1-520/12

1-520/12

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

9 OKTOBER 1997


Wetsontwerp houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten


Evocatieprocedure


ADVIES

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW VAN DER WILDT EN DE HEER PH. CHARLIER


INHOUD

  1. Inleiding
  2. Hoorzittingen
    1. Uiteenzetting door de heer N. Vits, directeur-generaal van de Belgisch-Luxemburgse Federatie der tabakverwerkende industrieën
    2. Uiteenzetting door de heer M. R. Torck, gedelegeerd bestuurder van Tabacofina. ­ Vander Elst NV.
    3. Uiteenzetting door de heer J. Dekens, voorzitter van de Royal Automobile Club van België (de RACB)
    4. Uiteenzetting door de heer de Vicq de Cumptich, bestuurder-directeur-generaal van de Unie der Belgische Adverteerders (UBA)
    5. Uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de heer R. Collignon, minister-president van de Waalse regering, belast met de Economie, de Buitenlandse Handel, de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, het Toerisme en het Patrimonium
    6. Uiteenzetting door de heer M. J. Moxhet, lid van de bestendige deputatie van de provincie Luik, voorzitter van de Intercommunale Circuit Spa-Francorchamps
    7. Uiteenzetting door de heer A. Maes, secretaris-generaal van de Intercommunale Circuit Spa-Francorchamps
    8. Uiteenzetting door de heer S. Schepers, senior vennoot, EPPA België bvba
    9. Hoorzitting met mevrouw S. De Smedt, gedelegeerd-bestuurder van de Stichting voor Kunstpromotie
  3. Bespreking van de amendementen
  4. Bespreking van de vrijstellingsvoorwaarden die aanleiding kunnen geven tot amendementen
  5. Advies van de Raad van State
  6. Gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State
  7. Conclusie ­ Advies van de commissie

I. INLEIDING

Alvorens het advies op te stellen dat zij aan de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden moet geven, heeft de commissie besloten een reeks hoorzittingen te houden over het probleem van het verbod op de reclame voor tabaksproducten. Deze hoorzittingen hebben plaatsgehad op 4, 18 en 19 februari 1997.

II. HOORZITTINGEN

A. Uiteenzetting door de heer N. Vits, directeur-generaal van de Belgisch-Luxemburgse Federatie der tabakverwerkende industrieën

De Belgisch-Luxemburgse Federatie der tabakverwerkende industrieën stelt met tevredenheid vast dat het vele beleidsverantwoordelijken, de media en andere partijen is opgevallen welke negatieve effecten het door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurde ontwerp heeft en meer bepaald welke rampzalige economische weerslag het zal hebben voor andere sectoren dan de tabakssector.

1. Inleiding

· Naast het feit dat een totaal-verbod op tabaksreclame op termijn invloed zal hebben op de concurrentiepositie van de verschillende fabrikanten binnen de tabaksindustrie, zullen de sociale en economische gevolgen op korte termijn vooral een zeer ongunstige impact hebben op de reclame-industrie, de schrijvende pers en de bedrijven die betrokken zijn bij de organisatie van sport- en culturele evenementen.

· Deze samenvattende nota geeft een cijfermatig idee van de impact van een totaal verbod op de reclame voor tabaksproducten op :

­ de reclamesector;

­ de toeleveranciers;

­ de sector van sponsoring van sport- en culturele evenementen.

· De tabaksindustrie is de mening toegedaan dat het op 9 januari 1997 door de Kamer goedgekeurde ontwerp, nefaste gevolgen zal hebben op een reeks culturele en sportevenementen. Deze gevolgen reiken veel verder dan de wetgever bedoelde. Deze niet-limitatieve gevolgen worden toegelicht aan de hand van drie voorbeelden :

­ de Grote Prijs Formule 1 van Francorchamps;

­ de Francofolies;

­ de Rally van Ieper.

· De bedragen in deze nota komen uit :

­ een studie uitgevoerd op 5 juni 1996 door KPMG Management Consulting : « De economische impact van een verbod op tabaksreclame, inclusief sponsoring »;

­ een studie van het Amerikaans bureau InContext , verricht in oktober 1996, betreffende : « L'impact économique du Grand Prix de Belgique sur la Province de Liège »;

­ een studie van het bureau Sports Marketing Service in december 1996 betreffende : « De economische impact van de `24 Uren van Ieper' ».

2. Sociaal-economische gevolgen van een totaal verbod op tabaksreclame

Verwachte
omzetdaling
(in franken)
Verwacht
banenverlies
Reclame-industrie 1,8 miljard 260
Toeleveranciers 1,2 miljard 140
Sector sponsoring van culturele en sportieve evenementen 4 miljard 400
Totaal 7 miljard 800

Bron : KPMG Management Consulting .

2.1. Reclame-industrie

· Verwachte omzetdaling : 1,8 miljard frank.

· Verwacht banenverlies : 260.

In totaal besteedde de tabaksindustrie in 1995 meer dan 1,8 miljard frank in de Belgische reclame-industrie. 43 % van deze middelen vloeide naar de « above the line » media, 6 % naar de reclamebureaus en 51 % naar « below the line » media en de productie van reclamemateriaal.

1. Een verbod op tabaksreclame leidt tot een omzetdaling van 101 miljoen frank bij de reclamebureaus en een daling van de werkgelegenheid in deze sector met 45 voltijdse banen.

2. Een verbod op tabaksreclame leidt tot een omzetdaling van 270 miljoen frank bij de schrijvende pers en een mogelijke daling van de werkgelegenheid in de sector met 30 voltijdse banen. Het inkomensverlies kan de financiële leefbaarheid van een aantal publicaties in het gedrang brengen. De schrijvende pers ontvangt jaarlijks ongeveer 95 miljoen frank exploitatiesubsidies in het kader van de hulp aan de pers.

3. Een verbod op tabaksreclame leidt tot een omzetdaling van 525 miljoen frank bij de affichagebedrijven en een daling van de werkgelegenheid bij deze bedrijven met 90 voltijdse banen. Een aantal van deze bedrijven kan in moeilijkheden komen.

4. Een verbod op tabaksreclame leidt tot een omzetdaling van 942 miljoen frank in de productie van reclamemateriaal (lichtreclame en uithangborden, drukkers, materiaal voor verkooppunten...) en een daling van de werkgelegenheid in de sector met 96 voltijdse banen.

2.2. Toeleveranciers

· Verwachte omzetdaling : 1,2 miljard frank.

· Verwacht banenverlies : 140.

In 1995 bereikte de tabaksreclame een omzet van 1,2 miljard frank voor de toeleveranciers.

1. Bij de leveranciers van de reclamebureaus valt er een verlies van 558 miljoen frank omzet en 82 voltijdse banen te verwachten.

2. Bij de leveranciers van de affichagebedrijven kan een verlies van 304 miljoen frank omzet en 30 voltijdse banen worden verwacht.

3. Bij de leveranciers van de productiebedrijven kan een verlies van 303 miljoen frank omzet en 30 voltijdse banen worden verwacht.

2.3. Sector van culturele en sportevenementen

· Verwachte omzetdaling : 4 miljard frank.

· Verwacht banenverlies : 400.

De tabakindustrie besteedde meer dan 846 miljoen frank in het kader van sponsoring van culturele of sportevenementen en cultureel mecenaat in 1995. Meer dan 520 miljoen frank werd geïnvesteerd in sportsponsoring, waaronder de belangrijkste in België georganiseerde motorsportevenementen. Meer dan 320 miljoen frank werd geïnvesteerd in de sponsoring van enkele honderden culturele evenementen.

De economische impact van een verbod op sponsoring door de tabakindustrie wordt bepaald door het aantal evenementen dat ten gevolge van het verbod zal verdwijnen of in belangrijkheid zal afnemen : een gecumuleerd omzetverlies voor de organisatoren van de evenementen en hun leveranciers van 4 miljard frank en een daling van de tewerkstelling met 400 voltijdse banen kan als een minimum worden vooropgesteld. Een gedeelte van deze tewerkstelling is van tijdelijke aard, het overige banenverlies kan voornamelijk worden verwacht bij KMO's die bij de organisatie van evenementen zijn betrokken.

De hoofdsponsor van een evenement is vaak een tabaksbedrijf en organisatoren ervaren het doorgaans als moeilijk om vervangende sponsors te vinden.

Het verdwijnen van evenementen zal gevolgen hebben op de financiering van het lokale verenigingsleven, dat een belangrijke bron van werkingsmiddelen ziet verdwijnen.

De economische impact van een evenement op de regio beloopt, zoals de verder besproken studies zullen aantonen, in vele gevallen een meervoud van de omzet van het evenement zelf. Honderdduizenden bezoekers besteden, naast de uitgaven voor het evenement zelf, nog honderden miljoenen frank bij de lokale middenstand (transport, drank, voeding, ...).

3. Voorbeelden

3.1. Grote Prijs van België

De studie « L'impact économique du Grand Prix de Belgique sur la province de Liège » heeft tot doel de regionale economische impact van de Grote Prijs van België te becijferen, in het bijzonder voor de regio Spa-Francorchamps en in het algemeen voor de provincie Luik.

De belangrijkste bevindingen van de studie zijn :

Jaaromzet Toeschouwers Regionale
tewerkstelling
1,15 miljard frank 201 000 5 625

Bron : InContext.

a. Uitgaven van de bezoekers

De Grote Prijs van België van 23 tot 25 augustus 1996 pompte 1,147 miljard frank in de lokale economie van de provincie Luik. Dit bedrag houdt alleen rekening met de directe bestedingen van de bezoekers. De bijkomende indirecte economische gevolgen van de nieuwe opbrengsten werden in de studie niet becijferd.

Een groot aantal lokale zaken, zoals hotels, rekenen op een toename van hun omzet/verkoop met 100 % tijdens de week van het evenement. De opbrengsten van deze ene week compenseren die tijdens de andere periodes van het jaar, waar de inkomsten ver beneden het gemiddelde liggen.

b. Toeschouwers

De Grote Prijs van België is een van de evenementen die het meeste toeschouwers trekt in België. Tijdens de week van de Grote Prijs zijn er dat 201 000. Op de wedstrijddag zelf telde men 80 000 toeschouwers van wie 93 % afkomstig van buiten de provincie Luik.

De toeschouwers spenderen gemiddeld 5 706 frank per persoon aan toegangskaartjes, parking, logement, drank en etenswaren. Deze bestedingen samen bedragen 1,147 miljard frank.

c. Tewerkstelling

De bijdrage van de Grote Prijs op het vlak van tewerkstelling bestaat hoofdzakelijk in het behoud van tewerkstelling in de Luikse regio eerder dan in het scheppen van nieuwe banen. De 1 626 lokale zaken die rechtstreeks baat hebben bij de Grote Prijs stellen op jaarbasis 5 625 mensen tewerk. Bovendien worden op het circuit zelf en de bijhorende infrastructuur 2 500 nieuwe banen gecreëerd tijdens de week van de Grote Prijs. Bijna al deze werknemers zijn afkomstig uit de streek zelf zodat ook het verdiende loon naar de streek terugvloeit.

3.2. Francofolies

Een studie naar de economische impact van het vierdaagse muziekfestival « Les Francofolies » toont aan dat dergelijke festivals eveneens een belangrijke impact hebben op hun streek.

Jaaromzet Toeschouwers Regionale
tewerkstelling
30 miljoen frank 40 000 vast : 10
tijdelijk : 70

Bron : Francofolies.

a. Uitgaven

De Francofolies leverde 30 miljoen frank nieuw gegenereerde inkomsten op voor de streek.

Deze inkomsten gaan hoofdzakelijk naar de plaatselijke traiteurs, horeca-uitbaters, leveranciers van klank-, licht- en muziekinstallaties.

b. Toeschouwers

Het festival is een cultureel hoogtepunt van het jaar en trekt gemiddeld 40 000 toeschouwers. Daarnaast is het voltallige verenigingsleven op het festival present.

c. Tewerkstelling

« Les Francofolies » bieden een vaste baan aan tien personen over het hele jaar. Daarnaast worden er 20 tijdelijke banen gecreëerd gedurende een maand voor het festival en nog eens 50 tijdelijke banen tijdens de vierdaagse van het festival zelf.

d. Impact van sponsoring

« Les Francofolies » kunnen niet zonder de steun van de privé-sector : deze sponsort het festival jaarlijks voor +/- 23,7 miljoen frank.

Daarnaast sponsort de Franse Gemeenschap het festival voor 10,5 miljoen frank.

3.3. 24 Uren van Ieper

De studie over de economische impact van de « 24 Uren van Ieper » op het Ieperse leverde volgende belanghebbende resultaten op :

Jaaromzet Toeschouwers Regionale
tewerkstelling
462 miljoen frank 160 000 193

Bron : Sports Marketing Surveys .

a. Uitgaven

In totaal draagt de « 24 Uren van Ieper » 462 miljoen frank nieuwe inkomsten bij aan de streekeconomie.

b. Toeschouwers

De « 24 Uren » is als hoogtepunt van het internationale rallyseizoen een onbetwiste publiekstrekker. Zo werden er in 1996 over het hele evenement maar liefst 160 000 toeschouwers geteld. In de dagen voor en na de wedstrijd zelf nam de bevolking in de impactregio tijdelijk met zo'n 80 000 hoofden toe. Op de dagen van de wedstrijd zelf werden respectievelijk 60 000 à 80 000 kijklustigen gesignaleerd.

c. Tewerkstelling

De « 24 Uren van Ieper » heeft door de uitgaven van toeschouwers, teams en het organisatiecomité een positieve invloed op de gerealiseerde omzet en de werkgelegenheid in de streek. Geen enkele van de ondervraagde zaken zou de rally dan ook door een ander evenement willen vervangen zien :

­ bij 45 % van de zaken steeg de omzet met gemiddeld 34 %;

­ bij 38 % van de zaken steeg de omzet met gemiddeld 30 %;

­ bij 11 % van de 732 zaken werden gemiddeld 2,4 werkkrachten aangetrokken.

Daarnaast dient men rekening te houden met de werkkrachten die speciaal voor het rallygebeuren zelf worden aangetrokken. Deze werden niet becijferd in de studie.

d. Impact van sponsoring

Extern kapitaal in de vorm van subsidies en sponsoring door bedrijven maakt dat een rally als de « 24 Uren van Ieper » kan uitgroeien tot een evenement met internationale allures. Het aanzien van de rally als evenement berust met andere woorden voor een groot gedeelte op de deelname van topteams uit de rallywereld.

Een zelfde vaststelling geldt ook voor culturele evenementen. De aanwezigheid van de tabaksindustrie geeft aan de evenementen een internationaal karakter (b.v. internationale vedetten) en draagt zo bij tot het succes van het evenement zelf.

Aan het slot van zijn uiteenzetting wijst de heer Vits erop dat de bedragen in de drie voorbeelden veeleer voorzichtig en aan de lage kant zijn. Het is immers uiterst moeilijk de economische gevolgen van een evenement voor een streek of een plaats precies te berekenen. Dat is in de eerste plaats toe te schrijven aan het feit dat men die informatie moet gaan zoeken bij kleine bedrijven en kleine handelszaken.

Voorts is het ook niet eenvoudig het sneeuwbaleffect te berekenen dat een inbreng van geldmiddelen teweeg brengt voor allen die bij een evenement van internationaal niveau betrokken zijn.

Men zou het cijfer op tien miljard frank kunnen ramen.

De heer Vits hoopt dat de Senaat de tekst van het wetsontwerp amendeert teneinde de sponsoring van culturele en sportevenementen te vrijwaren.

Bespreking

Een lid wijst erop dat de evenementen waarnaar de heer Vits verwijst, vaak plaatshebben in dunbevolkte gebieden. Dat heeft als gevolg dat de inbreng van die evenementen bijzonder belangrijk is voor de plaatselijke economie. Kan men berekenen hoeveel het aandeel van die grote evenementen in het plaatselijk product bedraagt ?

Uiteraard dragen niet alleen de tabaksreclame maar ook andere vormen van sponsoring bij in de organisatie van die evenementen. Over welke sponsoring gaat het dan ?

De voorzitter vraagt welk deel van de totale reclame-inspanning van de tabakssector getroffen wordt door de bepalingen van dit ontwerp. Welk percentage verdwijnt er van wat de sector thans presteert ?

Het spreekt vanzelf dat de tabakssector in belangrijke mate zorgt voor sponsoring van culturele en sportevenementen. Onder de belangrijkste reclamemiddelen neemt de affiche een overwegende plaats in.

Een commissielid wenst de cijfers te kennen van de uitgaven voor reclame voor tabaksproducten en de evolutie van de marktaandelen tussen die diverse groepen. Is er enig verband vastgesteld tussen de publiciteitsinspanningen en de evolutie van het marktaandeel ?

De heer Van Schaubroeck (KPMG) licht het onderzoek van KPMG toe dat werd uitgevoerd op vraag van het IDT (Informatie- en Documentatiecentrum over Tabak).

De doelstelling van het onderzoek was een raming te geven van de economische impact van een verbod op tabaksreclame, inclusief sponsoring, op de reclame-industrie en op de ondernemingen en organisaties betrokken bij de organisatie van gesponsorde evenementen.

De aanpak van KPMG om de impact van de sponsoring te berekenen gebeurde als volgt : eerst werden de investeringen van de tabaksindustrie in reclame en sponsoring berekend. Deze gelden stromen, in geval van sponsoring, door naar de organisatoren van de evenementen die het geld laten doorstromen naar de toeleveranciers, die omzet en tewerkstelling genereren.

De informatie werd verzameld bij beroepsorganisaties (Fedetab, BVDU, Federaties van de agentschappen), bij de ondernemingen (de tabaksindustrie, de reclameagentschappen en de evenementenbureaus), bij de organisatoren van sport- en van culturele evenementen. Op die manier werd een heel scala van gegevens verzameld.

De eerste vaststelling van dit onderzoek is dat de directe investering van de tabaksindustrie in de sponsoring in België 846 miljoen frank bedraagt : 38 % van dit bedrag vloeit naar de culturele evenementen, terwijl 62 % bestemd is voor de sportevenementen.

Een lid vraagt hoe de grens tussen reclame en sponsoring wordt gemaakt. Tussen beide situeert zich immers een grijze zone.

De heer Van Schaubroeck legt uit dat aan de tabaksindustrie gevraagd werd om hun definitie van sponsoring en van reclame mede te delen. Op basis van de gegevens medegedeeld door de tabaksindustrie werd de lijn getrokken. Een klein gedeelte van de som van 846 miljoen voor de directe investering in sponsoring betreft inderdaad reclame die gebruikt wordt via de sponsoring.

Een lid wenst dat deze definities worden medegedeeld aan de commissie.

De heer Van Schaubroeck vervolgt zijn uiteenzetting.

Een tweede vaststelling van het onderzoek was dat de medewerking van de tabaksindustrie bij de organisatie van gemotoriseerde evenementen meer omvat dan de financiële input, zoals materiële ondersteuning, publicitaire inspanning, sponsoring van de deelnemers, het leggen van internationale contacten en inbreng van hun expertise bij de organisatie.

Het basismodel ziet er als volgt uit :

De evenementen worden gefinancierd door de inkomsten van de bezoekers (ticketverkoop), concessie-inkomsten, de tabaksponsoring en andere sponsoring. Van de totale sponsoring naar de evenementen toe is ongeveer één derde afkomstig van de tabaksindustrie. De tabaksindustrie initieert veel van de evenementen omdat zij de grootste sponsor is voor vele grote evenementen : als de tabaksindustrie sponsort, sponsoren anderen ook.

Deze inkomsten stromen voor een belangrijk gedeelte door naar de toeleverende industrie, zijnde de reclamesector en de ondersteunende bedrijven. Zij gebruiken op hun beurt opnieuw toeleveranciers. Dit toont het sneeuwbaleffect van omzetten die gegenereerd worden van de ene schakel naar de andere.

Deze evenementen hebben ook een impact op de regio's, doch KPMG heeft deze impact niet bestudeerd. De heer Van Schaubroeck onderstreept wel dat de cijfers die de heer Vits in zijn uiteenzetting heeft medegedeeld over de impact van dergelijke evenementen (bijvoorbeeld de rally van Ieper) naar de regio toe, bevestigd zijn door de organisatoren van deze evenementen op basis van andere studies.

De georganiseerde evenementen hebben daarnaast nog een belangrijke impact op het verenigingsleven. Vele organisaties zonder winstoogmerk halen hun belangrijkste inkomsten precies uit de evenementen en overleven hierop.

Een lid vraagt hoe die evenementen bijdragen tot het plaatselijk BBP van gebieden zoals de Westhoek, de streek van Spa-Francorchamps, ...

Aangezien het om vrij kansarme gebieden gaat moeten de evenementen een betekenisvolle bijdrage leveren.

De heer Vits verwijst naar een onderzoek van de economische gevolgen van de Grote Prijs van België voor de provincie Luik. Die heeft de volgende omzet opgeleverd :

­ plaatselijke hotels, motels, kampeerterreinen : 130 miljoen frank;

­ plaatselijke cafés en restaurants : 224 miljoen frank;

­ plaatselijke kleinhandel : 234 miljoen frank;

­ plaatselijke dienstverlenende transportbedrijven : 80 miljoen frank.

Wat nu de 24 Uren van Ieper betreft is het zo dat de tabaksindustrie de teams financiert, wat dan weer zijn gevolgen heeft voor de economie. Een onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer de internationale teams wegblijven, het evenement 105 miljoen frank aan inkomsten zou mislopen.

Ten slotte verwijst de heer Vits naar de studie over de economische impact van het muziekfestival « Francofolies ». Op een totaal budget van 30 miljoen, bedraagt het aandeel van de tabakindustrie 3 tot 4 miljoen, terwijl het totaal voor de sponsors 23 miljoen is. Voor het overige wordt dit festival ook gesponsord door de Franse Gemeenschap.

De heer Van Schaubroeck legt uit dat vermits alle financiële stromen gekend waren een werkhypothese werd opgesteld. Op basis van de informatie die KPMG heeft verkregen uit de informatieronde, blijkt dat als de tabaksponsoring verboden wordt, de helft van de evenementen zal verdwijnen. In een aantal gevallen zal er wel een vervangende sponsor worden gevonden, doch in de helft van de gevallen zal de evenementorganisator beslissen om te stoppen. Dit betekent dat de helft van de financiële stroom opdroogt en dus ook niet meer wordt doorgegeven aan de toeleverende industrie.

