1-297/10 | 1-297/10 |
4 APRIL 1996
De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft op 3 april 1996 een korte aanvullende bespreking gewijd aan artikel 153 van dit wetsontwerp. Dit artikel werd op 28 maart 1996 door de plenaire vergadering opnieuw naar de commissie verwezen.
Aanleiding tot de terugverwijzing naar de commissie was een motie van het Vlaams Parlement van 27 maart 1996, waarin gesteld wordt dat het Vlaams Parlement door artikel 153 van het wetsontwerp ernstig in zijn belangen wordt benadeeld.
Overleg tussen de Senaat en het Vlaams Parlement heeft geleid tot het voorstel om artikel 153 uit het ontwerp te lichten. Met dat doel werd een amendement ingediend door de heer Erdman c.s. (nr. 32).
Van de andere kant heeft de heer Devolder een amendement ingediend tot aanvulling van hetzelfde artikel met een § 4 (nr. 33).
Volledigheidshalve zij erop gewezen dat de drie in de commissie ingediende amendementen tot schrapping van hetzelfde artikel, respectievelijk ingediend door de heren Destexhe en Hazette (nr. 13), de heer Coene (nr. 22) en de dames Dua en Dardenne (nr. 25), in plenaire vergadering opnieuw werden ingediend.
De Voorzitter van de Senaat heeft over de amendementen ingediend door de heer Erdman c.s. en door de heer Devolder het advies van de Raad van State gevraagd. Deze heeft op 3 april 1996 geadviseerd dat de Senaat « hic et nunc artikel 153 van het wetsontwerp enkel kan bespreken met het oog op de goedkeuring van een amendement tot schrapping ervan. Amendement nr. 32, dat precies zulk voorwerp heeft, kan dus besproken en aangenomen worden. Amendement nr. 33 past niet in de oplossing die met het Vlaams Parlement overeengekomen werd. Hic et nunc valt het dus nog onder de principiėle schorsing van de procedure, zodat de Senaat het niet op ontvankelijke wijze kan bespreken ».
Een lid leidt uit dit advies af dat de Raad van State impliciet erkent dat er een bevoegdheidsprobleem is gerezen door artikel 153 van het wetsontwerp.
Hetzelfde lid betreurt het dat de Raad van State geen uitspraak ten gronde heeft gedaan, zodat nieuwe conflicten dreigen wanneer in de toekomst soortgelijke initiatieven zouden worden genomen. De Raad van State maakt overigens zelf die opmerking (zie voetnoot op blz. 6 van het advies).
Het Parlement zal dus in de toekomst blijvend waakzaam moeten zijn.
Een ander lid heeft kritiek op het advies van de Raad van State en meer bepaald op de passage luidens welke « de Senaat artikel 153 niet kan bespreken en a fortiori geen amendement op dat artikel kan aannemen zolang het overleg tussen de Senaat en het Vlaams Parlement niet tot een oplossing heeft geleid... ».
Het lid vraagt zich af hoe de Raad van State kan verantwoorden dat de bevoegdheid van de wetgevende macht wordt beknot. Die passage is trouwens in tegenstrijd met artikel 57 van het reglement van de Senaat.
Hetzelfde lid komt vervolgens terug op de oorsprong van het conflict en stelt de drie volgende vragen :
Is de Regering bevoegd om een systeem van dienstencheques in het leven te roepen ?
Moet daarvoor gebruik worden gemaakt van een programmawet ?
Wist de Regering, mede gelet op de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers, dat er een bevoegdheidsconflict was ?
Volgens het lid is het antwoord op de tweede vraag ontkennend; op de andere vragen moet bevestigend worden geantwoord.
De Regering wist dat er een bevoegdheidsconflict was, niet wat de invoering van de dienstencheque betreft, maar wel wat betreft de bestemming van die cheque.
Het lid wijst er voorts op dat hij niet kan aanvaarden dat, zodra er overleg is tussen de Senaat en een gemeenschap, in dit geval de Vlaamse, de andere gemeenschap hierbij niet wordt betrokken, zij het slechts als waarnemer. Men had alleszins het advies van de Franse Gemeenschap moeten inwinnen over de schrapping van artikel 153; het zou namelijk kunnen dat de schrapping van dat artikel de Franse Gemeenschap benadeelt.
De eerste spreker is het niet eens met de kritiek die op het advies van de Raad van State wordt uitgebracht. De Raad merkt zijns inziens terecht op dat de Senaat voor dit specifieke probleem zijn rol van wetgever slechts kan vervullen wanneer er, in samenspraak met het Vlaams Parlement, een oplossing is gevonden voor het conflict.
Het feit dat de Franse gemeenschap niet bij het overleg werd betrokken, toont aan dat de gewestvorming niet ideaal werd gestructureerd. Er dient dus heel wat te veranderen in dit land, wil men op een harmonieuze manier kunnen samenleven.
Zoals reeds hierboven aangegeven, waren bij de commissie vier amendementen aanhangig tot schrapping van artikel 153.
Het amendement ingediend door de heren Destexhe en Hazette (nr. 13) wordt teruggenomen omdat het een toevoeging impliceert.
In de commissie wordt vervolgens vrij langdurig gediscussieerd over de vraag welk amendement ter stemming dient te worden gelegd.
Volgens een lid moet over amendement nr. 22, dat het eerst werd ingediend, worden gestemd.
Andere leden en de indiener van amendement nr. 32, merken op dat de drie voorliggende amendementen dezelfde strekking hebben.
Die leden merken voorts op niet te kunnen instemmen met de verantwoording van de amendementen nrs. 22 en 25 en zich te houden aan de verantwoording die bij amendement nr. 32 werd gegeven.
Het amendement nr. 22 wordt ter stemming gelegd en aangenomen met 12 stemmen, bij 2 onthoudingen.
Door deze stemming worden de artikelen 154 tot en met 192 vernummerd tot de artikelen 153 tot en met 191.
Dit verslag is goedgekeurd bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.
De Rapporteur,
Bea CANTILLON. |
De Voorzitster,
Lydia MAXIMUS. |