Roberto Garretón en het rapport van de « Joint Investigative Team of the Commission on Human Rights » van 2 juli waarbij sprake is van massagraven en bepaalde daden van genocide;
Gelet op het rapport van 9 oktober van Human Right Watch Africa waarbij de regeringen van Congo en Rwanda beschuldigd worden van schendingen van de mensenrechten, massamoord en daden van genocide;
Gelet op de afwijzing van het regime in Kinshasa om een onafhankelijk VN-team een onderzoek te laten uitvoeren naar de beschuldigingen van massamoord en daden van genocide;
Gelet op de beslissing van president Kabila om alle internationale hulporganisaties uit het land te zetten met uitzondering van Unicef en het Internationale Rode Kruis;
Gelet op de aanwezigheid van Rwandese troepen op het Congolese grondgebied;
Overwegende dat een onafhankelijk onderzoek van de VN niet beschouwd kan worden als een inmenging in de binnenlandse politiek;
Verzoekt de federale regering :
opheldering te vragen bij de regering van Congo over het lot van de Hutu-vluchtelingen in Oost-Congo;
er in samenspraak met de Europese Unie en de Verenigde Naties bij het regime in Kinshasa op aan te dringen om de VN-commissie onverwijld en zonder enige conditie haar werkzaamheden te laten verrichten;
de Rwandese regering te verzoeken haar troepen terug te trekken uit Congo;
bij de Verenigde Naties er op aan te dringen een interventiemacht naar Oost-Congo te sturen om enerzijds de gewapende groepen in de regio te ontwapenen en anderzijds de schuldigen aan moord en aan schendingen van de mensenrechten voor de rechtbank te brengen als voorwaarde voor een pacificatie in de regio;
de regering van Congo aan te sporen de internationale hulporganisaties opnieuw toe te laten tot haar grondgebied om de vluchtelingen te helpen;
bij de Verenigde Naties aan te dringen om een adequaat en coherent vluchtelingenbeleid uit te werken voor de vluchtelingen in Oost-Congo en Rwanda;
er bij de Europese Unie op aan te dringen alles in het werk te stellen om de situatie van de vluchtelingen en de ontheemden te verbeteren;
bij de Verenigde Naties, de regering van Rwanda en Congo aan te dringen om de repatriëring van de vluchtelingen mogelijk te maken waarbij voldoende garanties betreffende de veiligheid en integratie van de vluchtelingen worden geboden;
de naleving van de mensenrechten te verbinden aan de gouvernementele hulp aan de landen in Centraal-Afrika;
deze resolutie over te zenden aan de Voorzitter van de Europese Commissie, de Voorzitter van het Europees Parlement, de Voorzitter van de Europese Raad, de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, de Secretaris-Generaal van de OAE, de regeringen van Congo en Rwanda.
Erika THIJS. André BOURGEOIS. |