Het besluit van het onderzoek van KPMG is dat de verwachte omzetdaling ten gevolge van een verbod op sponsoring door de tabaksindustrie voor de verschillende bedrijven, van de evenementen tot en met de toeleveranciers van het tweede niveau, 3,9 miljard frank bedraagt. Dit cijfer betreft zuiver de omzet die verloren gaat voor de economie.

Op basis van algemene gemiddelden werd een omslag gemaakt naar de verwachte tewerkstellingsdaling. Deze daling wordt geschat op ongeveer 400 voltijdse betrekkingen. Dit cijfer betreft uitsluitend de impact van sponsoring, niet van reclame.

De heer Vits wijst op de curve van de reclame-investeringen : tien jaar geleden bedroeg deze 800 miljoen, in 1992 was dit gestegen tot 1 miljard, terwijl het cijfer voor 1996 ongeveer 850 miljoen is.

Een lid brengt het aspect van het marktaandeel opnieuw te berde. In het Kamerverslag (rapport van Kessel, Stuk Kamer, nr. 346/4 - 1995/1996), blz. 16) vindt men reeds wat summiere informatie over het marktaandeel van de belangrijkste merken. Tabacofina-Vanderelst en Philip Morris, de twee grootste merken, nemen ongeveer 60 % van de markt voor hun rekening. Hun afzonderlijk aandeel verschilt dan nog volgens de aard van het product : het ene moet het veeleer van sigaretten hebben, de andere veeleer van tabak. De heer Torck zou hierbij wellicht ruimere informatie kunnen verschaffen omdat hij de acties van zijn concurrenten aandachtiger in het oog houdt.

Een lid wijst op een van de uitzonderingen in het voorliggende wetsontwerp, namelijk reclame op een buitenlandse televisiezender die via de kabel in België te zien is.

De heer Vits legt uit dat in de Kamer men het erover eens was dat het onmogelijk is om de kabel af te sluiten voor dergelijke uitzendingen. Alle uitzendingen van buitenlandse televisiezenders die via de kabel te ontvangen zijn, komen de huiskamer binnen. Dit geldt ook voor indirecte reclame bij een sportevenement.

Een spreker verwijst naar een experiment van twee nationale televisieketens, die in bepaalde uitzendingen een systeem met een afdekblad hebben toegepast omdat zij geen reclame mochten uitzenden. Een meevaller is dat niet geworden.

De heer Vits geeft hetzelfde voorbeeld in de wielrennerij. Ook daar heeft men gepoogd om bepaalde advertenties af te dekken, doch dit was niet doenbaar.

Een volgend commissielid wijst op het verpletterend cijfermateriaal over de impact van het verbod van tabaksreclame op de economie in zijn totaliteit. Zijn er ook berekeningen gemaakt van de impact op de tabaksindustrie zelf ? Reclame is toch precies bedoeld om de verkoop te stimuleren.

De heer Vits stelt dat deze vraag door de heer Torck zal beantwoord worden.

B. Uiteenzetting door de heer M. R. Torck, gedelegeerdbestuurder van Tabacofina. ­ Vander Elst NV.

Tabacofina-Vander Elst is de grootste tabaksproducent in België. De groep Tabacofina realiseerde in 1995 jaar een geconsolideerde omzet van meer dan 34 miljard frank, waarvan 16 miljard afgedragen werd aan de overheid. Dat bedrag zal nog stijgen door de recente stijging van de tabaksprijs.

Bron : studie Coopers en Lybrand ­ September 1996.

Ontegensprekelijk is Tabacofina ook de meest Belgische van de vijf grote tabaksproducenten die in België actief zijn. Het bedrijf stelt in België meer dan 1 000 personen tewerk, hoofdzakelijk verdeeld over de twee fabrieken van Merksem en Leuven, en creëert bovendien 1 700 bijkomende banen in indirecte tewerkstelling.

Gelet echter op de antirookcampagnes van de overheid, zijn gunstige tewerkstellingsvooruitzichten op termijn uitgesloten. Trouwens, het aantal verkochte sigaretten op de Belgische markt is over de laatste zes jaar met 11 % gedaald, terwijl het marktaandeel van Tabacofina over dezelfde periode daalde met bijna 25%.

De meeste andere belangrijke tabaksproducenten hebben trouwens over de laatste jaren hun productiecentra in België gesloten en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in dit land verder afgebouwd.

Niet enkel op sociaal maar ook op commercieel vlak is Tabacofina de meest Belgische tabaksproducent. Alle belangrijke merken die wij op de markt brengen zijn inderdaad « nationale » merken, bijvoorbeeld Belga, Johnson en Richmond.

Er dient aan herinnerd te worden dat geen enkele studie een verband tussen reclame en tabaksgebruik vaststelt. De hoofdbedoeling van reclame is niet om het tabaksgebruik te doen stijgen maar wel om merken te onderscheiden.

Het is duidelijk dat de wet houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten een veel nadeliger effect op de Belgische merken heeft dan op de internationale merken die de verbodsbepalingen grotendeels kunnen ontlopen via de reclame-invloed vanuit andere landen op onze markt.

Op deze wijze stelt de wetgever blijkbaar dat hoe « Belgischer » een tabaksbedrijf is, des te onmogelijker het wordt om op voet van gelijkheid met zijn internationale concurrenten te kunnen wedijveren.

De Belgische wetgever zorgt aldus voor een deloyale concurrentie. Erger nog, artikel 3, 2º, van het wetsontwerp versterkt dit discriminerend karakter van de wet nog, door tabaksreclame expliciet toe te laten :

­ in buitenlandse tijdschriften die ook op de Belgische markt verspreid worden;

­ in de aankondiging van evenementen in het buitenland;

­ in TV- en andere mediareportages over buitenlandse sport- en culturele evenementen.

De nieuwe wet biedt niet de minste waarborg dat het vermeende positieve effect ­ namelijk het roken bij jongeren ontmoedigen ­ bereikt zal worden. Ze garandeert integendeel enkel negatieve gevolgen voor ons bedrijf :

· Tabacofina zal onmogelijk nieuwe nationale tabaksproducten en -merken succesvol kunnen lanceren in dit land, waaronder lichte producten;

· de Tabacofina-merken zullen onmogelijk op voet van gelijkheid verder kunnen concurreren met de internationale sigarettenmerken die onrechtstreeks hun aanwezigheid bij de Belgische consumenten door reclame in de internationale media verder kunnen bewerkstelligen;

· Tabacofina's achteruitgang in België zal leiden tot een daling van de productie en uiteindelijk tot sluiting van de bestaande fabrieken.

Tot slot vraagt de heer Torck, namens de NV Tabacofina-Vander Elst, zich nog op een minimale manier op de nationale markt te kunnen verdedigen, door de sponsoringactiviteiten ­ die reeds zeer sterk gereglementeerd zijn ­ voort te mogen zetten.

Met andere woorden vraagt Tabacofina de overheid met aandrang de vrije marktmechanismen te laten spelen. Reglementering inzake tabaksreclame is zeker aanvaardbaar op voorwaarde dat men alle tabaksmerken in België op voet van gelijkheid behandelt.

Bespreking

Een lid verwijst naar de jaren vóór de totstandkoming van de Europese Gemeenschap. In die tijd bezaten sommige merken een marktaandeel van 80 % van de nationale markt. De meeste industrieën die in een bepaald land gevestigd waren, bezaten immers gigantische marktaandelen. Thans zijn die marktaandelen aanzienlijk geslonken. De toestand waarin de NV Tabacofina-Vander Elst verkeert, is een vergelijkbare toestand.

Het slinken van hun marktaandelen in het land van herkomst werd gecompenseerd door het feit dat zij marktaandelen in andere landen van de Europese Unie veroverd hebben. Een voorbeeld daarvan is Fiat, dat een internationaal merk geworden is.

Het blijft evenwel de vraag of Tabacofina ook vergelijkbare compensaties heeft. Spreker erkent evenwel dat een merknaam die moeilijk ligt in de uitvoer (Belga), de opdracht niet vergemakkelijkt.

De heer Torck legt uit dat het krimpen van de marktaandelen van Tabacofina uitsluitend te wijten is aan de compensatiestrategie van de internationale merken. Er zijn weinig sigarettenmerken die echt internationaal zijn.

Bovendien is de heer Torck het geenszins eens met de stelling die in sommige media wordt verkondigd en volgens welke een « advertising ban » zeer positief is, want die zal er toe leiden dat alle huidige marktaandelen bevroren worden. Gelet op de wetgeving en op de mogelijkheid om reclame te maken in het buitenland, zullen de internationale merken 100 % van de « share of voice » hebben. De « share of voice » is het relatieve deel van alle reclame-investeringen door alle merken.

Dit zal de trend alleen maar versterken terwijl de NV Tabacofina sedert meer dan een jaar alles doet om die trend om te buigen.

Een merk lanceren is het buitenland is jammer genoeg onbetaalbaar geworden en daarenboven voor België onmogelijk aangezien er geen reclamemiddelen beschikbaar zijn om het merk te lanceren. Het doel van bekendheid en reclame is het gevecht met de concurrentie om marktaandelen te veroveren. Zonder reclamemiddelen kan men geen merk lanceren.

De reclame voor tabak is nog mogelijk in buitenlandse tijdschriften. Voor een internationaal merk is dit een buitengewoon voordeel maar het is onmogelijk om een Belga-campagne op te zetten in een buitenlands tijdschrift zoals « Der Spiegel », omdat Belga in Duitsland niet verkocht wordt.

Een lid peilt naar het aandeel van reclame en sponsoring in de totale verkoopprijs van de sigaret.

De heer Torck verklaart dat dit aandeel 30 % van de prijs bedraagt zonder belastingen.

Een volgend commissielid herhaalt de vraag naar de impact van het verbod op de reclame op de verkoop van tabaksproducten. De heer Torck heeft in zijn uiteenzetting gewezen op de dalende lijn in de sigarettenverkoop die al bestond van voor het verbod op reclame. Daarbij werd gesteld dat Tabacofina hoopte op een positieve ombuiging van die lijn. Zal de daling zich dan nu verder doorzetten en zelfs nog scherper zijn ?

De heer Torck legt uit dat de berekeningen zijn gebeurd op basis van wat actueel toegelaten is en zou zijn. De projectie van marktaandeel hield rekening met een herpositivering van die curve.

Tabacofina maakt deel uit van een internationale groep, zodat de heer Torck in feite een concurrent is van zijn collega's die ook fabrieken besturen. Als Belgisch bedrijfsleider meent de heer Torck dat het zijn plicht is om een maximumproductie en een maximumtewerkstelling in België te behouden. Daarom maakt hij in de internationale groep soms « misbruik » van het argument dat een Belga-sigaret alleen in België kan geproduceerd worden.

Er is inderdaad een daling van de verkoop van het merk Belga. Indien dit volume te laag zou worden, bestaat de mogelijkheid dat de internationale groep zou oordelen dat de relatieve kostprijs van het sigaretten maken in België te hoog is en goedkoper in het buitenland in modernere fabrieken kan gebeuren.

De fabrieken van Tabacofina in België zijn immers traditionele fabrieken en beschikken niet over de modernste productietechnologieën. Doch de heer Torck onderstreept dat de Belgische werknemer één van de beste is op Europees vlak. Het personeel van Tabacofina zet zich voor 100 % in zodat het gebrek aan modernste technologie wordt gecompenseerd door hun inzet.

De vraag is natuurlijk hoe lang deze situatie kan volgehouden worden. Het stopzetten van reclame-mogelijkheden zal zeker gevolgen hebben, doch het is nog te vroeg om zich daarover uit te spreken.

Spreker verwijst naar de toestand in Frankrijk om de bewering te weerleggen dat een verbod op reclame niet leidt tot een daling van het tabaksgebruik.

Hoe groot is de doeltreffendheid van een verbod op reclame voor sigaretten vanuit het oogpunt van de volksgezondheid ? Welke conclusies werden getrokken uit de Franse ervaring ?

De heer Torck legt uit dat het gevaar voor een prijzenoorlog groot is, zodra er geen reclamemiddelen meer mogen worden ingezet om het onderscheid tussen de merken duidelijk te maken. Men kan beweren dat de prijzenoorlog gecompenseerd kan worden via de fiscaliteit maar indien het aandeel van de belastingen te groot wordt en de prijzen te hoog, stijgt de parallelle verkoop. Dat is nu reeds het geval in de haven van Antwerpen.

De parallelle verkoop is altijd voordeliger aangezien de stijging van de parallelle verkoop in een land betekent dat de gemiddelde prijs daalt. Dit leidt tot een neerwaartse prijzenspiraal.

De omzetdaling in het verleden heeft echter voornamelijk te maken met de factor prijs.

De prijzenoorlog is een ander middel om de concurrentiestrijd tussen de verschillende merken te voeren doch dit prijswapen bedreigt de rendabiliteit van een onderneming. Het doel van Tabacofina, en daarin verschilt het niet van andere ondernemingen, is winst maken, doch door een positieve spiraal op gang te brengen en zijn medewerkers beter te betalen.

Een commissielid is van mening dat het merk Belga zich slecht leent voor internationale reclame aangezien het te rechtstreeks gebonden is aan één land. In Luxemburg staat het merk Ducal dat beter internationaal verkoopbaar is.

Waarom heeft Tabacofina niet tijdig een merk ontwikkeld dat op internationaal vlak rendabel is ?

Een tweede opmerking betreft de overname van de aandelen van de familie Vander Elst door de groep Rupert. Die overname viel samen met de overname van de aandelen van Côte d'Or door Jacobs-Suchard doch er werd een andere strategie gevolgd.

Indien de groep Rubert het productie- en exportpotentieel van het land echt had willen ontwikkelen, dan had die groep een merk moeten ontwikkelen dat internationaal rendabeler is en de firma die ze heeft overgenomen ten goede komt. Dan zou het merk Belga misschien verdwenen zijn of een tweede minder belangrijk merk geworden zijn.

Een derde opmerking van het lid betreft het behoud van het werkgelegenheidspotentieel in de firma Tabacofina en terzelfdertijd ook de redding van een aantal initiatieven op lokaal vlak.

Om tegemoet te komen aan een aantal sprekers stelt de voorzitter voor de tekst van het wetsontwerp te wijzigen. In artikel 3, 2º, (de uitzonderingen op het reclameverbod) moet een vierde streepje worden ingevoegd teneinde ook een uitzondering te maken voor de vijf (of zes of meer) grote evenementen die georganiseerd worden tijdens een welbepaalde periode die op voorhand gekend is en die een regionale uitstraling hebben. Het verbod op reclame zou dus kunnen worden opgeheven wanneer het gaat om evenementen die strikt beperkt zijn in de tijd en een regionale uitstraling hebben.

De heer Vits verklaart over een modeltekst te beschikken. Een ontwerp van koninklijk besluit van de minister van Volksgezondheid bepaalt dat de reclame en de sponsoring voor culturele en sport- evenementen is toegestaan voor zover ze reeds bestonden vóór 1 januari 1996 en niet langer dan drie dagen duren.

Een lid merkt op dat het ontwerp van koninklijk besluit haaks staat op de wettekst. Het besluit zal derhalve onmiddellijk onwettig worden verklaard. In plaats van een besluit te maken moet men de wet wijzigen.

De heer Vits stelt voor de tekst van het ontwerpbesluit over te nemen in de bepalingen van het wetsontwerp dat thans ter discussie staat.

De heer Torck voegt eraan toe dat de wet van 22 maart 1989 geleid heeft tot nieuwe sport- en culturele evenementen omdat die precies een van de middelen waren voor de tabaksindustrie om zich te onderscheiden van de andere merken.

Vanuit sociaal, cultureel en economisch oogpunt heeft die mogelijkheid een positief effect gehad : zonder die mogelijkheid zouden Torhout-Werchter, Pukkelpop, Beach-festival en Jazz-festival vandaag niet bestaan.

De bepalingen van het nieuwe wetsontwerp gaan zover dat er alleen maar negatieve punten overblijven.

Wat de diversificatie betreft waarnaar een lid verwezen heeft, geeft de heer Torck toe dat in de portefeuille van Tabacofina enkele internationale merken van de groep vertegenwoordigd zijn (Rothmans, Peter Stuyvesant) doch 68 % van de omzet worden gerealiseerd door het merk Belga en 85 % met inbegrip van Johnson en Richmond.

De strategische visie van de groep is erop gericht aan het hoofd van de vennootschap Tabacofina een Belgisch manager te plaatsen daar de groep gelooft in een toekomst voor lokale merken. Op internationaal vlak stelt men een terugkeer naar de eigen roots vast. Dit geldt niet uitsluitend voor de sigarettenmerken maar ook voor voedingsproducten. Daar het merk Belga deel uitmaakt van het Belgisch patrimonium is de groep ervan overtuigd dat er nog toekomst is voor Belga. Men gaat in toenemende mate belang hechten aan de andere merken doch de absolute prioriteit blijft het merk Belga en de gelden die ervoor uitgetrokken worden zijn veel omvangrijker dan het marktaandeel dat Belga vertegenwoordigt. De « share of voice » is voor Belga groter dan het marktaandeel van het merk.

Een lid stelt voor dat de heer Vits de tekst van het ontwerpbesluit bezorgt en dat de heer Torck eveneens een tekst indient die niet noodzakelijk dezelfde moet zijn als de tekst van een beroepsorganisatie.

De heer Torck onderstreept dat de vennootschap Tabacofina en de Federatie Fedetab tot doel hebben ervoor te zorgen dat alle merken op voet van gelijkheid kunnen concurreren. Alleen moet gezegd dat dit voor Tabacofina belangrijker is dan voor andere sigarettenmerken.

Een commissielid is voorstander om enkele uitzonderingen in de wet op te nemen zodat een gelijkheid tussen nationale en internationale merken tot stand wordt gebracht en belangrijke evenementen in België niet onmogelijk worden gemaakt. Toch pleit spreker voor een generieke oplossing en geen oplossing in functie van één of ander evenement.

Het lid is het volledig eens met de doelstelling om de Grote Prijs van België Formule I te Francorchamps niet te benadelen, doch hetzelfde moet gelden voor de omloop van Zolder, waar jaarlijks een aantal middelgrote evenementen worden georganiseerd.

Een senator verstrekt de commissieleden informatie over het concrete geval van sponsoring van internationale culturele manifestaties. Hij zegt een reeks amendementen te hebben ingediend omdat het voor hem vanzelf speekt dat de uitzondering in de wet moet vastliggen.

Een ander lid vraagt aan de heer Torck of de volumedaling in het verbruik van sigaretten en de eventuele band met de verhoging van de accijnzen over de jongste jaren gekwalificeerd is in een prijselasticiteitsgraad. Binnen een dalend marktvolume blijkt Tabacofina ook nog aan marktaandeel te verliezen. Wat is de belangrijkste oorzaak van het dalend volume ? Heeft dit te maken met het relatieve belang dat Tabacofina in het verleden aan reclame hechtte in vergelijking met haar belangrijkste concurrenten ?

De heer Torck verklaart dat Tabacofina heeft gepoogd de prijselasticiteit van tabak bij accijnsverhogingen te berekenen, maar is daarbij tot de vaststelling gekomen dat de grens elk jaar verschuift. Na elke prijsstijging treedt in eerste instantie een volumedaling op, doch deze daling wordt op korte termijn weer opgevangen. De volumetrend is dalend, doch het juiste effect van de accijnsverhogingen berekenen is tot op heden onmogelijk gebleken.

Wat de oorzaken van het dalend marktaandeel betreft, meent de heer Torck dat dit samenhangt met het imago. Op een bepaald moment in het verleden zijn internationaal bekende merken onze nationale markt binnengekomen met een vernieuwd en sterk imago. Dat imago was sterker dan het klassieke, oubollige imago dat de Belgische merken hadden. « Buy american » was niet alleen in de tabaksector in zwang, maar ook bij een ganse reeks andere producten. Tabacofina heeft toen de fout begaan om onvoldoende onze Belgische merken te herdynamiseren. Mocht er een volledige vrijheid van reclame bestaan, dan zou er overal een reclameslogan verschijnen « Koop opnieuw Belgische producten ». Ook wij hebben sterke merken, kwaliteitsproducten, een sterk patrimonium, enz.

Aangezien deze boodschap niet rechtstreeks mag worden gebracht, ziet de heer Torck zich verplicht om dit op een onrechtstreekse manier te doen.

C. Uiteenzetting door de heer J. Dekens, voorzitter van de Royal Automobile Club van België (de RACB)

De Royal Automobile Club van België, die België vertegenwoordigt in de internationale automobielfederatie en de Autosportfederatie, lid van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC), willen reageren op het wetsontwerp houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten.

Dit wetsontwerp raakt een probleem van volksgezondheid dat niemand onverschillig laat, en het is zeker niet de bedoeling de efficiënte werking van de wetgeving rond de consumptie van tabak af te zwakken. Toch wil de heer Dekens enkele concrete elementen naar voren brengen over de gevolgen die dit wetsontwerp in zijn huidige vorm zou hebben.

1. Sponsoring van de autosport

De verdwijning van evenementen die vaak meer dan 100 000 kijkers aantrekken, en die hun voortbestaan voor een groot deel danken aan sponsoring van de organisatoren en deelnemers door sigarettenfabrikanten, zou voor de betrokken regio's aanzienlijke financiële gevolgen hebben (de horecasector, de kleinhandelaars, brandstofleveranciers, sportclubs, evenementen- en reclamebureaus, enz.).

Hierna volgen enkele voorbeelden van de geschatte economische gevolgen voor elk evenement :

Grote Prijs van België Formule 1 1 146 855 000 F
24 uur van Spa-Francorchamps 520 000 000 F
Circuit van Zolder 500 000 000 F
24 uren van Ieper 462 000 000 F
Rally les Boucles van Spa 380 000 000 F
Rally van de Condroz 335 000 000 F

Dezelfde negatieve gevolgen zullen ongetwijfeld ook een aantal andere evenementen treffen, zoals de internationale wedstrijden op circuit, de nationale kampioenschappen op circuit en het wereldkampioenschap motoren enduro. Ook de privé-sponsoring van jonge sportlui en een aantal minder belangrijke wedstrijden komen in het gedrang. Het voortbestaan van bepaalde omlopen en bepaalde culturele evenementen wordt bedreigd.

De tabaksindustrie investeerde in België 846 161 000 frank in de sponsoring van sport- en culturele evenementen.

2. Soortgelijke ervaringen in het buitenland

Met uitzondering van Frankrijk (waar in de Assemblée nationale eerlang amendementen op de antitabakwet zullen worden ingediend, die nu reeds worden gesteund door 70 afgevaardigden), van Finland en van Zweden, werden in alle landen die reclame voor tabaksproducten verbieden (op basis van een wet of van een overeenkomst tussen de regering en de tabakssector), amendementen opgenomen met betrekking tot de auto- en motorsport. Dat geldt bijvoorbeeld voor Duitsland, Groot-Brittannië, Italië, Portugal, Nederland, Spanje, enz.

3. Verdwijning van internationale evenementen uit België

Daar geen overgangstermijn werd bepaald, is het niet mogelijk voor de grote evenementen een alternatieve oplossing te zoeken. Voor de internationale wedstrijden (Grote Prijs Formule 1, een eventuele wedstrijd in het Wereldkampioenschap Rally), zullen de internationale federatie en de promotoren gedwongen zijn uit te kijken naar landen waar de reclame nog vrij is of toegestaan via amendementen. Dat geldt vooral voor de Grote Prijs Formule 1 waarvoor 17 landen kandidaat zijn, waaronder buurland Nederland.

4. Tijd voor bezinning

Door zich te bezinnen over de keuzes van andere landen en de voorlopige conclusies die uit hun ervaringen kunnen worden getrokken, kan België een pioniersrol spelen met het oog op de uitwerking van een Europese regelgeving over deze materie, waar vele landen om verzoeken.

Deze periode van bezinning zou moeten worden gevolgd door een verder uitstel van de inwerkingtreding van de wet (minimum zeven jaar vanaf 1998, dat wil zeggen tot 2005) zodat de sponsoring van sport- en culturele evenementen kan worden aangepast, en een aantal sportmensen die momenteel worden gesteund door de tabaksindustrie aan andere carrièremogelijkheden kunnen denken. Op die manier kan men de kapitaalvlucht naar het buitenland en het verlies aan banen, inkomsten en taksen voorkomen die anders een onvermijdelijk gevolg zouden zijn van de wellicht definitieve verdwijning van een aantal evenementen uit België.

Indien de parlementaire assemblees niet akkoord kunnen gaan met het uitstellen van het wetsontwerp, dient toch minstens te worden voorzien in amendementen met betrekking tot de auto- en motorsport, die de overgang tussen de huidige situatie en het in het wetsontwerp opgenomen verbod zo soepel mogelijk moeten laten verlopen.

De heer Dekens merkt ook op dat als de wetgever een uitzondering maakt voor internationale evenementen, de Royal Automobile Club van België, die de belangen van de nationale autosport verdedigt, er zeker op zal wijzen dat een te eenzijdige aandacht voor de Grote Prijs Formule 1 sterk in het nadeel zou werken van regio's als Zolder. Daar bevindt zich immers het enige vaste circuit van België, dat weliswaar geen internationale wedstrijden aantrekt, maar voor de regio niettemin economische gevolgen heeft die meerdere honderden miljoenen bedragen. Het circuit van Zolder wordt gebruikt voor nationale wedstrijden die vooral door binnenlandse sigarettenmerken worden gesponsord.

In België worden 123 rally's georganiseerd. De helft daarvan kan prat gaan op een internationale deelnemerslijst. Als deze evenementen van de wetgever een voorkeursbehandeling krijgen, wat reclame voor tabaksprodukten betreft, wegens hun internationale deelnemerslijst en het feit dat ze op de internationale kalender staan, zal er daarna ongetwijfeld een probleem ontstaan met circuits, rally's, kartings en kustwedstrijden, die ook een uitgebreide internationale deelnemerslijst kunnen voorleggen. Elk jaar worden in België ongeveer 1 700 auto- en kartingwedstrijden georganiseerd. In vergelijking met de buurlanden heeft België als kleinste land het grootste aantal licenties en evenementen.

Voor de autosport betekent de datum van inwerkingtreding die in dit ontwerp is opgenomen, namelijk einde 1998, in feite de doodsteek. Er zijn immers weinig merken die doelgericht in bepaalde evenementen investeren. Een rallyvoertuig in gereedheid brengen duurt ongeveer drie à vier jaar. Men werft autocoureurs voor een lange termijn, men kiest het merk waarmee men zal deelnemen en het model dat men zal ontwikkelen. Het gaat al gauw om een budget van tientallen miljoenen. De wagen wordt vervolgens uitgetest in een aantal nationale rally's en het jaar daarna gaat men verder in de hoop een titel te behalen.

De organisatoren raken ontmoedigd. Zij vragen zich af of het seizoen 1997, dat begint met de Boucles de Spa, wel in 1998 zal eindigen en hoe.

Nog afgezien van de impact van de wedstrijden en de aanwezigheid van de teams, moet men er ook rekening mee houden dat in België zo'n 4 200 mensen deelnemen aan rally's. Dat meer rally's plaatsvinden in Wallonië dan in Vlaanderen is ongetwijfeld het gevolg van de geografische configuratie. Vlaanderen heeft een ander voordeel : de Vlaamse rally's kennen een veel hogere deelname aan de start dan de Waalse.

De Belgische FNAC heeft een studie uitgevoerd over de firma's die zich bezig houden met het technisch klaarstomen van rallyvoertuigen in België. Zij stellen 415 personen voltijds tewerk alleen al voor de rallyvoertuigen. Zij hebben jaarlijks 860 klanten, voornamelijk sigarettenfabrikanten, met wie ze contracten afsluiten. De technici die zich met de wagens bezighouden op het circuit worden hier niet bijgerekend. Rond de circuits verzamelen zich niet alleen grote aantallen kijkers, maar ontwikkelen zich ook hightechcentra waarin de verschillende merken tests en research verrichten in verband met veiligheid.

De tabaksindustrie is onmiskenbaar een drijvende kracht achter de autosport. Ze stond aan de basis van de netwerken van autocoureurs, waarvan ze overigens nog steeds een onmisbare partner is vanwege haar financiële steun, haar kennis op het vlak van marketing en research en de impact van de reclamecampagnes rond de verschillende wedstrijden. Voor de rally's zijn het onmiskenbaar de nationale sponsors die de belangrijkste plaats innemen.

Het toestaan van reclame voor tabaksproducten op internationale wedstrijden betekent in elk geval de redding voor de Grote Prijs Formule 1 van Francorchamps, wat levensnoodzakelijk is voor de betrokken regio en de toekomst van het circuit. De heer Dekens meent echter dat deze uitzondering moet worden uitgebreid. De RACB, houder van de internationale evenementenlijsten, kan immers bezwaarlijk beslissen dat een bepaalde wedstrijd belangrijker is dan een andere, of nog dat een wedstrijd op grond van de internationale beoordelingen niet kan worden beschouwd als een internationaal gebeuren.

De rally's worden net als andere autowedstrijden meestal beoordeeld door internationale federaties en sportcommissarissen, die hen het jaar daarop het predikaat « internationaal » kunnen meegeven. Nu is het dus mogelijk dat een club die zich tien jaar heeft geweerd om zich vanaf 1998 een internationale evenement te mogen noemen, plots te horen krijgt dat alleen die rally's worden geselecteerd die reeds in 1996 als « internationaal » bestempeld werden.

De RACB kan moeilijk bepaalde organisaties meer steun verlenen dan andere. De heer Dekens wil dat alle vaste circuits die geen Formule 1 hebben maar van groot belang zijn voor de betrokken regio, geselecteerd worden.

Hij zou het echt jammer vinden dat een circuit als Francorchamps elke promotie moet missen terwijl de wetgeving enkele kilometers verder over de grens, op de Nürburgring, makkelijk wordt omzeild. Alle andere landen hebben bij de toepassing van hun antitabakwetgeving immers een uitzondering gemaakt voor de autosport.

De Franse autosportfederatie heeft reeds honderden miljoenen subsidies gekregen van de Staat. In 1996 zijn deze subsidies echter niet betaald en dat zal ook niet gebeuren in 1997. Er is voorgesteld om in ruil voor het opheffen van de subsidies een zekere vorm van reclame opnieuw toe te staan.

De RACB acht de bepalingen in dit wetsontwerp nefast voor de sport in het algemeen en vooral voor de sport in België. De heer Dekens herhaalt dat de timing een cruciaal punt is. Als deze wetgeving pas in 2005 in werking zou treden, zou er ruimte zijn om andere sponsors te zoeken. In een jaar 40 % van de sponsors vervangen is niet haalbaar. Nog moeilijker is het de bestaande wedstrijden te laten doorgaan in de wetenschap dat de organisatoren vanaf 1998 niet meer kunnen rekenen op sponsoring van de sigarettenfabrikanten. Het jaar 2005 is dus echt een minimum. Ondertussen kunnen we ons laten inspireren door de belangrijke tendensen in het buitenland, zowel voor de culturele als de sportevenementen. Alle grote manifestaties, zoals bijvoorbeeld de 24 uren van Francorchamps of van Zolder, gaan immers gepaard met een cultureel evenement ­ bijvoorbeeld het optreden van een orkest ­ om ook 's nachts te voorzien in animatie, vooral op vraag van de gerechtelijke instanties. Het is daarom belangrijk dat de organisatoren van nationale evenementen kunnen blijven rekenen op de steun van die sigarettenfabrikanten die eerder geneigd zijn om culturele evenementen te sponsoren dan de autosport. De RACB is bereid een lijst voor te leggen van personen die momenteel een internationale erkenning bezitten teneinde vast te stellen voor welke wedstrijden de wetgever een uitzondering zou moeten maken. Wedstrijden met door zonne-energie aangedreven voertuigen ­ eerder zeldzaam ­, indoorkarting, enz. zijn internationale evenementen die steeds vaker worden gesponsord door sigarettenfabrikanten. Het zal dus erg moeilijk zijn om ergens een grens te trekken. Daarom is het raadzaam om, naar het voorbeeld van de buurlanden, te voorzien in afwijkingen voor de autosport, althans gedurende een bepaalde periode, zodat deze industrie, die een omzet heeft die in de miljarden loopt en honderden mensen tewerkstelt, voornamelijk in dunbevolkte streken, de kans krijgt om zich aan te passen. De RACB gelooft dat deze oplossing het voortbestaan van enkele topevenementen voor de autosport in België veilig stelt en zo alle deelnemers en de 12 000 licentiehouders van de RACB tot voordeel strekt.

Bespreking

Een senator kan het besluit waartoe de heer Dekens in zijn uiteenzetting komt wel begrijpen, maar vindt dat hij te ver gaat. Als geen enkele beperking wordt opgelegd, zullen onvermijdelijk andere voorstellen en bezwaren volgen. Als de heer Dekens wil dat een uitzondering wordt gemaakt voor de hele autosport, zal onmiddellijk worden gevraagd waarom dat niet wordt uitgebreid tot alle sporten met motorvoertuigen. Er zijn immers nog andere takken dan de autosport waar reclame, met name van sigarettenfabrikanten, een niet te verwaarlozen rol speelt. Spreker denkt bijvoorbeeld aan de wedstrijden met boten met buitenboordmotoren en dergelijke. Spreker is gekant tegen een algemene uitzondering voor de sporten met motorvoertuigen. Er zijn nog vele andere sympathieke sporttakken, waarvan de beoefenaars zich met recht kunnen afvragen waarom zij niet dezelfde voordelen krijgen. Met name het voetbal zou hier rechtstreeks belang bij hebben.

De senator waarschuwt dat men door er alles en nog wat bij te betrekken, het risico loopt af te dwalen van het toepassingsgebied van de wet. Hij meent dat het voorstel van de heer Dekens er in de praktijk toe zal leiden dat alle sporttakken dezelfde uitzonderingsmaatregelen zullen opeisen en de Senaat uiteindelijk niet in staat zal zijn om met een redelijk voorstel voor de dag te komen. Spreker had liever gezien dat de RACB een lijst zou voorleggen van de autosportwedstrijden waarvoor een afwijking absoluut noodzakelijk is. Dat zou de opdracht van het parlement aanzienlijk vereenvoudigen. Uiteraard is het niet makkelijk voor de RACB om deze beoordeling op zich te nemen, maar als dat niet gebeurt staat het Parlement voor een onontwarbare knoop.

Een lid wijst erop dat een meerderheid in de Kamer het ontwerp heeft goedgekeurd zoals het er nu uitziet. Als de Senaat het ontwerp nu volledig omgooit, ligt het voor de hand dat de Kamer niet zal volgen en alle moeite voor niets zal zijn geweest.

De heer Dekens is het eens met de senator wanneer die de uitzondering wil uitbreiden tot de belangrijkste nationale evenementen. Hij herhaalt dat het bijna onmogelijk is een keuze te maken tussen de internationale wedstrijden, omdat die variëren van Formule 1 tot karting. Als de wetgever ook een uitzondering zou maken voor nationale wedstrijden, kan de RACB de investeringen van de nationale sigarettenfabrikanten in het nationaal kampioenschap behouden en is het voortbestaan van circuits als Zolder verzekerd. Zolder heeft immers maar één internationale wedstrijd, namelijk de vrachtwagenraces, die een nationaal kampioenschap zijn. De wedstrijden van de verschillende takken van het Belgische kampioenschap, waarin vele Belgische sigarettenfabrikanten investeren, worden daarentegen meestal wel in Zolder gereden, omdat zich daar het enige vaste circuit van België bevindt en de organisatoren niet altijd de middelen hebben om het circuit van Francorchamps af te sluiten. De RACB kan een lijst maken van de door de Internationale Federatie erkende internationale evenementen en van de belangrijkste nationale evenementen. De RACB kan echter niet ingaan op een verzoek om een keuze te maken uit de internationale manifestaties en de nationale wedstrijden te negeren. Er bestaat reeds een zeer duidelijke lijst van de erkende nationale en internationale evenementen. Deze bestaat voor alle takken. De heer Dekens onderstreept evenwel dat de rally- en de circuitwedstrijden het neusje van de zalm zijn.

Een commissielid is verrast te horen dat in Frankrijk werd voorzien in een overgangsperiode met uitzonderingsmaatregelen.

Iedereen kent immers de hoge tol die tabak eist, zowel in termen van mensenlevens als van uitgaven voor de sociale zekerheid. Niemand kan dit ontkennen. Dat de sigarettenfabrikanten enorme bedragen uitgeven aan sponsoring, bewijst overduidelijk dat reclame de verkoop van hun producten bevordert. Dat wil zeggen dat zij hopen op die manier een deel van de rokersmarkt te veroveren. Toch wil dit commissielid de organisatoren de tijd laten om andere sponsors te zoeken, ongeacht of het gaat om nationale of internationale, sport- of culturele evenementen of om gemotoriseerde of andere sporten. Daarom moet worden onderzocht of een voorlopige uitzonderingsregeling kan worden uitgewerkt om de economie van de betrokken regio's niet volledig te verstoren. Wat vindt de heer Dekens van het in Frankrijk toegepaste systeem ?

Een lid vindt dat het hier om een andere aanpak gaat. De vorige spreekster wil immers een ruimere tijdsmarge inbouwen zodat degenen die anders op korte termijn door de gevolgen van deze wet zouden worden getroffen, de tijd hebben om andere vormen van promotie te zoeken. Hij meent dat deze formule perfect te combineren is met het systeem van de uitzonderingen.

De heer Dekens verklaart dat uit gesprekken van de RACB met de belangrijkste organisatoren blijkt dat de Belgische sigarettenfabrikanten meer tijd nodig hebben om hun verliezen goed te maken omdat zij een langetermijnstrategie hanteren. In het milieu van de autosport bestaan verschillende clubs : de club van de sponsors, de PR-club, enz. In de sponsorsclub is er nu al sprake van om na het wegvallen van de sigarettenfabrikanten druk uit te oefenen op de organisatoren om de reclamekosten voor de overblijvende sponsors te verlagen. De organisatoren die andere potentiële sponsors zoeken, vertrekken dus vanuit een verzwakte positie. Zij zullen het des te moeilijker hebben om de verloren inkomsten goed te maken.

Daarom moet de inwerkingtreding van deze wet veel langer worden uitgesteld dan men misschien denkt. Er zullen meerdere jaren nodig zijn om 40 % van de budgetten van de organisatoren te vervangen. De tabaksindustrie verstrekt de organisatoren niet alleen de financiële middelen om promotie te maken, maar beschikt ook over de beste teams. Om het publiek naar de rally's te brengen, moeten de organisatoren kunnen uitpakken met een internationale deelnemerslijst met krachtige en goed voorbereide wagens, bestuurd door bekende piloten. Als de sigarettenfabrikanten wegvallen, moet de organisator dus niet alleen andere middelen zoeken om zijn rally te promoten, maar valt ook het voordeel weg van de investeringen van de Belgische sigarettenfabrikanten in wedstrijden die meer dan 100 000 kijkers aantrekken. Aangezien het vervangen van de sponsors uit de tabaksindustrie een moeizaam proces zal zijn en het vier tot vijf jaar duurt eer de investeringen in een team vruchten afwerpen, stelt de RACB voor de inwerkingtreding van deze wet tien jaar uit te stellen.

Een lid meent, in tegenstelling tot een vorige spreker, dat de wetgever niet te selectief mag zijn inzake de uitzonderingen. Alleen een uitzondering voorzien voor de internationale evenementen leidt er alleen toe dat precies de internationale merken worden bevoordeeld en de Belgische industrie wordt achteruitgesteld.

Het lid wil tevens de problematiek uitbreiden tot de culturele evenementen. De wetgeving moet in een generieke uitzondering voorzien waarvan de specificaties worden bepaald bij een koninklijk besluit dat in de Ministerraad wordt overlegd. Voorts zou voor de sponsoring van evenementen een bepaalde tijd van minimum vijf jaar moeten worden gegeven. Bovendien moet aan de organisatoren een bepaalde zelfregulering worden opgelegd die voorziet dat bij misbruik van de uitzondering door de tabaksindustrie de organisatoren worden gepenaliseerd. Op die manier kan een middel worden gevonden om de doelstelling van de wet te respecteren zonder enerzijds de Belgische industrie te benadelen ten opzichte van de internationale concurrentie en anderzijds ervoor te zorgen dat de organisatie van evenementen in ons land geen achterstand oploopt ten aanzien van het buitenland.

Een spreker meent dat indien wordt geopteerd voor het door de vorige spreker voorgestelde systeem van regeling bij koninklijk besluit, dit koninklijk besluit moet gelden voor een periode van vijf jaar en voor het verstrijken ervan opnieuw moet worden hernieuwd.

D. Uiteenzetting door de heer de Vicq de Cumptich, bestuurder-directeur-generaal van de Unie der Belgische Adverteerders (UBA)

De heer de Vicq de Cumptich herinnert eraan dat de UBA ongeveer 120 adverteerders groepeert (die ongeveer 30 miljard geïnvesteerd hebben in 1996) tot wie gelukkig nog enkele Belgische ondernemingen behoren. De belangrijkste zijn : Solvay, Interbrew, UCB, de BBL, de KB, de groep GIB, enz.

De heer de Vicq de Cumptich buigt zich vervolgens over drie negatieve gevolgen van het verbod op reclame en sponsoring :

1. op de « communicatiemarkt »

Hij betreurt het soort « verdorren » van de Belgische reclamemarkt terwijl men ziet dat steeds meer strategische beslissingen inzake communicatie onder andere genomen worden in de headquarters te Parijs, Londen, Frankfurt en zelfs Cincinnati. Dit heeft vooral gevolgen voor de multinationals en bijgevolg voor hun reclamebureaus, die vaak genoegen moeten nemen met de rol van brievenbus.

Een verbod op reclame voor tabak zal naast een belangrijk omzetverlies voor de reclamebureaus bijdragen tot de creatieve verarming van het land.

2. op de door de tabaksindustrie gesponsorde evenementen

Het zal bijzonder moeilijk, zelfs onmogelijk, worden voor de organisatoren van evenementen zoals de Formule-1-wedstrijden of de 24 Uren van Francorchamps, de 24 Uren van Ieper, enz. om vervangers te vinden voor de sigarettenadverteerders (die ongeveer 40 % van de ontvangsten op het circuit van Francorchamps vertegenwoordigen).

De commissie sponsoring van de UBA die (in een heel andere context) de problematiek van de sponsoring van de motorsporten heeft bestudeerd, is tot de slotsom gekomen dat de grote potentiële adverteerders/sponsors weigeren hun naam te verbinden aan motorsporten wegens de negatieve gevolgen voor het imago van de onderneming wanneer zich ongevallen voordoen. Ook Spa, Côte d'Or, Coca-Cola, Mars, GB maar ook Philips en IBM wensen hun logo niet « tegen de muur te pletter zien slaan ».

In andere sectoren dan de motorsport zal het niet vanzelfsprekend zijn vervangers te vinden voor de adverteerders voor sigaretten op prestigieuze sportevenementen zoals de Internationale Jumping van Brussel (zie de recente verklaringen van de voorzitter van de Jumping, Georges Jacobs, over het voortbestaan van het evenement dat nog meer in het gedrang komt indien Dunhill het zou laten afweten).

3. op de tabaksmarkt zelf

De opmerkingen die de UBA, die niet gebonden is aan een welbepaalde sector, kan maken vanuit haar centrale positie bevestigen dat, in stagnerende markten, de actie van adverteerders alleen tot een verschuiving van marktaandelen kan leiden (zie de totaal verschillende markt voor waspoeder en auto's).

In die context moeten de lokale nationale merken een kans krijgen door het behoud van culturele en sportieve lokale nationale evenementen (des te beter indien zij een internationale bekendheid genieten en buitenlandse bezoekers trekken).

Voorbeelden tonen aan dat sponsoring een doeltreffend middel kan zijn voor de bekendheid of de positionering van Belgische merken (zie Stella Artois op het Queens-tornooi te Londen, Côte d'Or met Tabarly en bij ons Spa op de 20 km van Brussel, Belga en het Beach Festival, enz.).

E. Uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de heer R. Collignon, minister-president van de Waalse regering, belast met de Economie, de Buitenlandse Handel, de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, het Toerisme en het Patrimonium

Dit ontwerp van « antitabakwet », door de Kamer aangenomen in plenaire vergadering op 9 januari 1997, beoogt directe of indirecte reclame voor tabak of elk soortgelijk product alsmede de sponsoring erdoor te verbieden, ongeacht de plaats, de aangewende communicatiemiddelen of de gebruikte technieken.

Hoewel dit ontwerp een zeer lovenswaardig doel nastreeft, meen ik dat men moet nagaan welke gevolgen de wet in haar huidige vorm zou kunnen teweegbrengen.

Hij zal hier niet het traditionele debat aansnijden over de vraag of reclame voor tabak een groter gebruik van dit product op het oog heeft dan wel slechts tot doel heeft marktaandelen te veroveren. Het is veeleer zijn bedoeling enerzijds te getuigen over de economische weerslag en de reële effecten van een dergelijke wet, in het bijzonder op gewestelijk vlak, en anderzijds eventuele denkwegen voor te stellen om beter tegemoet te komen aan de doelstellingen op het vlak van de volksgezondheid.

Economische weerslag

* Als deze wet goedgekeurd wordt, zal dit ernstige gevolgen hebben voor de economie van het gewest en voor de financiering van bepaalde sport- en culturele evenementen.

Tal van cultuurevenementen zouden zwaar getroffen worden : manifestaties als de « Francofolies de Spa » zouden gewoonweg verdwijnen.

Op dezelfde wijze zou deze wet de organisatie en het bestaan zelf van belangrijke internationale sportevenementen in gevaar brengen. Ingeval deze wet in haar huidige vorm aangenomen wordt, zou het klaarblijkelijk onmogelijk worden internationale wedstrijden als de Grote Prijs Formule 1, de F3000, het wereldkampioenschap enduromotoren en de 24 uren van Francorchamps op het getouw te zetten, zonder te spreken van de « Rally of Belgium », een wedstrijd die in 1998 moet plaatsvinden en die bedoeld is om toegang te verlenen tot het wereldkampioenschap in de specialiteit.

* Nochtans hebben dergelijke evenementen een weerslag op de economie van het gewest :

Een studie uitgevoerd op 2 oktober 1996 door de maatschappij InContext van Washington was uitsluitend toegespitst op de economische gevolgen van de Grote Prijs F1 van Spa. De conclusies zijn veelzeggend :

De Grote Prijs F1 is in België het evenement dat het grootste aantal toeschouwers trekt (meer dan tweehonderdduizend tijdens de wedstrijdweek).

De rechtstreekse weerslag voor de economie van het gewest wordt geraamd op 1,15 miljard frank (waarvan 1,07 afkomstig is van toeschouwers van buiten de streek) zonder rekening te houden met de vermenigvuldigingsfactoren van deze uitgaven.

De Grote Prijs creëert plaatselijk 5 625 vaste banen verdeeld over 1 626 verschillende ondernemingen. Tijdens de wedstrijdweek worden 2 500 nieuwe banen gecreëerd. Tal van handelsondernemingen realiseren 100 % van hun jaaromzet tijdens de wedstrijdweek. Sommige hotelhouders zeggen onomwonden dat de regio zonder de aanwezigheid van het circuit nauwelijks toeristen zou aantrekken. In een economie waar de werkgelegenheid steeds kwetsbaarder en onstabieler wordt, dienen economische evenementen als de Grote Prijs om banen veilig te stellen.

Deze analyse toont ten overvloede de vitale invloed van de Grote Prijs op de regionale economie, een Grote Prijs die zou verdwijnen als dit ontwerp wet wordt.

* Maar naast de economische gevolgen mag men evenmin uit het oog verliezen dat de overheid, de federale Staat op de eerste plaats en vervolgens het Waalse Gewest, op het circuit tal van investeringen gerealiseerd hebben.

De exploitatie van het circuit, waarin de overheid de meerderheid vertegenwoordigt, heeft aanzienlijke financiële inspanningen gevergd en deze zouden te niet worden gedaan indien de wet, zoals ze thans voorligt, aangenomen werd. De intercommunale van het circuit heeft van 1982 tot 31 december 1996 een bedrag van 880 miljoen in het project gestoken. Het Waalse Gewest heeft zelf aanzienlijke investeringen gedaan (van 1989 tot op heden hebben het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap ongeveer 380 miljoen frank aan rechtstreekse hulp geïnvesteerd) om het circuit op internationaal niveau te handhaven. Gelet op de betekenis van het evenement voor het imago van Wallonië is het circuit voor het gewest een zeer belangrijke aantrekkingspool gebleven.

Moet dan ook niet voorzien worden in beperkte afwijkingen voor dit soort evenement ?

Het geval Frankrijk

In Frankrijk verbiedt een wet van 10 januari 1991, de zogenaamde wet-Evin, elke sponsoring en elke directe of indirecte propaganda of reclame voor tabak of tabaksproducten (artikel 3 van de wet van 10 januari 1991).

Het verbod om tabaksreclame te maken naar aanleiding van een sportmanifestatie is evenwel niet van toepassing op sportmanifestaties voor motorvoertuigen waarvan de lijst bij besluit wordt vastgesteld.

Bij een wet van december 1992 is het de televisiestations bovendien toegestaan motorsportcompetities uit te zenden (voor zover deze plaatsvinden in landen waar tabaksreclame toegelaten is), totdat er een Europese regelgeving komt.

De Franse wetgever heeft dus meer dan een jaar na de goedkeuring van de wet-Evin begrepen dat een te strenge antitabakwet nadelige gevolgen heeft.

Yves Mamou, schreef het volgende in Le Monde van 4 april 1995 :

(vertaling) « De aanhangers van de wet-Evin hebben kort samengevat drie reeksen onderling samenhangende fenomenen onderschat : de groeiende internationalisering van de reclame, de mundialisering van de sport en die van de televisie. Het is tegenwoordig bijna onmogelijk in Frankijk en uitsluitend in Frankrijk een restrictieve wet aan te nemen die « rechtstreeks of zijdelings » betrekking heeft op de sport, de televisie of de reclame. »

Voorgestelde oplossingen

Het wetsontwerp voorziet in een afwijking waarbij het toegestaan is reclame aan te bieden aan de talrijke Belgische lezers en kijkers van buitenlandse media. Gelet op het feit dat ons land een van de meest « bekabelde » landen van Europa is, zal het verbod bij de televisiekijkers geen of weinig uitwerking hebben aangezien het Belgische publiek reclame zal blijven zien wanneer het naar de uitzending van sport- en culturele evenementen op buitenlandse televisiestations kijkt. En men zal tabak via de beeldbuis blijven associëren met ophefmakende evenementen.

In werkelijkheid kan dit ontwerp slechts tot gevolg hebben dat evenementen van internationaal niveau op het Belgische grondgebied, verhuizen naar andere landen waar de wetgeving minder streng is. Om opnieuw het voorbeeld te nemen van wat de meeste beroepsmensen « het mooiste circuit ter wereld » (Spa-Francorchamps) noemen, ongeveer 45 landen hebben zich geïnteresseerd getoond om de 16 Grote Prijs-wedstrijden van 1997 te houden. Verschillende Europese landen kloppen reeds aan bij de leidende instanties van de Formule 1 om de Grote Prijs bij hen te laten plaatshebben.

1. Moet men, steunend op de Franse ervaring en om een aantal internationale evenementen niet in gevaar te brengen, niet voor een regeling zorgen waarbij het verbod niet van toepassing is op sport- en cultuurevenementen van internationaal niveau ? Moet in dit verband geen commissie ingesteld worden (waarin alle gezagsniveaus vertegenwoordigd zijn) om geval per geval afwijkingen toe te staan zodat hierdoor zelfs een jurisprudentie tot stand komt over de vraag wat onder « sport- en cultuurevenement van internationaal niveau » verstaan moet worden ?

2. Spreker onderkent dat het noodzakelijk is de volksgezondheid te bevorderen maar is er toch van overtuigd dat een efficiënte regelgeving terzake een Europese harmonisering vereist. Zoals men in Frankrijk heeft kunnen zien, is een dergelijke maatregel, hoe grootmoedig ook bedoeld maar in een geïsoleerde benadering, geen gepast middel om het beoogde doel te breiken.

Daarom verzoekt spreker België het debat op Europees niveau ter tafel te brengen om een homogene regelgeving te ondersteunen. Daarbij kan het rekenen op de steun van de Waalse regering.

F. Uiteenzetting door de heer J. Moxhet, lid van de bestendige deputatie van de provincie Luik, voorzitter van de Intercommunale Circuit Spa-Francorchamps

De redenen voor een wijziging van het wetsontwerp
betreffende het verbod op tabaksreclame

Op 9 januari 1997 werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsvoorstel betreffende het verbod op reclame voor tabaksproducten behandeld. Het voorstel, dat ingediend werd door de heer Vanvelthoven, mevrouw Vanlerberghe en de heer Cuyt, werd aangenomen met 89 stemmen voor, 22 tegen en 29 onthoudingen.

Het verbod geldt niet voor :

­ Reclame voor tabaksproducten in buitenlandse kranten en tijdschriften.

­ Incidentele reclame voor tabaksprodukten in het kader van de mededeling aan het publiek van evenementen in het buitenland (bijvoorbeeld televisiebeelden, foto's in kranten en tijdschriften of andere persorganen van Formule 1 wedstrijden in het buitenland).

­ Het aanbrengen van het merk van een tabaksprodukt op affiches in en aan de voorgevel van tabakswinkels.

Naast de verantwoorde discussie over reclame voor tabak is onze intercommunale die het circuit van Spa-Francorchamps beheert en zeker niet ongevoelig is voor de argumenten van volksgezondheid in dit dossier, ervan overtuigd dat dit ontwerp (indien het geen uitzondering maakt voor internationale sportmanifestaties) het voortbestaan van onze Intercommunale, en ook van de Belgische auto- en motorsport, in het gedrang brengt. Hierbij mogen we ook niet uit het oog verliezen welke enorme impact dit als gevolg zal hebben op de lokale werkgelegenheid en de economie.

Deze situatie verontrust eveneens ten zeerste de internationale sportinstanties en in het bijzonder de heer Ecclestone, voorzitter van de FOCA (Formula One Constructors Association), promotor van het hele Wereldkampioenschap Formule 1.

Bij het lezen van dit document wordt duidelijk dat, indien deze wet definitief aanvaard wordt in haar huidige vorm, dat wil zeggen zonder een amendement dat toestaat om reclame voor tabaksproducten te maken op zowel wagens als op panelen langs de omloop, de organisatie van internationale wedstrijden zoals de Grote Prijs Formule 1, FIA GT Endurance, Formule 3000, Wereldkampioenschap Motoren Enduro, 24 Uren van Francorchamps, onmogelijk wordt in onze infrastructuur en op korte termijn tot het faillissement van onze vereniging zal leiden.

Erger nog, deze situatie heeft als gevolg dat ons land een belangrijk aantal economische voordelen verloren zal zien gaan die elk van deze wedstrijden meebrengt. Ter informatie kunnen wij aanhalen dat de studie uitgevoerd door het bedrijf In Context van Washington, dat in 1996 een studie heeft uitgevoerd over de economische gevolgen van de Grote Prijs Formule 1, concludeerde dat dit evenement alleen één miljard honderdzevenenveertig miljoen Belgische frank in de lokale economie inbrengt tijdens de week waarin het georganiseerd wordt.

De heer Bernie Ecclestone heeft ons persoonlijk meegedeeld dat de verantwoordelijken van het Circuit van Zandvoort in Nederland, vernomen hebben dat er in ons land wellicht een wetsontwerp tegen tabaksreclame zal worden aangenomen en voorgesteld hebben om de Belgische Grote Prijs te vervangen door een Nederlandse Grote Prijs, waarbij ze hem garanderen dat hij in Nederland niet geconfronteerd zal worden met dit verbod op reclame voor tabaksreclame.

Tijdens een onderhoud met de heer Hans Ernst, Directeur van het Circuit van Zandvoort, bevestigde deze die informatie en verduidelijkte dat hij dit voorstel kon doen aan de heer Ecclestone op basis van de overeenkomst tussen de tabaksfabrikanten en de Nederlandse overheid betreffende de reclame voor tabaksproducten. Deze overeenkomst voorziet in de punten 20.3 en 28.a dat de circuits van Zandvoort en Assen reclameboodschappen voor tabak mogen voeren.

Ook al kunnen we nogmaals verklaren het eens te zijn met dit wetsontwerp, toch lijkt het ons belangrijk erop te wijzen dat het sponsoren van auto- en motorsport door tabaksfabrikanten toegestaan is in alle landen van de Europese Unie, met uitzondering van Frankrijk dat in 1992 besloten heeft, via de wet-Evin, een wetgeving op te stellen betreffende de reclame voor tabak.

In zeven van de twaalf landen bestaat er geen enkele beperking op de sponsoring door tabaksfabrikanten.

In de overige vijf landen stellen we drie verschillende gevallen vast :

­ Italië en Portugal. In deze twee landen is reclame voor tabaksproducten verboden, maar de regeling is geamendeerd.

De Grote Prijzen in deze landen vinden plaats met de logo's van de sponsors op de wagens en de kleding. De reclameborden mogen ofwel de kleuren, het logo en de naam van de sponsor vermelden (Portugal), ofwel enkel de kleuren en het logo (Italië).

­ Duitsland en Groot-Brittannië : Deze twee landen hebben met de tabaksfabrikanten vrijwillig een akkoord gesloten betreffende de reclame.

In Groot-Brittannië rijden de wagens met de kleuren en het logo van de sigarettenmerken maar wanneer het om een evenement gaat dat door televisie uitgezonden wordt, verschijnt de naam van het merk niet. Hetzelfde geldt voor de kleding van de piloten. Ter compensatie mag de naam op de reclamepanelen vermeld worden. In dit geval moet er dan ook een waarschuwing vermeld worden.

In Duitsland hebben de fabrikanten via een brancheovereenkomst het initiatief genomen om de wagens enkel met de kleuren en het logo van de sponsor te laten rijden. Alle andere vormen van reclame zijn vrij.

­ Frankrijk : Tijdens de bespreking van de naar hem genoemde wet bevestigde de heer Claude Evin : « Ik heb nooit ontkend dat er economische problemen zouden kunnen voortvloeien uit deze wet. »

De regering diende dan ook een amendement in voor 1993 en 1994 dat voorzag in de oprichting van een « tabaksfonds » ten bedrage van vierhonderd vijftig miljoen Franse frank (twee miljard zevenhonderd miljoen Belgische frank) om de sporten, vooral de auto- en motorsport, die voorheen door de tabaksindustrie gesponsord werden, te financieren.

Eveneens belangrijk is het te onderstrepen dat, sinds de herfst van 1993, de minister van Sport voor de Senaat en de « Assemblée nationale » verklaarde : « De compensatiemaatregelen die toegestaan werden aan de organisatoren van sportevenementen sinds de wet-Evin, lijken me niet afdoende. » Men achtte het sindsdien « denkbaar » dat een volledige opschorting van de wet-Evin zou volgen in afwachting van een Europese reglementering. Andere volksvertegenwoordigers hebben recent verschillende voorstellen tegen de wet-Evin ingediend, in het bijzonder op de auto- en motorsport gericht. (Op dit moment hebben reeds 70 volksvertegenwoordigers hun steun toegezegd).

Gebaseerd op de vrijwillige akkoorden (men spreekt nooit van een wet) die in Groot-Brittannië en Duitsland bestaan, raadt men bij deze voorstellen aan om opnieuw de reclame voor tabak toe te staan voor auto- en motorsportevenementen onder bepaalde voorwaarden die tussen de tabaksfabrikanten en de officiële instanties afgesproken moeten worden.

Het pragmatisme van deze voorstellen in Frankrijk kan een schoolvoorbeeld vormen in België, vooral omdat het verbruik van tabak, ten minste in Groot-Brittannië, licht achteruit gaat ondanks het feit dat reclame toegestaan is.

Daarom stellen wij voor, zoals de Fransen op dit ogenblik reeds gedaan hebben, het volgende amendement in te dienen op dit wetsontwerp :

« Om de directe toekomst van de Belgische auto- en motorsport en die van het Circuit van Spa-Francorchamps in het bijzonder te vrijwaren is het noodzakelijk het beschermheerschap en de sponsoring van auto- en motorsportevenementen door tabaksfabrikanten, -producenten en -verkopers toe te staan. »

Wetende dat op dit ogenblik Groot-Brittannië, Duitsland en Nederland op Europees niveau tegen een verbod op reclame voor tabaksproducten zijn en aldus over een blokkagemeerderheid beschikken, kan ons land een belangrijke motor zijn om tot een Europese regelgeving te komen door in zijn nationale wetgeving deze amendementen op te nemen en zo de steun te verkrijgen van alle betrokken partijen.

Men mag ook niet vergeten dat deze aangepaste wetgeving het eveneens mogelijk zal maken om onze beste nationale vertegenwoordigers in de autosport verder hun talenten te laten benutten. Dit geldt bijvoorbeeld voor Thierry Boutsen (officiële piloot Porsche), de Kempenaar Marc Goossens (derde in het Internationaal Kampioenschap F 3000), de Limburgers Bas Leinders (Kampioen van Europa Opel Lotus) en Kurt Mollekens (tweede in het Engels Kampioenschap F 3), de Vlaming David Saelens (tweede in het Europees Kampioenschap Formule Renault), de Antwerpenaar Geoffrey Van Hooydonck (tweede in het Duits Kampioenschap Formule Renault) en natuurlijk de Limburger Freddy Loix, de grote revelatie in het Wereldkampioenschap Rally.

Als vertegenwoordiger van de heer R. Collignon heeft de heer Teheux erop gewezen dat een afwijking voor elk geval afzonderlijk beoordeeld moet worden. Volgens de heer Moxhet daarentegen dient men de grootste omzichtigheid aan de dag te leggen omdat het uiterst riskant is zo tewerk te gaan.

In de eerste plaats is er het feit dat het tijdschema van de internationale autosport momenteel nog helemaal niet vaststaat. Dat brengt mee dat men niet heel veel tijd heeft om die wedstrijden voor te bereiden.

In de tweede plaats worden er voor de wedstrijden handelsovereenkomsten gesloten tussen de verschillende partners in het kader van de diverse wedstrijden en ook in het kader van de belangrijke cultuurevenementen. Het uitwerken van die overeenkomsten vergt in de regel maanden werk. Op nauwelijks drie maanden voor het evenement kan men niet zo maar overwegen aparte afwijkingen toe te staan.

Ofschoon die idee op goede bedoelingen berust is er in de praktijk toch heel wat meer voorbereiding nodig. De heer Moxhet waarschuwt derhalve voor een dergelijke handelwijze. De reclamebudgetten van de klanten zijn vastgesteld en de klanten willen lang vooraf weten hoe die besteed zullen worden.

De heer Moxhet dringt erop aan afwijkingen toe te staan. Uit de economische studie van de vennootschap « InContext » blijkt dat er alleen al bij het organiseren van de Grote Prijs Formule 1 meer dan een miljard aan inkomsten ontstaan. Er worden nog andere wedstrijden gereden doch de Grote Prijs Formule 1 zorgt voor 60 % van de ontvangsten op het circuit van Spa-Francorchamps. Verlaat de Grote Prijs België, dan kan men het circuit zonder meer sluiten.

Men mag ook niet uit het oog verliezen dat er in een buurland als Nederland een herenakkoord bestaat met de sigarettenmerken. Nederland organiseert thans geen Grote Prijs Formule 1 doch wel een wereldkampioenschap voor motoren, waarvoor zonder enige moeite 250 000 personen naar Assen afzakken. In Zandvoort (Nederland) weet men hoeveel economische voordelen dat meebrengt en is men bereid terstond een half miljard frank te investeren om de Grote Prijs Formule 1, die België niet meer zou aandoen, ter plaatse te organiseren. Met enkele minieme aanpassingen van het circuit zou ook Assen de Grote Prijs kunnen binnenhalen.

G. Uiteenzetting door de heer Maes, secretaris-generaal van de Intercommunale Circuit Spa-Francorchamps

De heer A. Maes geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de organisatie van het circuit van Francorchamps, dat door de hele wereld als een van mooiste circuits beschouwd wordt. Op wereldvlak is de mooie ligging van het circuit de enige troef voor België. Wanneer bij internationale instanties onderhandeld wordt over manifestaties van internationale allure, beschikt België jammer genoeg niet zoals de Engelsen over het argument dat het sterke teams kan voorstellen, die ook technisch zeer sterk staan. De Duitsers komen af met de merken Mercedes, BMW en Porsche, die een zeer zware en zeer machtige industrie vertegenwoordigen. De Fransen komen aandragen met de merken Renault en Peugeot, met de nieuwe autorenstal van Prost. De Italianen hebben Ferrari, Fiat, enz., die bij hen de macht van de auto-industrie vertegenwoordigen. België komt uitsluitend met het circuit van Francorchamps, waar talrijke investeringen verricht zijn. Sinds 1982 heeft de Intercommunale van het circuit ongeveer 1 miljard frank geïnvesteerd om het circuit permanent up to date te houden rekening houdend met de behoeften en de vereisten op het vlak van de veiligheid. Er zij evenwel opgemerkt dat deze troef op zichzelf niet volstaat om de internationale instanties te overtuigen van het behoud van evenementen die belangrijke economische gevolgen hebben. De heer Maes denkt dat men zeer goed moet opletten voor het soort maatregelen die in België kunnen worden genomen en die ons volledig dreigen te destabiliseren in de mondiale krachtmeting waaraan het circuit van Francorchamps deelneemt. Het circuit zou in een zeer ongemakkelijke en onzekere positie kunnen terechtkomen temeer omdat, zoals men weet, dit soort wetgeving in de buurlanden Engeland, Duitsland en Nederland niet bestaat. Daar bestaan vrijwillige akkoorden tussen sigarettenfabrikanten en de regering die ervoor zorgen dat de auto- en motorsport kan voortbestaan en plaatsvinden in redelijke omstandigheden.

Waarom zal het wegvallen van tabaksreclame zo hinderlijk zijn voor de organisatie van de auto- en motorsport in België ? Men dient te weten dat de sigarettenfabrikanten, voornamelijk in internationale evenementen, de sponsors (de voornaamste geldschieters) zijn van de verschillende teams. In een budget voor technologisch onderzoek en ontwikkeling van een formule 1-team, dat investeringen van om en bij het miljard Belgische frank vereist, participeren de sigarettenfabrikanten over het algemeen voor de helft. Het mag wel duidelijk zijn dat de teams categorisch zullen weigeren naar België te komen indien België deze sponsors die voor deze ontwikkeling komen zorgen, verbiedt aanwezig te zijn bij de renbaan. Het spreekt vanzelf dat deze teams onvermijdelijk naar landen zullen gaan waar de voorwaarden voor hun sponsors veel gunstiger zijn. België mag dan het mooiste circuit en de beste know how ter wereld hebben, op het vlak van de internationale competities mag men niet sentimenteel zijn. Aangezien de concurrenten zelf behoefte hebben aan het geld dat van de sigarettenfabrikanten komt en er in de huidige stand van zaken absoluut geen vervangingsproducten bestaan, is het duidelijk dat de teams niet meer naar België zullen komen indien wij hun bij wet verbieden samen met hun belangrijkste geldschieters te komen.

De internationale instanties, zowel de FOCA als de FIA, die niet alleen de problemen op het vlak van de sport maar ook de problemen in verband met het toerisme beheren, hebben daarom in het begin van het jaar de directie van het circuit van Francorchamps bij zich geroepen. Er is duidelijk verklaard dat de FOCA en de FIA zich wel degelijk bewust zijn van de schadelijke gevolgen van tabak voor de gezondheid, maar het probleem is dat eveneens rekening moet worden gehouden met economische overwegingen. De internationale wereld van de autosport onderhoudt tegenwoordig zo nauwe contacten met de sigarettenfabrikanten dat de FOCA en de FIA er absoluut niet zonder kunnen. Deze organisaties verklaren dat, indien België deze wet goedkeurt, het duidelijk niet meer als kandidaat voorgesteld kan worden voor het internationale wedstrijdenschema. België zal bijgevolg alle voordelen kwijtspelen van de in Francorchamps gerealiseerde investeringen en van de inspanningen om wedstrijden van internationale allure te krijgen. Voor de organisatie van de 16 formule 1-wedstrijden zijn er 44 gegadigden.

Het zou jammer zijn onze positie te schaden door een wet die niet voldoende aansluit bij de economische omstandigheden.

Gedachtewisseling

Een commissielid verklaart Francorchamps belangrijk te vinden omdat er op economisch vlak veel goede redenen zijn om de autocompetities voort te zetten. Spreker vraagt de leiding van het circuit van Francorchamps echter hem argumenten aan de hand te doen om de Kamer van volksvertegenwoordigers ervan te overtuigen dat ze haar standpunt moet veranderen.

De heer Maes meent dat men moet kijken naar wat er zich in onze buurlanden voorgedaan heeft en dat men zich daarop moet afstemmen om het voorliggende wetsontwerp aan te passen.

Als men naar Frankrijk kijkt, waar de zogenoemde wet-Evin een totaal verbod van tabaksreclame heeft opgelegd, is dat verbod voor sportevenementen automatisch gecorrigeerd door de oprichting van een tabaksfonds van 450 miljoen Franse frank per jaar. De heer Maes twijfelt of men in België een dergelijk amendement zou kunnen aannemen.

Kijkt men naar Duitsland, dan ziet men dat dit land vrijwillige akkoorden heeft gesloten waarin bepaalde vormen van reclame verboden worden. Wat bijvoorbeeld de autocircuits betreft, is tabaksreclame op reclameborden verboden maar op wagens is ze toegelaten.

In Engeland bestaan eveneens vrijwillige akkoorden. Daar wordt geen reclame op wagens gevoerd maar reclameborden zijn toegelaten mits boodschappen in verband met de gezondheid of van medische aard vermeld worden.

Er bestaan dus verschillende mogelijkheden afgaande op de akkoorden die in de buurlanden bestaan. Deze landen blokkeren trouwens een anti-tabakregelgeving op Europees vlak. Indien België van al wat in de buurlanden bestaat, een aantal zaken zou overnemen in de voorwaarden en in de amendementen op deze anti-tabakwet, zou het juist een voorbeeld kunnen worden en als model optreden om die landen over de streep te halen die thans de Europese regelgeving blokkeren waarop iedereen sinds lange tijd wacht.

België zou, zoals Duitsland, ook kunnen overwegen de adverteerders die boodschappen blijven verspreiden op internationale autosportevenementen, te dwingen een deel van hun reclameboodschappen te wijden aan onderwerpen in verband met gezondheid en geneeskunde. Op de reclameborden kan zeer gemakkelijk 20 tot 30 % van de oppervlakte ter beschikking worden gesteld voor boodschappen van het ministerie van Volksgezondheid in verband met gezondheid of geneeskunde.

België zou eveneens een stelsel van bijkomende belastingen kunnen overwegen aangezien er op alle gezagsniveaus reeds belastingen op de reclame bestaan. Deze belasting op de reclameborden zou verdubbeld kunnen worden maar in plaats van rechtstreeks in de overheidskas terecht te komen, kan de opbrengst in een tabaksfonds gestort worden, waaruit de minister van Volksgezondheid fondsen kan halen om promotiecampagnes tegen tabak te voeren en in het bijzonder tegen tabaksgebruik door de jeugd. Een spot op de RTBF toonde onlangs de voetballer Johan Cruyff die in een stapel sigarettenpakjes shotte. De heer Maes denkt dat een dergelijke handelwijze meer teweegbrengt bij jongeren dan gewoonweg de naam van een sigarettenmerk op een wagen verbieden. Het is dus mogelijk de negatieve gevolgen van de tabaksreclame te keren door te profiteren van de noodzaak voor de sigarettenfabrikanten om op de renbaan aanwezig te zijn, en door hun promotiemiddelen aan te wenden in de strijd tegen het voortdurende tabaksgebruik door jongeren.

De heer Maes voegt eraan toe dat de autosportsector bereid is om eventuele amendementen voor te bereiden. Hij verwijst naar het dossier dat aan de commissie overhandigd is, met een beschrijving van alle akkoorden die in de buurlanden bestaan.

Een lid wijst erop dat de commissie alleen tot taak heeft een advies uit te brengen. Voor de bespreking van het ontwerp is de commissie voor de Volksgezondheid bevoegd en zij zal zich over de inhoud van het dossier buigen.

Spreker verklaart dat hij tijdens zijn mandaat van minister van Volksgezondheid zijn collega's van de Europese Unie voorgesteld heeft een volledig verbod van tabaksreclame uit te vaardigen. Al vlug bleek dat het lang zou duren voor er een consensus hierover zou ontstaan en bovendien krijgt de minimalistische thesis vaak de overhand in de praktijk.

Bij een keuze tussen het aspect gezondheid en het economische aspect moet in het beleid de zin voor realisme de doorslag geven.

Volgens het lid neemt het tabaksgebruik in België toe, vooral bij jongeren en vrouwen. Bovendien is het tabaksgebruik in Frankrijk, ondanks de radicale maatregelen die minister Evin destijds genomen heeft, niet afgenomen. Daar is de tabakssector erin geslaagd de prijzen zo te doen zakken dat de tabaksgebruikers helemaal niet ontmoedigd raakten.

Het probleem van de tabaksverslaving is geen gemakkelijk probleem, verre van. Men kan zich laten leiden door ervaringen in andere landen en er niet zomaar van uitgaan dat het verbieden van alle reclame, of zelfs het draconisch inperken van deze reclame, België een eersterangspositie in de vermindering van het tabaksgebruik zal bezorgen.

Spreker voegt eraan toe dat de economische gevolgen niet te verwaarlozen zijn, in het bijzonder voor de streek van Spa-Francorchamps. Tot op heden zijn nog geen sponsors gevonden die de sigarettenfabrikanten zouden kunnen vervangen.

Anderzijds vraagt het commissielid zich af wat de organisatoren zouden doen indien op Europees vlak een algemeen verbod op tabaksreclame uitgevaardigd werd. Dat zou het einde van de afwijkingen betekenen.

De heer Moxhet verklaart dat hoewel België een klein land is en we niet benadeeld worden door wetten die ons in moeilijkheden zouden brengen ten opzichte van andere Europese landen, we ons in de huidige omstandigheden zeer goed verdedigen temeer omdat we geen zeer grote nationale oliemaatschappijen hebben, geen productie en ook geen grote nationale autoconstructeurs. In de loop van 1996 kreeg het circuit van Francorchamps 153 000 bezoekers. Vandaag (18 februari 1997) zijn al 137 000 toegangskaartjes besteld.

Indien morgen een Europese regelgeving alle Lid-Staten van de Europese Gemeenschap op gelijke voet plaatst, zouden we volgens de heer Moxhet duidelijk niet benadeeld zijn. Tenzij de organisatoren van de zeer grote manifestaties als de FOCA Europa links zouden laten liggen, wat niet uitgesloten is, zou het circuit van Francorchamps zich volgens de heer Moxhet nog kunnen verdedigen. Maar men moet een klein land als het onze niet vragen zich te verdedigen als het onderworpen is aan de meest restrictieve wetgeving van de Europese Unie.

Een lid is principieel van oordeel dat alle overregulering te vermijden is. Er bestaan reeds al te veel verbodsbepalingen die uiteindelijk toch niet worden nageleefd. De politieke wereld mag niet de pretentie hebben om alle aspecten van het maatschappelijk leven te organiseren en te reguleren.

Spreker vermoedt dat het ontwerp uitgaat van de zorg voor de volksgezondheid. Welnu, als men werkelijk ervan overtuigd is dat roken slecht is voor de volksgezondheid, dan valt bijvoorbeeld een verbod op de verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen te overwegen ofwel een verbod om te roken in openbare ruimten. Alleen de reclame voor tabaksproducten verbieden, vindt het lid wat belachelijk. Waarom dan niet de reclame voor sterk alcoholische dranken verbieden ?

Het commissielid is ervan overtuigd dat men niet begint te roken wegens een advertentie van een of ander sigarettenmerk, maar veeleer wegens familiale of sociale omstandigheden. Anderzijds dienen volwassenen zelf vrij te kunnen oordelen of zij al dan niet producten verbruiken die hun gezondheid kunnen schaden. Voorts vindt spreker het eigenaardig dat bepaalde fracties die hier pleiten voor een verbod op tabaksreclame, anderzijds pleiten voor het legaliseren van het gebruik van « soft-drugs ».

Het verbieden van tabaksreclame in België zal voornamelijk de Belgische producenten treffen. Wereldbefaamde merken zullen verder reclame voeren op alle internationale TV-netten die via de kabel ook bij ons te zien zijn. De commissie dient zich af te vragen of hier weeral niet te ver wordt gegaan inzake betutteling en overregulering.

Een senator meent dat naast problemen met betrekking tot de organisatie van de Grand Prix Formule 1 op het circuit van Spa-Francorchamps rekening moet worden gehouden met andere organisaties. Spreker was in het bijzonder getroffen door de massale belangstelling voor bijvoorbeeld de Boucles de Spa, wat volgens hem een uiterst belangrijke manifestatie is.

Spreker vraagt de heer Moxhet ook wat hij zou denken van een amendement dat misschien voor een deel gelijk zou kunnen geven aan de pleitbezorgers van de volksgezondheid en dus aan degenen die de tabaksreclame bestrijden. Dat amendement zou kunnen bepalen dat voor elke frank die de tabaksproducenten in sportreclame investeren, een overeenstemmend bedrag bestemd zou moeten worden voor gelijkwaardige acties, bijvoorbeeld door middel van een fonds voor gezondheid en/of preventie. Deze gelijkwaardige inspanning zou enigszins getuigen van ieders goede wil. Het is de bedoeling een intelligente oplossing te vinden voor een probleem dat oneindig complex is.

De heer Moxhet wil niet uitsluitend pleiten ten voordele van de Grand Prix Formule 1 van Francorchamps. Indien het circuit de formule 1 niet meer heeft, zou het weliswaar niet meer mogelijk zijn nog enige andere wedstrijd te verdedigen aangezien de inkomsten uit de formule 1 60 % van de inkomsten van het circuit van Francorchamps vertegenwoordigen.

De heer Teheux, die de heer Collignon vertegenwoordigt, voegt hier eveneens aan toe dat men niet alleen aan sportmanifestaties maar ook aan de culturele evenementen moet denken.

De heer Maes merkt op dat de directie van het circuit van Francorchamps intens aan het onderhandelen is met de internationale instanties van de FIA om in België een manche van het nieuwe wereldkampioenschap GT-enduro te krijgen. In de huidige omstandigheden bevindt de directie zich in een verschrikkelijk slechte positie wegens dit wetsontwerp dat reclame voor tabaksproducten bij ons beoogt te verbieden. Ze geeft vaak het voorbeeld van de Grand Prix de Formule 1 , juist omdat dit voorbeeld cijfermatig het meest representatief is. Terwijl deze wedstrijd 1,2 miljard oplevert voor de economie van de streek, brengen de 24 uren van Francorchamps weliswaar ook meer dan 500 miljoen op. Het is dus zo dat alle wedstrijden belangrijk zijn.

De heer Maes verklaart dat de Grand Prix de Formule 1 van België 54 internationale televisiestations naar het circuit brengt, waardoor de ogen van meer dan 2 miljard tv-kijkers gedurende meer dan twee uur op België gericht zijn, hetgeen de noodzakelijke bekendheid oplevert om over de andere evenementen te onderhandelen. Die andere manifestaties hebben evenzeer een grote weerslag op de economie.

Wat betreft het voorgestelde amendement waarbij één frank uitgegeven aan reclame gelijkwaardig gecompenseerd zou moeten worden door één frank voor de volksgezondheid, heeft de heer Maes reeds verklaard dat er verschillende vormen bestaan om de sigarettenfabrikanten ertoe te brengen een beetje meer uit te geven ten voordele van de volksgezondheid. Deze bedragen zouden de minister in staat moeten stellen acties te voeren die jongeren bijvoorbeeld afhouden van het roken. Zo kan het probleem gekeerd worden zoals in Frankrijk waar een tabaksfonds opgericht is om het ontbreken van de sigarettenfabrikanten bij sportevenementen te helpen compenseren.

Hier zouden de sigarettenfabrikanten geld in het laatje brengen voor volksgezondheid om acties te voeren, zoals tv-reclamespots waarin de negatieve gevolgen van tabak getoond worden. De heer Maes denkt niet dat het wegvallen van tabaksreclame een dergelijke invloed zal hebben. Dus stelt de heer Maes voor op reclameborden bijvoorbeeld 10, 20, 30 tot zelfs 40 % van de oppervlakte te wijden aan verplichte boodschappen in verband met de gezondheid. Men zou eveneens een « tabaksfonds » kunnen overwegen dat gefinancierd wordt door een belasting die in het geval van borden met tabaksreclame tot het dubbele van de normale belasting op de reclameborden zou gaan.

Het kan moeilijk zijn een perfect evenwicht, als beoogd door het amendement, te bereiken aangezien men zeer moeilijk kan achterhalen hoeveel in reclame voor tabaksproducten geïnvesteerd is. Volgens de heer Maes is het beter welomlijnde regels te bepalen om het geld zeker goed terecht te laten komen.

Een commissielid vat de argumenten van de tegenstanders van de reclame voor tabaksproducten als volgt samen. Tot dit kamp behoren onder meer de Vlaamse Kankerliga, de Vereniging voor Kankerbestrijding, de medische wereld, enz. Met betrekking tot de gevraagde uitzonderingen voor sommige evenementen en voor sommige vormen van reclame bijvoorbeeld naar aanleiding van de Grote Prijs Formule 1 te Francorchamps, waarschuwen zij ervoor dat de hele tabakssector via die uitzonderingen zijn weg zal zoeken. De uitzondering zal onmiddellijk worden opengetrokken zodat de wet haar effectiviteit zal verliezen.

In verband met het eventueel oprichten van een « anti-tabakfonds » vragen de tegenstanders zich af of er wel iets dommers kan worden uitgedacht. Dit is te vergelijken met een medicus die terzelfdertijd bij een patiënt een microbe en een medicijn zou inspuiten.

De tegenstanders beweren verder dat er een sterk verband bestaat tussen de reclame voor het roken en het roken zelf, vooral bij jongeren en vooral in sport- en culturele manifestaties waar een zekere sfeer van vrijmaking heerst. Het is pas bij een oudere doelgroep dat reclame dient om een merk bekend te maken en om de consument van het ene naar het andere merk te doen overschakelen. Bij jongeren daarentegen is de reclame erop gericht om ze aan te zetten tot roken.

Het is immers wetenschappelijk bewezen dat iemand die rookt, veertigmaal meer kans heeft op longkanker en -ziektes en aanverwante dan iemand die niet rookt. Vandaar dat een verband kan worden gelegd tussen de reclame voor tabak en de ziekte die er het gevolg van is.

In economische termen is het zo dat de uitgave van de Belgische ziekteverzekering zowel in primaire uitkeringen als in invaliditeit als in gezondheidszorg die met het roken in verband kunnen worden gebracht, ongeveer 45 miljard per jaar bedraagt. In vergelijking met de paar miljard economische gevolgen van de door de tabak gesponsorde evenementen is dit enorm en helemaal niet in verhouding.

Een ander lid denkt dat België met deze wet een voortrekkersrol zal spelen in de bestrijding van tabak maar dat het ook wel eens een land kan worden waar geen werk te vinden is. Het lid meent dat de economische gevolgen zoals ze beschreven zijn, niet te verwaarlozen zijn. Indien ons land geen rekening houdt met deze gevolgen zal het van de ene dag op de andere nog meer geïsoleerd staan binnen de Europese economische ruimte. Spreker vindt de goedkeuring van deze wet dus geen goede oplossing.

Zowel wat de weerslag op de economie als wat het imago van België betreft, meent het lid bijgevolg dat de wet in de vorm waarin ze door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd is, slecht is.

Het ontwerp moet dus geamendeerd worden, wat evenwel niet betekent dat zomaar alles toegelaten moet zijn. De volksgezondheid beschermen staat niet gelijk met een persoon zijn vrijheid ontnemen. Dat zou echter wel het geval zijn indien het ontwerp in zijn huidige vorm aangenomen werd, want een reclameboodschap is uiteindelijk iemand voor een keuze plaatsen en niet verplichten. Reclame afschaffen is een aantasting van de vrije keuze. Men zou trouwens ook moeten vaststellen dat alle stappen die ondernomen zijn, alle campagnes die gevoerd zijn om jongeren ertoe aan te zetten niet meer te roken, mislukt zijn. Het commissielid meent dat men zich vragen moet stellen over alles wat sinds jaren gedaan is om de mensen van het roken af te houden en dat men moet beseffen dat er meer jongeren en vrouwen dan vroeger roken. Dat wil zeggen dat de bewustmakingscampagnes slecht gevoerd zijn. Als men het mislukken van deze campagnes vaststelt, mag men niet de economie van het Waalse Gewest, het imago van België en de werkgelegenheid in België bestraffen, terwijl men overal argumenten hoort die in de andere richting wijzen. Er bestaat dus een gebrek aan samenhang als men op deze manier een doorbraak forceert.

Hetzelfde commissielid vraagt hoeveel het aandeel van de sigarettenfabrikanten in het totaal van de reclame bedraagt op een circuit als dat van Francorchamps. In België hebben de sigarettenfabrikanten in 1995 846 miljoen geïnvesteerd in culturele en sportmanifestaties. De economische weerslag van alle manifestaties, alleen al in de auto- en motorsport, zowel in Wallonië als in Vlaanderen (onder andere Zolder, Ieper), vertegenwoordigen een kolossaal bedrag. Het lid denkt dat de gemeenschapssenatoren hiervoor niet ongevoelig kunnen zijn. In dit ontwerp worden de gewesten op de eerste plaats afgestraft en de Senaat heeft onder meer tot taak hier aandacht aan te besteden.

De vertegenwoordiger van minister R. Collignon merkt op dat uit een studie van KPMG van 1 juli 1996 blijkt dat de 550 cultuur- en sportevenementen die in België plaatsvinden, gemiddeld voor een derde financieel gesteund worden door de tabaksindustrie.

De heer Maes verklaart dat, wat de exploitatie van het circuit van Spa-Francorchamps als dusdanig betreft, de Intercommunale zelf een omzet van om en bij 100 miljoen frank per jaar realiseert. In deze omzet vertegenwoordigen de reclameopbrengsten die van sigarettenfabrikanten op het circuit afkomstig zijn, maximum 3 tot 4 %. Het grote probleem is dat het circuit klanten nodig heeft om deze omzet te realiseren en om de miljarden aan economische effecten teweeg te brengen. Deze klanten zijn de organisatoren van nationale en vooral internationale manifestaties. Er zij opgemerkt dat de sigarettenfabrikanten vooral op dat niveau een doorslaggevende rol spelen. De budgetten van de formule 1-teams worden voor de helft door de sigarettenfabricanten gefinancierd. Indien de teams hun sponsors niet naar België kunnen meebrengen, is het duidelijk dat ze niet meer zullen komen temeer omdat 44 landen klaarstaan om 16 wedstrijden te organiseren. België is een van de laatste landen waar de organisator op het circuit een huurprijs betaalt. Overal elders krijgt hij geld voor zijn aanwezigheid, onafhankelijk van wat de teams zelf betaald hebben. De heer Maes denkt dat men rekening moet houden met dit element. De tabaksreclame brengt voor het circuit weinig op in vergelijking met het geld dat wordt opgeleverd door alle wereldcompetities die er georganiseerd worden.

Een commissielid meent dat deze commissie zich over het ontwerp moet buigen omdat de culturele en sportactiviteiten waarover gesproken wordt, niet meer georganiseerd kunnen worden indien er geen sponsoring en geen reclame van de tabakssector meer bestaat. Als men de mogelijkheid uitsluit dat in de komende maanden een Europese regelgeving aangenomen wordt, kan, om het aspect economie te verzoenen met het aspect volksgezondheid, een overgangsperiode overwogen worden om de organisatoren in staat te stellen op zoek te gaan naar alternatieve oplossingen voor de financiering van hun activiteiten.

Volgens spreker moet men eensgezind de argumenten verwerpen dat reclame voor tabaksproducten niet meer nodig zou zijn wanneer het om een manifestatie gaat die niet iedereen interesseert, en dat deze manifestaties maar naar het buitenland moeten verhuizen. Het lid bevestigt ook dat het de taak is van de gemeenschapssenatoren de behoeften van hun gewest te vertolken.

Het commissielid vraagt zich af binnen welke termijn de organisatoren van manifestaties die thans gebruik maken van reclame en sponsoring door de tabakssector, sectoren kunnen vinden die de sigarettenfabrikanten kunnen vervangen.

Op de eerste plaats mag men niet uit het oog verliezen dat men in dit land niet om het even welke reclame mag maken want er bestaat reeds een gedragscode voor de reclame en in het bijzonder voor tabak. Het lid sluit niet uit dat men misschien verder moet gaan indien men afwijkingen toestaat. En op de tweede plaats voorziet de tekst die aan de Senaat overgezonden is, reeds in afwijkingen.

Volgens het commissielid moet men uit het oogpunt van het praktisch resultaat van de reclame, die nog toegelaten is bij § 2bis , 2º, voorgesteld in artikel 3 van het ontwerp, in staat zijn het respectieve aandeel te meten ten opzichte van de andere vormen van reclame voor tabaksproducten.

Volgens een ander lid is dit aandeel miniem. Wat nog toegelaten is, namelijk de reclame in de etalages en op de voorgevel van de winkels die nog tabaksproducten verkopen, dat wil zeggen uitsluitend de sigarettenwinkels en de krantenverkopers, is weinig ten opzichte van het totaal.

De vorige spreker wijst erop dat men de kabels van de kabeltelevisie niet kan doorknippen en dat de reclame via die weg blijft binnenkomen. Er zijn dus afwijkingen. Waarom dan geen andere afwijking, al was het maar als overgangsmaatregel ?

Wat het aspect volksgezondheid betreft, merkt het lid op dat veel mensen in België einde negentiende begin twintigste eeuw omkwamen van ellende, niet goed wisten waarvoor het leven diende, veel dronken en rookten. Dat was niet het resultaat van een reclamecampagne. Hoewel men niet om het even welke boodschap kan toelaten, is het ook een kwestie van opvoeding en van persoonlijke wil. Anders kan men heel ver gaan. Waarom dan nog reclame voor alcohol, voor krachtige wagens, enz., toelaten ?

De heer Dekens van de Royal Automobile Club verklaart dat zijn organisatie tijdens verschillende manifestaties vaak enquêtes gehouden heeft om te weten wat haar doelpubliek is, hetgeen een kwestie van goed beheer en goede marketing is. De RAC heeft opgemerkt dat het publiek dat de Grand Prix de Formule 1 bezoekt, voor 91 % ouder dan 18 jaar is. Voor de 24 uren van Francorchamps zijn 84 % van de bezoekers tussen 18 en 35 jaar. Voor het publiek van de rally's weet men dat 77 % van dit publiek een wagen bezit. Uit de resultaten van deze enquêtes kan men afleiden dat de persoon die naar deze wedstrijden komt kijken en die zou roken, op die leeftijd misschien van merk kan veranderen maar niet beïnvloed zal worden om al dan niet te roken. In de karting zou tabaksreclame misschien meer succes kunnen oogsten maar deze sporttak geniet minder populariteit.

De heer Dekens voegt eraan toe dat de sigarettenfabrikanten voor ongeveer 30 tot 32 % bijdragen in het budget van de organisatie van de 24 uren van Francorchamps, een evenement met internationale faam.

Wat de tv-reportages betreft, merkt de heer Maes ook op dat het bijzondere publiek dat voor auto- en motorsport bestaat, de wedstrijden via de kabel op tv kan bekijken, ongeacht het land waar de Grand Prix de Belgique plaatsvindt en waar er in elk geval reclame zal zijn aangezien de televisiestations deze wedstrijden mogen blijven uitzenden. De heer Maes meent dat hierin iets onlogisch schuilt.

Wat betreft de producten die de reclame voor tabaksproducten zouden kunnen vervangen, wijst de heer Maes erop dat voor de exploitatie zelf van het circuit van Francorchamps het slechts om 3 tot 4 % van de omzet gaat. Het probleem ligt veel meer bij de internationale klanten die reclame en sponsoring door de tabakssector nodig hebben en die geen sponsors ter vervanging zullen vinden. Indien er geen Europese regelgeving bestaat die iedereen op dezelfde voet plaatst, ziet de heer Maes niet hoe hij de internationale instanties, die een keuze van circuits te over hebben, ervan kan overtuigen van voornaamste geldschieter te veranderen. Indien tabaksreclame overal in heel Europa verboden was en de teams nog naar Europa zouden komen, zouden ze misschien zelf vervangingsproducten zoeken en het zelf erop aanleggen hun kosten te verminderen, bijvoorbeeld inzake onderzoek en ontwikkeling. Men mag niet vergeten dat de teams dankzij dat onderzoek octrooien kunnen deponeren die later in gewone auto's worden toegepast en die eveneens levens kunnen redden.

De heer de Vicq komt terug op de argumenten die de voorstanders van het ontwerp van mening kunnen doen veranderen. Er zij beklemtoond dat niemand de wet betreffende het reclameverbod, zoals ze goedgekeurd is, op de helling wil plaatsen. De heer de Vicq pleit voor een afwijking voor sponsoring. Terwijl reclame een commerciële handeling is waarin getracht wordt door middel van een boodschap iets te verkopen, is sponsoring niet meer dan een merkteken of een logo aanbrengen op een wagen of op een bord.

De heer de Vicq komt ook terug op het onderscheid tussen cultuur en sport. In de sportsponsoring en vooral in de auto- en motorsport zal het inderdaad zeer moeilijk zijn vervanging te vinden voor de sigarettenfabrikanten. De UBA heeft dit probleem in tempore non suspecto besproken in haar sponsoringcomité. Het is duidelijk dat de adverteerders van de andere sectoren (voeding, elektrische huishoudtoestellen, enz.) geen zogenaamd « gewelddadige » sporten sponsoren. In de culturele sector is het daarentegen misschien mogelijk op lange termijn vervangende sponsors te vinden. Er zij echter vermeld dat de sigarettenfabrikanten thans op dit vlak met baar geld over de brug komen terwijl vele andere sponsors een bijdrage in natura leveren. Ook met dit element moet men rekening houden.

Een commissielid merkt op dat de tabaksreclame, al was het maar door de boodschap « Tabak schaadt de gezondheid », veel minder agressief is dan vroeger.

Een ander lid, in een reactie op het betoog van de heer de Vicq, verklaart niet goed het onderscheid te zien tussen enerzijds reclame en anderzijds sponsoring. Sponsoring is een indirecte vorm van reclame waar de boodschap iets subtieler wordt gebracht. Wanneer bedrijven aan sponsoring doen, dan is het wel de bedoeling dat hun naam wordt gezien en dat de mensen op een indirecte manier ertoe worden aangezet om hun product te consumeren.

Bovendien waarschuwt het commissielid ervoor het debat te verengen tot het probleem van de sponsoring. Het gaat over veel meer dan dat. Het voorliggende wetsontwerp heeft twee belangrijke economische gevolgen. Een ervan is de deloyale concurrentie voor onze eigen nationale producenten inzake reclame en sponsoring. Voor hen wordt die verboden terwijl hun buitenlandse concurrenten wel degelijk nog aan reclame en aan sponsoring kunnen doen en op een indirecte manier ook de Belgische consument kunnen bereiken via tijdschriften, televisie, enz. Het lid is van oordeel dat de commissie hiervoor een oplossing moet vinden.

De kern van het debat is dat roken ongezond is en dat moet worden voorkomen dat de jeugd al te vroeg met roken wordt geconfronteerd. Iedereen staat achter deze doelstellingen. Spreker betwijfelt of voorliggend ontwerp erin zal slagen om deze doelstellingen te bereiken. Het biedt immers geen enkele garantie om te vermijden dat jongeren nog met sigaretten in contact zullen komen. Er zijn veel efficiëntere manieren om dat probleem te regelen. Het is voldoende de verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen te verbieden. Het wetsontwerp daarentegen geeft alleen blijk van een verregaande hypocrisie. Dit is vooral het geval omdat het uitgaat van mensen die anderzijds « softdrugs » willen legaliseren.

Spreker blijft het verbod op de reclame voor tabaksproducten in vraag stellen. Men zou evengoed hetzelfde kunnen doen voor alcoholische dranken, voor wagens, enz. De vraag rijst in welk land wij dan zouden leven. Het lid wil dan ook de discussie zo breed mogelijk blijven houden.

Een volgend commissielid betuigt zijn instemming met de vorige spreker. Hij bevestigt dat het ontwerp aan zijn doel voorbijschiet.

Een ander lid vraagt of het niet aangewezen is een amendement op te stellen dat ertoe strekt het ontwerp gedeeltelijk te vervangen door een bepaling die het verbod op tabaksproducten aan minderjarigen verbiedt.

Een andere spreker voegt eraan toe dat hij dan wel de straffen voor het overtreden van de huidige reglementering gevoelig zou willen verzwaren. Hij erkent immers dat de huidige reglementering al te dikwijls omzeild wordt.

Een commissielid vreest dat een verbod op de verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen niet erg efficiënt is. Het is voldoende dat de minderjarigen een beroep doen op een volwassene om de betrokken artikelen te kopen.

De vorige spreker meent dat dit afhangt van de verantwoordelijkheidszin van de volwassenen.

De vorige spreker meent dat iedereen op de hoogte is van de toestand van de begroting van Volksgezondheid alsook van de economische toestand. De commissie voor de Economische Aangelegenheden moet het economische aspect behandelen en uitmaken wat het belang is van de auto- en motorsportwedstrijden overal te lande. Het is niet omdat men tabaksreclame verbiedt, dat men het probleem van de tabaksverslaving zal oplossen. Als men dat probleem wil aanpakken, zal men heel andere sancties moeten nemen.

Een lid pleit voor realisme en waarschuwt voor vooringenomenheid en principiële houdingen. Wat is het efficiëntst om de bevolking van het roken af te

houden ? Is dit afhankelijk van het feit of reclame al dan niet is toegelaten ofwel van het feit dat in specifieke omstandigheden niet meer zal kunnen worden gerookt ? Een verbod op roken in publieke ruimten is veel efficiënter dan het verbod op reclame, om mensen ertoe aan te zetten minder te roken. In het laatste geval kunnen rokers verder roken waar ze willen en is het onzeker of er minder mensen met roken zullen beginnen. Het verbod op reclame dwingt de wetgever ertoe om economische en andere redenen in een reeks uitzonderingen te voorzien vergezeld van ingewikkelde voorwaarden. Het rechtstreeks beperken van de mogelijkheden om te roken vermijdt die omweg en is veel efficiënter in termen van volksgezondheid.

Een andere spreker merkt op dat bij een verbod op de verkoop aan minderjarigen de sigarettenautomaten een moeilijkheid vormen.

Een commissielid wijst erop dat het in de Verenigde Staten verboden is tabak te verkopen en op openbare plaatsen te roken, enz. Niettemin zijn de Verenigde Staten het land waar het meest gerookt wordt. Het probleem wordt niet opgelost door de verkoop en de reclame te verbieden. Het is veeleer een probleem van maatschappelijk gedrag en opvoeding. Mensen roken omdat rondom hen gerookt wordt. Niet het verbod op tabaksreclame zal hen dus afhouden van het roken en evenmin het verbod op de verkoop van tabak aan minderjarigen.

Een ander lid meent dat de meerderheid van de commissie tegen het verbod van reclame voor tabaksproducten is en bovendien van oordeel is dat het niet de aangewezen weg is om het rookgedrag te verminderen.

Het lid stelt voor dat deze commissie in de eerste plaats een negatief oordeel over het voorliggend wetsvoorstel poneert omdat het allerlei economische nonsens bevat die nadelig is voor onze eigen economie en voor de organisatie van culturele en sportieve evenementen bij ons. In bijkomende orde kan eraan worden toegevoegd dat als men werkelijk de volksgezondheid wil bevorderen, er andere en betere methoden denkbaar zijn.

H. Uiteenzetting door de heer S. Schepers, senior vennoot, EPPA België bvba

De heer S. Schepers stelt dat hij met de heer Christian Vanbesien de firma Worldwide Brands, Inc. vertegenwoordigt. Dit bedrijf is eigenaar van de Camel-producten. Zij ondervinden praktische problemen als gevolg van de huidige formulering van het laatste lid van artikel 3 van het ontwerp.

De heer Vanbesien stelt de commissie een aantal vertrouwelijke commerciële gegevens ter hand waardoor de economische betekenis en de evolutie van merken tot uiting zou moeten komen.

Worldwide Brands, Inc. brengt in België de marketingactiviteiten samen van drie kledingfabrikanten, een reisbagagefabrikant en de Zwitserse uurwerkfabrikant « Melco ».

De heer Vanbesien schetst het geval van de « Camel Boots ». Volgens hem zijn merken de belangrijkste troef van een bedrijf. De waarde die een merk heeft is te danken aan een jarenlange communicatie dankzij investeringen in hun imagoprofiel. In bepaalde omstandigheden is het mogelijk de waarde van het merk te gebruiken om via diversificatie nieuwe economische activiteiten te ontwikkelen. Dat brengt dan gewoonweg een overdracht met zich mee van het centrale merkenimago op andere productsegmenten.

De economische voordelen en de kostenbesparingen die met deze strategie samengaan, zijn aanzienlijk. Geen enkele extra investering van belang is noodzakelijk om in de nieuwe productsegmenten het imago van het nieuwe merk op te bouwen.

Dat was ook het geval voor het merk Camel, dat een profiel had en een levensstijl projecteerde die zelfs meer niet-rokers aantrok ondanks het feit dat voor hen geen overeenkomstig product kon worden aangeboden. Dit gegeven bracht de groep RJR Nabisco ertoe om in de jaren 70 te gaan nadenken over de diversificatie van het Camel-merk in nieuwe, afwijkende productgebieden.

Ervaring en analyse toonden aan dat het merk een sterk mannelijk en « outdoor » profiel had ­ avontuur, onafhankelijkheid en een zekere graad van ruwe macho-uitstraling. Zoals voor zoveel andere imagomerken, was mode een logische diversificatie : daarom moesten mode-items worden gevonden die synergetisch waren met dit bijzondere type van « outdoor » mannelijkheid.

In 1977 werd een licentie verleend aan een kledingfabrikant om de Camel Collection op de Duitse markt te introduceren. Een jaar later kreeg Salamander, een van de belangrijkste Europese schoenfabrikanten, de licentie om een aanbod vrijetijdsschoenen voor mannen te produceren en te verkopen onder de naam « Camel Boots ». In 1986 is men gestart met Camel-horloges en in 1988 met Camel-reisbagage.

De ervaring opgedaan met de ontwikkeling van de Camel Boots-activiteiten is een specifiek voorbeeld van het merkdiversificatiefenomeen. Camel Boots werd voor het eerst als schoenmerk gelanceerd op de Duitse markt in 1978 met Salamander AG, een van de belangrijkste Europese schoenfabrikanten, als licentiehouder. Salamander heeft een merkimago van kwaliteit en comfort. Salamander wilde doorbreken in het segment van de modernere en sportievere heren. Daarom hebben ze gekozen voor het imago dat Camel reeds had.

In 1981 kreeg de heer Vanbesien de opdracht van Salamander AG om te onderzoeken of de Camel Boots schoenencollectie op de Belgische markt kon worden gebracht aangezien België toen reeds een wetgeving kende inzake tabaksreclame.

De heer Vanbesien heeft destijds van de heer Califice, toenmalig minister van Volksgezondheid, een schriftelijke toestemming gekregen om de collectie Camel Boots op de Belgische markt te brengen, alleen werd gevraagd geen rechtstreeks verband met de sigaretten Camel te leggen. Door middel van gerichte reclamecampagnes werd een steeds ruimer assortiment van Camel Boots aan de consument aangeboden. In 1995 verkochten reeds een 200-tal detailhandelaars met een gezamenlijk personeelsbestand van 600 personen dergelijke schoenen.

Het gaat om een omzet van tienduizenden paren schoenen en honderden miljoen frank.

Naast Camel-schoenen wordt in België ook de Camel-kleding gecommercialiseerd via een 60-tal detailhandels, die samen 150 mensen tewerkstellen. In 1989 werden de Camel-horloges en in 1993 de Camel-reiskoffers in België geïntroduceerd.

Volgens een lid heeft de commissie de boodschap die de heer Vanbesien heeft willen overbrengen, wel degelijk begrepen. Voor de commissie is het duidelijk hoe Worldwide Brands, Inc. dreigt te vallen onder de toepassing van § 2bis, 3º, zoals voorgesteld in artikel 3 van het ontwerp. De firma heeft jarenlange inspanningen achter de rug om dat merk op de markt te brengen. Door deze bepaling zullen die verloren gaan omdat enerzijds het merk Camel oorspronkelijk niet werd gedeponeerd voor andere producten dan tabaksproducten en omdat anderzijds de omzet van die producten heel wat lager is dan die van de tabaksproducten.

Spreker vraagt aan de vertegenwoordigers van EPPA bvba of zij bereid zijn een voorstel te doen om de ontworpen bepaling te amenderen en zodoende te voorkomen dat alle investeringen in dat merk teniet gaan.

De heer S. Schepers wijst erop dat het bedoelde 3º in de eerste plaats een vorm van discriminatie inhoudt omdat het een aantal bedrijven treft die hun productengamma hebben verruimd, daarbij gebruik makend van hun tabaksmerk voor die andere producten, en omdat het andere bedrijven niet treft. Een aantal bedrijven kunnen ongestoord voortgaan met de verkoop en de reclame alleen al omdat hun omzet er anders uitziet.

In de tweede plaats vormt dit artikel een soort van onteigening volgens het Verdrag van Parijs van 1967 tot bescherming van de industriële eigendom en volgens richtlijn EEG/1988 betreffende hetzelfde onderwerp. De voorliggende ontwerptekst verwijst naar artikel 6/5, artikel 7 en artikel 10 van het Verdrag van Parijs. Dat Verdrag vindt reeds jarenlang toepassing in België. In het Benelux-Verdrag inzake de warenmerken vindt men diezelfde beginselen terug. Daarom krijgt artikel 2bis, 3º, zoveel tegenwind van de Nederlandse en de Duitse regering. Deze bepaling heeft immers niet alleen gevolgen voor Salamander-schoenen onder de merknaam Camel maar bijvoorbeeld ook voor koffie en thee onder de merknaam Douwe Egberts, aangezien Douwe Egberts oorspronkelijk ook een tabaksmerk is. Deze vennootschap kan onmogelijk het subtiele onderscheid van de wet toepassen omdat zij als oude Nederlandse koloniale firma niet meer kan bewijzen dat de merknaam van haar koffie eerder werd gedeponeerd dan de merknaam van haar tabak. Ook hoeft die vennootschap geen heil te verwachten van het feit dat haar omzet van koffie hoger ligt dan die van tabak.

Volgens de heer Schepers zouden de Nederlandse en de Duitse regering reeds bij de Belgische regering en de Europese Commissie geprotesteerd hebben tegen deze overtreding van de bepalingen van het Verdrag van Parijs.

Deze overtreding van enkele grondbeginselen zou, aldus de heer Schepers, niet alleen economische problemen meebrengen maar ook niet te miskennen juridische moeilijkheden. Volgens hem kan men die moeilijkheden voorts uit de weg gaan met de volgende tekst :

« 3º Het is verboden een merk dat zijn bekendheid hoofdzakelijk aan een tabaksproduct ontleent, voor reclame op andere gebieden te gebruiken, indien de ontworpen reclame niet vooraf is goedgekeurd door een commissie van toezicht, in te stellen bij koninklijk besluit.

Deze commissie, die op een evenwichtige manier moet zijn samengesteld, spreekt zich autonoom en binnen een redelijke termijn uit over de haar voorgelegde ontworpen reclame. Zij houdt daarbij rekening met de volgende criteria :

· de producten of diensten en de reclameboodschappen mogen niet specifiek op minderjarigen zijn gericht, noch tabaksproducten of aanverwante producten of diensten voorstellen;

· het product of de dienst waarvoor reclame wordt gevoerd, wordt ondubbelzinnig aangeduid zodat er geen enkele verwarring kan ontstaan bij de gemiddelde consument. »

De voorgestelde tekst houdt rekening met de doelstellingen van het ontwerp, dat in feite niet slaat op andere Camel-producten dan tabak. De heer Schepers merkt op dat de firma Camel zich altijd heeft gehouden aan het beginsel dat er voor tabak geen rechtstreekse en zeker geen onrechtstreekse reclame wordt gemaakt.

Het voorgestelde amendement voert een preventief toezicht in op reclame voor producten die oorspronkelijk de naam van een tabaksmerk dragen, wat volgens objectieve criteria kan gebeuren.

In de eerste plaats mag er niet worden verwezen naar het tabaksgebruik. In de tweede plaats moet de omzet uitwijzen dat er een evenwichtige verhouding bestaat bij de reclame voor schoenen, kleren, enz. opdat de wetgever kan voorkomen dat er oneigenlijke producten op de markt verschijnen met de bedoeling toch een merk van tabaksproducten te promoten.

Een lid meent begrepen te hebben dat de eerste voorwaarde beperkingen wil stellen aan de reclame in die zin dat het roken hoe dan ook niet wordt bevorderd.

De heer Vanbesien wijst erop dat de reclame van Camel in België reeds 15 jaar niet meer verwijst naar het tabaksgebruik. Om de parlementsleden gerust te stellen voor wie tabaksgebruik een probleem lijkt te zijn, is de eenvoudigste oplossing reclame voor tabaksmerken toe te staan op andere producten op voorwaarde dat een commissie van toezicht vooraf haar toestemming verleent en daarbij nagaat of de verhoudingen in acht genomen worden. Volgens de heer Schepers is dat voor de marktdeelnemers geen probleem. Als tweede criterium zou gelden dat de reclame (tekst, beeld, enz.) niet aanzet tot of niet verwijst naar het tabaksgebruik.

Volgens die twee objectieve criteria zouden producten met het merk Camel of Marlboro-kleren op de markt kunnen blijven zonder dat er concurrentievervalsing optreedt en zonder dat ons land juridische moeilijkheden krijgt wegens de bepalingen van het Benelux-Verdrag of het Verdrag van Parijs op het merkenrecht.

De heer Schepers wijst erop dat toen Worldwide Brands, Inc. 15 jaar geleden voor het merk Camel heeft gekozen voor haar schoenen, kleren en andere artikels, dat een gemakkelijkheidsoplossing was om haar producten bij de consument aan de man te brengen. De vennootschap WBI kan bewijzen dat de schoenfabriek Salamander zijn omzet in België aanzienlijk heeft verhoogd dankzij het merk Camel. Dat geldt ook voor de andere artikels. Men heeft hier te maken met volstrekt normale ontwikkelingen op de markt van de consumenten. Kan een bedrijf op een ruime merkbekendheid bogen, dan vormt dat reeds een waarde op zich, die men kan gebruiken om op andere producten over te stappen. Uiteindelijk komt het hierop neer dat het merk een eigen bestaan gaat leiden via het andere product. Een onderzzoek in België heeft uitgewezen dat niet meer dan 7 % van de klanten van Camel-boots of Camel-kleren aan Camel-sigaretten denkt. De merken zijn zich dus volop gaan toeleggen op andere producten, zoals dat ook is gebeurd met de horloges van Cartier, de parfums van Cartier, enz.

De heer Schepers vraagt de commissie rekening te houden met wat er in de praktijk gebeurt met de eigendom van de merken, de diversificatie van de merken en verdedigt de naleving van de juridische verbintenissen in het kader van Benelux, Europa en op het internationale vlak.

Een lid verklaart te vermoeden dat de door Worldwide Brands, Inc. voorgestelde regeling erop neerkomt inhoudelijk niet teveel te raken aan artikel 2bis, 3º, en het voeren van reclame afhankelijk te stellen van een bij koninklijk besluit op te richten commissie van toezicht. Volgens spreker vertoont die regeling ook een aantal zwakke punten omdat een voorafgaande toestemming theoretisch neerkomt op censuur. Al evenmin duidelijk is wat wordt bedoeld met de uitdrukking « redelijke termijn ».

Een lid verklaart begrip te kunnen opbrengen voor de bezorgdheid van Worldwide Brands, Inc. en die ook gewettigd te vinden. Het is hem niet duidelijk waarom de Kamer van volksvertegenwoordigers daarmee geen rekening heeft gehouden.

De heer Schepers wijst erop dat de voorliggende formulering vooral twee merken treft : Marlboro en Camel. Daar staat tegenover dat een aantal merken volledig buiten schot blijft. Het gaat om merken van de groep Rothmans, zoals Cartier en Dunhill. De verklaring daarvan vindt men bij de omzet die naar gelang van de groep verschilt, waardoor er oneerlijke concurrentie ontstaat. Er is dus sprake van concurrentievervalsing omdat Cartier en Dunhill kunnen blijven doen wat ze bezig zijn terwijl Camel niet de minste reclame zal mogen voeren.

Het ontwerp maakt een derde slachtoffer : de Nederlandse groep Douwe Egberts-Van Nelle, die staat voor koffie, thee en tabak. Deze firma kan niet bewijzen dat de merknaam eerst voor koffie en thee werd gedeponeerd en pas daarna voor tabak aangezien dat gelijktijdig is gebeurd.

I. Hoorzitting met mevrouw S. De Smedt, gedelegeerd-bestuurder van de Stichting voor Kunstpromotie

(Mevrouw De Smedt spreekt eveneens namens « La Fondation pour la promotion des Arts »)

De doelstelling van de twee stichtingen bestaat erin te proberen economie en cultuur dichter bij elkaar te brengen. Dit gebeurt door een aantal economische praktijken op de wereld van de cultuur toe te passen. Er wordt duidelijk gemaakt aan de cultuursector dat zo hij wenst te overleven, hij een aantal principes inzake promotie- en communicatiestrategie zoals in de bedrijfswereld op een professionele manier moet toepassen. De stichtingen proberen daartoe wisselwerkingen tot stand te brengen. Omgekeerd wordt aan de bedrijven gezegd dat indien zij nauwer zouden samenwerken met kunst en cultuur, ze tot meer en interessantere creativiteit zouden kunnen komen dan nu het geval is. De stichtingen zetten bedrijven er ook toe aan om op een zeer discrete wijze kunst te sponsoren en staan achter het fenomeen « mecenaat ».

Het budget dat vanuit de Vlaamse Gemeenschap naar de sector Schone Kunsten gaat, verminderd met het bedrag dat naar de BRTN gaat en verminderd met het bedrag dat naar de opera gaat (die samen de twee grootste uitgavenposten vormen), bedraagt twee miljard. Dit is exclusief de bedragen die vanuit de provinciale, stedelijke en gemeentelijke overheden naar de cultuursectoren gaan.

Wat de middelen betreft die vanuit de privé-bedrijven naar kunst gaan, stelt mevrouw S. De Smedt dat in het jaar 1990 de toenmalige minister van Cultuur een studie heeft laten uitvoeren waaruit bleek dat in het jaar 1990 een miljard frank vanuit bedrijven naar kunstinstellingen vloeide. Dit betreft bestaande projecten zoals bijvoorbeeld voor tentoonstellingen georganiseerd door het Paleis voor Schone Kunsten.

In 1995 heeft de Stichting voor Kunstpromotie een klein onderzoek gevoerd waaruit bleek dat in België 3,4 miljard frank van privé-bedrijven naar de kunstsector is gegaan. Daarbij dient echter te worden opgemerkt dat de manier waarop die middelen van de bedrijven naar kunst gaan, is veranderd. Terwijl in 1990 de bedrijven nog mee probeerden om bestaande projecten uit te werken, realiseren de bedrijven vandaag liever zelf projecten op maat van het bedrijf.

De echt financiële middelen die van bedrijven naar projecten zijn gegaan, zijn nagenoeg onveranderd op een miljard blijven steken. In reële termen kan men dus spreken van een achteruitgang van het fenomeen kunstsponsoring en -mecenaat.

Het aandeel van de tabakssector in het miljard frank dat in de kunstsector naar bestaande projecten gaat, bedraagt in de pure sponsoring 350 miljoen of 35 %. Het is heel duidelijk dat de tabakssector bestaande projecten sponsort of mogelijk maakt zoals bijvoorbeeld het « MUHKA » in Antwerpen, dat hedendaagse en moeilijke tentoonstellingen brengt die als het ware het « onderzoek en ontwikkeling » van de kunstsector vormen omdat zij op dit moment minder bekende installaties en mensen en minder begrepen werken brengen. Welnu, zij genieten een behoorlijke steun vanuit de tabakssector. Ook het Museum voor Hedendaagse Kunst in Gent, de festivals en bepaalde studieprojecten die echt heel weinig bekendheid genieten, kunnen enkel dankzij de tabakssector bepaalde projecten realiseren. Daarbij valt bijzonder op dat de tabakssector echt geldmiddelen ter beschikking stelt en niet, zoals meer en meer bedrijven beginnen te doen, zaken in natura. De kunstsector heeft uiteraard deze pure geldmiddelen nodig om honoraria en dergelijke te kunnen betalen.

In verband met die bijdragen heeft mevrouw S. De Smedt telefonisch contact gehad met de volgende bekende personen uit de kunstwereld : Eric Anthonis, Jan Hoet, Flor Beckx, een organisator van het Suikerrockfestival en met mensen van het filmfestival. Zij heeft hen gevraagd naar hun mening over de sponsoring van de kunst door de tabakssector. De gecontacteerden verzekerden mevrouw S. De Smedt unaniem absoluut geen deontologische problemen te hebben met dit fenomeen, zeker in het licht van het min of meer hypocriete karakter van deze wetgeving en aangezien zij bovendien met behoeften zitten waarop de overheid geen antwoord kan bieden. De kunstsector heeft veel meer middelen nodig dan die welke de overheid momenteel kan verstrekken. Zij vragen het Parlement te vermijden dat zij op 22 maanden tijd hun sponsors zien verdwijnen. Het is voor hen onmogelijk om op die tijd nieuwe sponsors te vinden. Zij doen het volgende creatieve voorstel : laat de tabakssector verder de kunst sponsoren vermits de nood aan geld bij de kunstinstellingen zo groot is en die nood door de tabakssector wordt gelenigd; laat de middelen die vroeger naar affichereclame gingen nu naar kunstsponsoring gaan. Daarbij kan worden gevraagd dat de tabakssector discreet blijft. Op die manier sluiten zij aan bij de mening van de Stichting voor Kunstpromotie en van de meeste mensen uit de kunstwereld, namelijk een discrete sponsoring waarbij de tabakssector de mogelijkheid heeft om aan « good citizenship » te doen en dus een soort maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen ten opzichte van een andere sector.

De Stichting voor Kunstpromotie wijst er nogmaals op dat het ontoelaatbaar is om op 22 maanden een heleboel evenementen die momenteel mogelijk zijn, gewoon te laten wegvallen : het is immers onmogelijk om op die korte tijd middelen te zoeken bij andere bedrijven.

Gedachtewisseling

Een commissielid komt terug op het feit dat het budget van de Vlaamse Gemeenschap, na aftrek van de toelagen aan de BRTN en aan de Opera, 2 miljard frank bedraagt en dat daarnaast de privé-bedrijven nog voor 1 miljard frank sponsoren. Komt de 350 miljoen frank van de tabakssector alleen in de vorm van sponsoring of bevat dat ook reclame ?

Mevrouw S. De Smedt verklaart dat het onderscheid tussen sponsoring en reclame niet altijd even gemakkelijk te maken valt, temeer daar er ergens een grijze zone bestaat tussen de twee. De grote « pancartes » op de festivals bijvoorbeeld zijn in de eerder genoemde bedragen niet inbegrepen. In bepaalde gevallen vragen de steunende firma's in ruil voor een bepaald bedrag bijvoorbeeld een vermelding op T-shirts, wat dan wel in de bedragen is opgenomen. Het is dus moeilijk om een precies afgelijnd onderscheid te maken tussen sponsoring en reclame.

Hetzelfde lid vraagt of het echt zo ondenkbaar is om de sponsorgelden die onmisbaar blijken om bepaalde kunstevenementen te kunnen organiseren, in de eerstvolgende 22 maanden bij andere bedrijven te vinden.

Mevrouw S. De Smedt verklaart dat om op dit moment dergelijke grote bedragen in de privé-sector te vinden, de kunstinstellingen zeer hard en zeer lang moeten werken. Enkel door dergelijke inspanningen groot en bekend geworden instellingen kunnen bij grote bedrijven aankloppen voor bepaalde bedragen. Het kringetje van de sponsorende bedrijven is eigenlijk vrij beperkt. De tabakssector speelt daarin een heel grote rol. De Stichting voor Kunstpromotie begeeft zich reeds tien jaar in die omgeving en is echt de mening toegedaan dat dit verlies niet zal kunnen worden gecompenseerd.

Een senator merkt op dat er in sommige landen reeds een verbod op tabaksreclame geldt. Heeft mevrouw S. De Smedt enig vermoeden hoe men in die landen culturele en kunstmanifestaties sponsort ? In weerwil van dat verbod hebben er in die landen Grote Prijzen Formule 1 plaats. Er moeten dus alternatieven bestaan.

Mevrouw De Smedt geeft toe dat zij dit fenomeen in de andere landen niet heeft onderzocht en op die vraag het antwoord schuldig blijft. Het zou overigens moeilijk zijn om de cijfers voor een groot land als Frankrijk te vergelijken met wat in België gebeurt.

De vorige spreekster is niettemin van oordeel dat de commissie er baat bij heeft te weten hoe het er in andere landen aan toegaat.

Een lid herinnert eraan dat men in Frankrijk bij de invoering van de wet-Evin van overheidswege 2,7 miljard frank ter beschikking heeft gesteld om het wegvallen van de sponsoring door de tabaksindustrie op te vangen. Dit « tabaksfonds » was evenwel beperkt in de tijd (2 of 3 jaar). Nu beraadt men zich in Frankrijk of men de wet-Evin moet toepassen en in uitzonderingen moet voorzien voor sponsoring omdat de overheidsmiddelen zullen wegvallen.

III. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Een commissielid is van oordeel dat de amendementen van de heer Coveliers (nrs. 1 tot 5) (Stuk Senaat, nr. 1-520/2) enkel betrekking hebben op strafbepalingen. Spreekster vraagt zich af of het wel aangewezen is om deze amendementen in deze Commissie te bespreken.

Een ander lid vindt deze opmerking gegrond en meent dat het inderdaad enkel om een wijziging van de strafbepalingen gaat. Hij vraagt zich af of de commissie voor de Sociale Aangelegenheden deze amendementen niet naar de commissie voor de Justitie zou moeten zenden, die dan zou uitmaken of men kan doorgaan met het systematisch invoegen van een reeks strafbepalingen in specifieke wetten of integendeel kan worden volstaan met een eenvoudige verwijzing naar reeds bestaande straffen.

Spreker is sterk gekant tegen dit soort invoegingen waardoor uiteindelijk verschillende strafwetboeken zullen ontstaan. De wetgeving van de parlementen van de gewesten bevat immers ook strafbepalingen zodat het Belgische Strafwetboek in luttele jaren een doolhof zal worden waarin niemand meer zijn weg vindt. Een zelfde misdrijf zal in de verschillende gewesten op een andere manier worden gestraft. Het gebrek aan coherentie dat hiervan het gevolg zal zijn, is bijzonder onrustwekkend.

Spreker voegt er nog aan toe dat de voorgestelde strafbepalingen belachelijk zwaar zijn in het licht van de algemene filosofie van ons Strafwetboek.

Hoewel de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden veeleer positief staat tegenover de amendementen nrs. 1 tot 5, besluit zij zich hierover niet met een stemming uit te spreken omdat dit niet tot haar gewone bevoegdheden behoort.

De heer Ph. Charlier licht zijn amendement nr. 6 toe (Stuk Senaat, nr. 1-520/4, 1996-1997). Hij verklaart dat iedereen nu wel begrepen heeft dat een verbod op reclame voor tabaksproducten de auto- en motorsport in gevaar brengt. Cijfers tonen aan dat alleen al de Grote Prijs-Formule 1 van Spa-Francorchamps een economische weerslag heeft van 1,2 miljard. Als men hieraan nog de rally's van Ieper en Zolder, de « Boucles de Spa », en de rally's van de Condroz toevoegt, gaat het om meer dan 3 miljard.

Spreker herhaalt dat de Belgische economie dergelijke impulsen, die over 22 maanden zouden verdwijnen en moeten worden vervangen, niet kan missen. Er blijken geen alternatieven te zijn voor sponsoring door de tabakssector. Het commissielid meent dat indien deze wet geen uitzondering maakt voor de auto- en motorsport, ze schadelijke gevolgen zal hebben voor de werkgelegenheid en de economische impulsen zodat onze economie en het imago van België er uiteindelijk onder zullen lijden. Internationale evenementen zoals de Grote Prijs-Formule 1 zullen dan ook verhuizen naar andere landen.

Amendement nr. 6 bepaalt echter dat de minister van Volksgezondheid afwijkingen kan toestaan volgens criteria bepaald bij koninklijk besluit. De indieners van het amendement menen dat een precieze afbakening van die criteria zal volstaan om een te ruime interpretatie te voorkomen.

Mevrouw Lizin licht haar amendement nr. 7 toe (Stuk Senaat, nr. 1-520/4, 1996-1997). Zij wil niet dat ook voor de culturele evenementen een uitzondering wordt gemaakt. Zij voegt eraan toe dat de commissie hier een keuze zal moeten maken. Zij onderstreept verder het belang van de nationale auto- en motorsportwedstrijden.

Een commissielid licht de amendementen nrs. 8 tot 13 van de heer Foret toe (Stuk Senaat, nr. 1-520/4, 1996-1997). De amendementen nrs. 9 en 10 zijn subsidiaire amendementen op amendement nr. 8. Zij voegen bepaalde beperkingen toe aan amendement nr. 8. In amendement nr. 11 wordt de afwijking enkel toegestaan voor motorsportwedstrijden die een internationale faam genieten. Amendement nr. 12 gaat nog verder dan het vorige, reeds erg beperkend amendement en staat reclame voor tabaksproducten enkel toe in de onmiddellijke nabijheid van circuits gebruikt voor auto- en motorwedstrijden. Het laatste amendement van deze reeks (nr. 13) strekt ertoe de reclame niet alleen te beperken tot de onmiddellijke nabijheid van de circuits maar ook tot de duur van die wedstrijden.

De heer Delcroix wenst met zijn amendement nr. 15 enerzijds een verbreding en anderzijds een beperking ten opzichte van de amendementen nrs. 6 en 7 in te voeren. De uitbreiding betreft de sponsoring van culturele evenementen. Naast de grotere evenementen die in iedere cultuurgemeenschap door de tabakssector worden gesponsord, vestigt de auteur van dit amendement de aandacht ook op de vele kleine evenementen die geen internationale en zelfs geen nationale draagwijdte hebben en die eveneens dreigen te verdwijnen wanneer de tabakssponsoring zou wegvallen. Een andere uitbreiding betreft die naar het geheel van de sportieve evenementen in plaats van zich te beperken tot de loutere mechanische sporten.

Anderzijds wil de indiener ook in een beperking voorzien. Evenementen die tot hiertoe zonder tabaksreclame konden worden georganiseerd, mogen in deze wet geen nieuwe elementen vinden om het toepassingsgebied uit te breiden. Daarnaast bepaalt ook dit amendement dat de minister van Volksgezondheid op basis van criteria vastgesteld door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit de nadere regels kan bepalen volgens welke tabakssponsoring en -reclame toch zou zijn toegelaten. Naast de gezondheidsaspecten moeten ook het economische aspect en de gevoeligheden van de betrokken regio's in aanmerking worden genomen.

De heer Hatry stelt amendementen nrs. 16 tot 27 voor. Amendement nr. 16 strekt ertoe het 2º van de voorgestelde § 2bis aan te vullen met een bepaling die eens te meer betrekking heeft op de sponsoring van culturele en sportevenementen. Er worden evenwel bijkomende eisen opgelegd : de afwijking kan slechts voor een duur van drie jaar worden toegestaan en bovendien moet de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, vooraf het advies van de minister van Economische Zaken inwinnen. Anderzijds zijn er subsidiaire amendementen die het hoofdamendement lichtjes nuanceren.

Amendement nr. 20 staat geen afwijkingen meer toe voor culturele of sportevenementen in het algemeen, maar enkel voor de auto- en motorsport, voor een periode van drie jaar met de toestemming van de minister van Volksgezondheid en nadat het advies van de minister van Economische Zaken werd ingewonnen. In het eerste subsidiair amendement nr. 21 op amendement nr. 20 is het optreden van de minister van Economische Zaken niet langer vereist. In het subsidiair amendement nr. 22 is geen sprake meer van evenementen met internationale faam, maar wordt reclame voor tabaksproducten wel beperkt tot de « onmiddellijke nabijheid van circuits voor auto- en motorwedstrijden ».

Het subsidiair amendement nr. 23 strekt ertoe de afwijking toe te staan voor drie jaar en laat het advies van de minister van Economische Zaken achterwege. Het vierde subsidiair amendement nr. 24 op amendement nr. 20, stelt dat advies van de minister van Economische Zaken opnieuw verplicht.

Amendement nr. 25 beperkt de reclame voor tabaksproducten verder tot de duur van de wedstrijden. Zodra de wedstrijden afgelopen zijn, moeten de reclameborden worden weggehaald. In dit amendement is geen sprake van het advies van de minister van Economische Zaken, wel in amendement nr. 26.

Spreker vindt het niet wenselijk de termen culturele of sportevenementen en auto- en motorsport te gebruiken. Het is bijvoorbeeld niet denkbeeldig dat België bij de organisatie van de voetbalwedstrijd « Euro 2000 » wel gedwongen zal zijn reclame voor tabaksproducten toe te staan om het budget in evenwicht te brengen.

Het lid vindt dat een beperking tot de auto- en motorsport te ver gaat.

Een lid stelt voor om alle genoemde beperkingen te bespreken, veeleer dan over alle amendementen te stemmen.

Nu alle amendementen zijn toegelicht, kan een inhoudelijk debat worden geopend op basis van de hierna volgende lijst met de voorwaarden voor vrijstelling, die aanleiding zouden kunnen geven tot amendementen.

1. Strafbepalingen (advies - appreciatie - geen commentaar)

2. Aard van de afwijkingen op het verbod :

a) Aard van de evenementen :

1. Auto- en motorsport

2. Sport in het algemeen

3. Cultureel

4. Sportief & cultureel

5. Elke manifestatie die een toestemming krijgt van de daartoe gemachtigde overheid.

b) Aard van de uitstraling of van de economische gevolgen :

1. lokaal

2. nationaal

3. internationaal

3. Toepassingsgebied van de uitstraling of van de informatie

1. Geografische beperkingen

2. Beperkingen in de tijd

4. Instantie bevoegd om over de uitzonderingen te beslissen

1. de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft

2. de minister van Volksgezondheid, op advies van de minister van Economische Zaken

3. de minister van Volksgezondheid, na advies van de minister van Economische Zaken

4. gezamenlijk advies van de twee ministers

5. in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

5. Mogelijke oprichting van een fonds

1. om de ontvangstverliezen van organisatoren van evenementen te compenseren

2. om de Volksgezondheid te beschermen (te spijzen door bijvoorbeeld de begunstigden van de uitzonderingsbepalingen)

6. Te wijzigen voorwaarden voor de merken met een benaming gelijk aan die van tabaksproducten (probleemgevallen : Camel, Douwe Egberts, Dunhill)

7. Aanvullingen op het ontwerp die dezelfde doelen nastreven :

Verkoopsverbod voor tabaksproducten aan minderjarigen

8. Eventueel, voorwaarden met betrekking tot het onmisbaar karakter van de opbrengst van reclame en sponsoring door de tabakssector voor de organisatie van evenementen.

9. Wijziging van de distributiekanalen voor tabaksproducten waarvoor lokale reclame is toegestaan.

Een lid roept de andere commissieleden op om naast de hierboven geciteerde elementen ook na te denken over het doel van dit wetsontwerp en dus over het feit of de uitzonderingen wel nodig zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met het economisch aspect van een aantal dingen. Naast de economische impact van een aantal sportevenementen heeft de directie van het circuit van Spa-Francorchamps, volgens spreekster althans, dit sterk gerelativeerd door te stellen dat het aandeel van tabaksreclame in het gehele budget slechts 3 % zou bedragen.

Een volgend commissielid wijst erop dat de 3 % enkel slaan op de permanente publiciteit nodig voor het instandhouden van het circuit zelf. Daarnaast wordt een veelvoud van dit bedrag aan publiciteit gespendeerd bijvoorbeeld ter gelegenheid van de organisatie van een Grote Prijs, waar het aandeel van de tabaksindustrie oploopt tot 40 of 50 %.

Vorige spreekster wenst toch uit economisch standpunt de twee elementen af te wegen. Enerzijds zijn er de manifestaties en de economische impact ervan en de vraag of zij zonder die reclamebijdrage van de tabaksindustrie kunnen blijven overleven, anderzijds mag de doelstelling van het wetsontwerp niet worden vergeten en het belang van de tabaksindustrie in het sponsoringgebeuren.

Volgens het lid gaat het hier om reclame voor een product dat ongezond gedrag tot gevolg heeft en het is voornamelijk daarop dat het reclameverbod zich richt. Het is geenszins de bedoeling om grote economische drama's te veroorzaken en bepaalde culturele en sportieve manifestaties onmogelijk te maken. Het gaat om het verbinden van het belang van de tabaksindustrie (die niet zonder reden geld in deze manifestaties stopt) met het belang van deze evenementen. Het wetsontwerp beoogt alleen het tabaksverbruik te verminderen.

Een ander lid acht het debat een beetje wereldvreemd. Een heleboel van de aangebrachte argumenten zijn volgens spreker weinig relevant. De economische gevolgen van deze wetgeving zouden onbelangrijk en bijkomstig zijn. Men brengt de economische impact van sportmanifestaties in vergelijking met de totaliteit van de uitgaven die in de medische sector naar de behandeling van rookgedrag gaan. Volgens spreker is dit niet de normale vergelijking. Die bestaat uit de vergelijking tussen enerzijds de economische impact en anderzijds de minderuitgaven in de medische sector ingeval het roken zou verminderen als gevolg van een totaal reclameverbod voor tabaksproducten. Deze verhouding zal heel anders liggen en de « winst » zal slechts miniem zijn. Het is helemaal niet zeker dat het verbod tot minder roken aanleiding zal geven. Dit geeft aan dat het debat een beetje irreëel geworden is en dat met algemene principes wordt geschermd zonder te kijken waarover het reëel gaat.

Het commissielid meent dat de eerste doelstelling van het ontwerp erin bestaat het rookgedrag te verminderen. Bijna iedereen gaat met dit streven akkoord. De vraag rijst vervolgens welke de meest efficiënte manier is om dit doel te bereiken. Volgens spreker begint op dit punt het debat te ontsporen. Hij gelooft niet dat het beoogde doel bereikt kan worden door reclame te verbieden. Het lid meent dat waarschijnlijk 80 % van de impact van reclame bestaat uit een verschuiving tussen merken en misschien 20 % van die uitgaven mensen tot roken zou aanzetten. Het potentieel effect van een verbod op tabaksreclame wordt dan klein en marginaal in verhouding tot het totale bedrag dat in de ziekteverzekering aan de gevolgen van rookgedrag wordt besteed.

Het lid meent dat de doelstellingen op een veel efficiëntere manier kunnen worden nagestreefd. Als het de bedoeling is om het rookgedrag van jongeren te verminderen, dan kan dit veel doelmatiger worden bereikt door bijvoorbeeld de verkoop van rookartikelen aan jongeren te verbieden. Het argument als zou dit oncontroleerbaar zijn omdat dan volwassenen worden ingeschakeld om sigaretten te kopen, enz., is volgens spreker niet valabel. Er zijn immers altijd mensen die verbodsbepalingen ontwijken en dat valt niet te vermijden. Hoewel drugs verkopen verboden is, kan evenmin worden belet dat in de realiteit zulks toch gebeurt.

Het tweede argument waarbij jongeren bij automaten onbeperkt sigaretten kopen kan eveneens gemakkelijk worden ontzenuwd. De ervaring bestaat reeds in het buitenland. De automaten kunnen enkel met een jeton werken. Deze jeton moet eerst in een winkel of aan de toog worden aangekocht, waar dan wel controle op de leeftijd van de kopers mogelijk is.

De impact van dit verkoopsverbod zou in elk geval veel efficiënter zijn dan de maatregelen in het ontwerp die bovendien tot een aantal wanordelijke toestanden aanleiding geven.

Een tweede manier om het roken op een efficiënte manier te verbieden, wat toch de bedoeling van het wetsontwerp is, zou erin kunnen bestaan de gelegenheden waar mag worden gerookt drastisch te beperken. Deze maatregel valt eenvoudig toe te passen en te controleren.

Bovendien worden de reclameboodschappen voor tabaksproducten in ons land reeds zodanig gecontroleerd dat mogelijke misleidende boodschappen reeds grotendeels zijn uitgesloten.

Ten slotte is het ook wat irrealistisch en hypocriet om te stellen dat roken schadelijk is, terwijl de aanmaak en de verkoop van tabaksproducten wel wordt toegelaten. Als roken echt zo schadelijk is, dan moet de logica worden doorgetrokken en de aanmaak en de verkoop van tabaksproducten worden verboden. Voor drugs wordt op die manier gehandeld.

Dezelfde spreker merkt op dat België niet geïsoleerd leeft, maar wel in een Europese gemeenschap waar nog geen algemeen verbod voor reclame op tabaksproducten bestaat en waar nog andere regels gelden.

Om de doelstellingen te bereiken zonder concurrentievervalsing met de ons omringende landen, verwijst het lid naar zijn suggesties voor een verkoopsverbod aan minderjarigen en voor een rookverbod op openbare plaatsen.

Het voorliggende wetsontwerp in zijn huidige vorm voert een concurrentievervalsing in omdat de buitenlandse merken perfect reclame kunnen blijven voeren in het buitenland en via evenementen buiten België en via de media op een indirecte manier in ons land. De binnenlandse tabaksproducenten daarentegen worden helemaal ontwapend. Zij kunnen in de praktijk in het buitenland geen reclame voeren omdat hun merk daar totaal onbekend is.

Het wetsontwerp is volgens spreker een van die typische wetsvoorstellen die heel mooi ogen en klinken maar zo wereldvreemd zijn opgesteld dat ze uiteindelijk meer nadelen en scheeftrekkingen gaan veroorzaken in plaats van hun uiteindelijke doelstelling te bereiken.

Spreker pleit ervoor te bekijken of de commissie een alternatief voorstel zou kunnen formuleren dat veel efficiënter zou zijn dan het huidige voorstel zonder de complicaties met zich mee te brengen welke eruit zouden voortvloeien.

Het lid is ook bereid om nog andere alternatieven (zoals bijvoorbeeld een accijnsverhoging) te onderzoeken die naar de beoogde vermindering van het rookgedrag zouden kunnen leiden.

Het lid vreest overigens dat als het wetsontwerp onveranderd zou worden goedgekeurd, België een reeks rechtsgeschillen riskeert aangezien de bepalingen duidelijk tekortschieten op het gebied van de bescherming van merken en op het vlak van de naleving van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom.

Een lid wenst twee opmerkingen te maken. Primo, de buitenlandse media (televisie, radio) kunnen in België uitzenden maar, wat de pers betreft, bestaan er Belgische edities van sommige buitenlandse week- of maandbladen. Die Belgische edities dreigen vol te staan met reclame voor tabaksproducten zonder dat de in België gedrukte nieuwsmedia hetzelfde kunnen doen. De buitenlandse publicaties kunnen gedrukt worden op een steenworp van onze grenzen en België kan zich niet verzetten tegen de invoer ervan. Zal dat er niet toe leiden dat wij gewoon een aantal activiteiten wegjagen uit het uitgeversbedrijf ?

Secundo moet men ook beseffen dat deze wereld een totaal onsamenhangende wereld is aangezien de Europese Unie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de productie van tabak ook in België aanzienlijk subsidieert. Aan de ene kant zal de belastingplichtige de productie van hectaren tabaksbladeren, vooral in de zuiderse landen, blijven subsidiëren en aan de andere kant zal België het verbruik verbieden van producten die wij gesubsidieerd hebben. Is dit niet het toppunt van absurditeit ?

Een senator meent inderdaad dat het ontwerp slechts één van de vele middelen is om de nicotineverslaving in te dijken. Zij zou ook een berekening willen zien van de kosten die de door het reclameverbod op tabaksproducten bedreigde economische sectoren niet hebben moeten dragen.

Een senator brengt de boodschap over van de heer Michel Hahn, de nieuwe voorzitter van de Union wallonne des entreprises en van Pierre Beaussart, gedelegeerd bestuurder en directeur-generaal van de UWE en de nieuwe voorzitter van de Economische en Sociale Raad van het Waals Gewest, die de senatoren die lid zijn van de Commissie voor economische aangelegenheden van het Waals Parlement gevraagd hebben bijzondere aandacht te hebben voor de gevaren en de risico's die dit wetsontwerp inhoudt voor zowel de industrie als voor de culturele en economische infrastructuur. Zij vestigen de aandacht van de gemeenschapssenatoren op de gevolgen van die bepalingen die zij als ernstig en belangrijk voor de Waalse economie beschouwen. Spreker wenst dat de gemeenschapssenatoren hier hun rol van verbindingspersoon tussen de organen van de deelgebieden en de federale organen spelen. De argumenten van de heren Hahn en Beaussart leunen zeer nauw aan bij die welke tijdens vorige hoorzittingen in deze commissie zijn ontwikkeld.

Een commissielid onderstreept dat hij de doelstellingen van voorliggend wetsontwerp kan onderschrijven die erin bestaan te pogen het rookgedrag te verminderen. Eén van de mogelijke opties daartoe is inderdaad het verbod op tabaksreclame. Op zich heeft spreker daartegen geen bezwaar. De vraag rijst evenwel of men daarbij zo cynisch moet zijn om ons eigen bedrijfsleven en economische activiteiten af te remmen.

Ook deze spreker wijst op het hypocriet karakter van dit wetsvoorstel. Ofwel is het verbruik van tabak ongezond en dan zou het logisch zijn om de productie en de verkoop van tabaksproducten te verbieden, ofwel is dat niet het geval en dan dient de reclame toegestaan te blijven.

Een eventueel totaal verkoopverbod zou volgens deze spreker evenwel ingaan tegen de persoonlijke vrijheid.

Het commissielid merkt op dat een gewoon pakje sigaretten momenteel 128 frank kost. Daarin is in totaal een bedrag van 95,13 frank aan fiscale heffingen inbegrepen. Het product kost dus eigenlijk slechts 32,87 frank.

Wanneer bijgevolg de Staat zich permitteert om de verkoop toe te laten en daarbij 95,13 frank per pakje sigaretten aan belastingen int voor een product dat slechts een derde daarvan kost, dan kan men niet zo hypocriet zijn om daarnaast de reclame voor dat product te verbieden en op die manier zogezegd de verkoop ervan af te remmen.

Het wetsontwerp zoals het momenteel voorligt, zal in eerste instantie de Belgische bedrijven benadelen. België is het meest bekabelde land van Europa, de reclame voor tabaksproducten zal op die manier dan ook ons land toch blijven bereiken. Bijgevolg zullen de grote internationale bedrijven daar praktisch geen last van ondervinden. Het zullen daarentegen de kleinere Belgische bedrijven zijn die de negatieve weerslag van dit ontwerp zullen ondergaan.

In tweede instantie zullen een aantal evenementen, die toch enig economisch belang hebben, zich gewoon 30 of 40 km verder, maar dan wel buiten onze landgrenzen, verplaatsen.

Vandaar stelt spreker, hoewel hij instemt met het reclameverbod op zich, dat bepaalde afwijkingen mogelijk moeten zijn.

Hij stelt vast dat heel wat van de amendementen op dit vlak uitsluitend over de motorsport spreken, waarbij sommige ertoe strekken om enkel die manifestaties met internationale uitstraling te beschermen. Vandaar steunt spreker het amendement nr. 15, dat het heeft over « ­ de sponsoring van culturele en sportieve evenementen... ». Daarbij wordt in een aantal beperkingen voorzien die moeten beletten dat alles en nog wat zou worden toegestaan.

Ten slotte sluit het lid zich aan bij de idee dat de kern van het probleem erin bestaat dat het gebruik van tabak gevaarlijk is voor het ontstaan van een verslaving bij de jeugd. Vandaar voelt spreker wel iets voor een verbod van een verkoop van tabak aan minderjarigen. Hij is eveneens de mening toegedaan dat een dergelijke maatregel veel efficiënter zou zijn in de aanpak van het probleem. Een volwassene daarentegen moet voor zichzelf kunnen uitmaken of zijn gedrag al dan niet gevaarlijk is. Niet alles kan worden verboden.

De voorzitter stelt voor dat de Commissie een evenwicht zoekt tussen het toestaan van uitzonderingen op het reclameverbod en het invoeren van meer beperkingen dan thans het geval is, op de verkoop van tabaksproducten aan jongeren.

IV. BESPREKING VAN DE VRIJSTELLINGSVOORWAARDEN DIE AANLEIDING GEVEN TOT AMENDEMENTEN

Punt 1 : Strafbepalingen

Een lid vraagt dat de commissie zich uitspreekt over de specifieke strafbepalingen in het ontwerp en in de amendementen nrs. 1 tot 5 van de heer Coveliers (Stuk Senaat, nr. 1-520/2, 1996/1997).

Een lid herhaalt dat het belangrijk is om hier geen gevangenisstraffen in te voeren. Deze amendementen veranderen overigens niets wezenlijks aan het ontwerp.

In verband met de strafbepalingen stelt spreker voor de commissie voor de Sociale Aangelegenheden te adviseren om terzake het advies van de commissie voor de Justitie in te winnen. Persoonlijk is hij tegen gevangenisstraffen voor overtredingen op de bepalingen van dit ontwerp. Hij acht zich echter niet bevoegd zich hierover ten gronde uit te spreken.

Een senator verklaart volstrekt gekant te zijn tegen het opleggen van gevangenisstraf. Het ontwerp is een schoolvoorbeeld van het ontbreken van enige waardeschaal bij de strafmaat in België. Spreker heeft een korte lijst van thans geldende straffen opgesteld waaruit moet blijken dat de ontworpen straffen buiten alle verhouding zijn :

Eerste voorbeeld : verlating van familie : wie niet voldoet aan zijn alimentatieplicht, is strafbaar met gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en met geldboete van 50 tot 500 frank; het gaat met andere woorden om een lichtere straf dan die waarin het ontwerp voorziet.

Tweede voorbeeld : schuldig verzuim : hij die verzuimt hulp te verlenen aan iemand die in groot gevaar verkeert, is strafbaar met gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en met geldboete van 50 tot 500 frank; het gaat dus om een lichtere straf dan die waarin het ontwerp voorziet;

Derde voorbeeld : hij die verzuimt te voorzien in het onderhoud van een kind of van een gehandicapte, is strafbaar met gevangenisstraf van 8 dagen tot 2 maanden of met geldboete van 10 000 tot 100 000 frank, wat dus een lichtere straf is dan die waarin het ontwerp voorziet.

Een lid verklaart nogmaals voorstander te zijn van een preventief optreden en niet van een repressief optreden. Volgens hem komt een dergelijke wet neer op het mislukken van iedere maatregel waarmee men het publiek het roken poogt te ontraden. Een gevangenisstraf is een repressieve maatregel. Bijgevolg verklaart spreker ertegen te zijn.

Verscheidene leden vinden het aangewezen het advies van de commissie voor de Justitie in te winnen over de strafbepalingen. Een lid spreekt de wens uit dat deze commissie een definitief advies uitbrengt over het probleem van de strafmaat. Hij is voorstander van regels die de goedkeuring van alle partijen wegdragen en die in alle omstandigheden toepassing krijgen.

Een meerderheid van de aanwezigen drukken op een of andere manier hun afkeur voor gevangenisstraffen in het kader van deze wetgeving uit. Anderen verklaren zich onbevoegd om zich hierover uit te spreken en nog anderren weigeren een of andere opinie hierover te uiten. Verscheidene leden achten het beter de commissie voor de Justitie te laten oordelen.

Een lid meent dat er in de commissie een consensus bestaat om de argumentatie te aanvaarden dat er in de echelonnering van de strafmaatregelen duidelijk iets verkeerd loopt.

Punt 2 : Aard van de afwijkingen op het verbod

Een lid wijst erop dat de afwijkingen kunnen slaan op ofwel de aard van de evenementen ofwel de uitstraling of de economische gevolgen ervan.

Een hele reeks amendementen wil een afwijking invoeren voor de auto- en motorsport. Volgens spreker staat het buiten kijf dat deze amendementen handelen over ofwel objectief te omschrijven problemen wegens de aard zelf van het evenement ofwel, althans voor een deel van die evenementen, dat zij niet te verwaarlozen economische gevolgen tot stand brengen in een aantal landsgedeelten, terwijl andere evenementen aanzienlijke economische gevolgen hebben voor weer andere landsgedeelten. Dat verklaart waarom het merendeel van de amendementen op de auto- en motorsport afkomstig zijn van Franstalige senatoren en waarom het merendeel van de amendementen die daarentegen naar sport- en culturele evenementen verwijzen, zijn ingediend door leden afkomstig van boven en onder de taalgrens omdat in het Nederlandstalig landsgedeelte vooral culturele evenementen nadeel kunnen lijden.

Volgens een lid biedt de formulering « elk evenement waarover de daartoe gemachtigde overheid toestemming heeft verleend » de grootste soepelheid voor alle evenementen samen. Volgens spreker is het voorts belangrijk dat de Commissie kiest voor een bepaling waarachter de meeste leden zich kunnen scharen omdat de Commissie daarover niet kan stemmen.

De heer Ph. Charlier wijst erop dat de inhoud van zijn amendement nr. 6 terug te vinden is in amendement nr. 32 (Stuk Senaat, nr. 1-520/8, 1996-1997, blz. 3) en dat hij het eerste amendement terugneemt. Hij stelt voor de behandeling voort te zetten op basis van het amendement nr. 32, dat door drie fracties ondertekend is en dat een aantal punten overneemt dat in andere amendementen ter sprake is gekomen.

Ook de heer Foret verklaart bereid te zijn al zijn amendementen terug te nemen ten voordele van amendement nr. 32 omdat hij meent dat dit amendement van essentieel belang is. Het is immers pas opgesteld nadat de Commissie de verschillende sprekers en betrokkenen heeft gehoord, terwijl de andere amendementen vaak dateren van vóór die verklaringen.

De heer Coene heeft problemen met de hele optie van het voorliggende wetsontwerp omdat het een aantal scheeftrekkingen met zich meebrengt zoals de concurrentievervalsing tussen binnenlandse en internationale tabaksmerken. Het aanvaarden van afwijkingen op het reclameverbod zoals onder meer beoogd door het amendement nr. 32, werkt deze scheeftrekkingen niet weg. Het lid stelt met zijn amendementen nrs. 28 en 29 (zie Stuk Senaat, nr. 1-520/8, 1996/1997, blz. 1 en 2) een alternative oplossing voor waarbij dezelfde doelstellingen inzake volksgezondheid worden nagestreefd zonder dat dit alternatief economische distorsies veroorzaakt. Spreker verklaart niet akkoord te gaan met amendementen die uitzonderingen voorstaan.

Een ander lid meent dat het amendement nr. 32 juist geen distorsies tussen enerzijds de nationale en anderzijds de internationale merken met zich brengt. Allerlei manifestaties blijven mogelijk.

De voorgaande spreker erkent dat amendement nr. 32 de voormelde discriminatie verzacht welke het wetsontwerp met zich zou brengen. Buiten bedoelde auto-, motorsport- en culturele evenementen en buiten de zes weken voorafgaand aan deze evenementen en de duur van deze evenementen zelf blijven binnenlandse producenten echter een nadeel ondervinden ten opzichte van de internationale omdat hun merken in het buitenland totaal onbekend zijn en het voor hen dus geen zin heeft om daar reclame te maken.

Een lid is het daar ten gronde mee eens, doch pleit voor een innemen van een politiek haalbaar standpunt. Hij meent dat het onmogelijk zou zijn om de reclame voor tabaksproducten opnieuw totaal toe te laten. Amendement nr. 32 zoekt een mogelijkheid voor een aantal evenementen om te blijven bestaan waarbij de lokale merken aan bod kunnen komen.

De heer Delcroix is bereid om zijn amendement nr. 15 (zie Stuk Senaat, nr. 1-520/6, 1996-1997) in te trekken om zich te scharen achter het amendement nr. 32 dat een consensus weergeeft.

Een ander commissielid steunt eveneens amendement nr. 32.

De voorzitter vraagt dat de leden « informatief » stemmen over de regeling in amendement nr. 32.

Die informatieve stemming levert 5 voorstemmen tegen 2 tegenstemmen op, 1 onthouding en 1 lid dat weigert zich uit te spreken.

Punten 3 tot 6 van de lijst van de eventuele vrijstellingsvoorwaarden

Een lid stelt vast dat de commissie de voorkeur lijkt te geven aan een advies dat bij amendement nr. 32 aansluit. Hij merkt op dat dit amendement niet verwijst naar de uitstraling, noch naar de economische gevolgen (punt 2. b )die de evenementen eventueel zouden moeten hebben. Het genoemd amendement wil de reclame niet beperken tot bepaalde plaatsen (punt 3.1) en wil de reclame alleen gedurende een bepaalde termijn toestaan (punt 3.2).

De overheid die de beslissing neemt (punt 4), staat duidelijk vermeld in amendement nr. 32 aangezien het de minister van Volksgezondheid als dusdanig aanwijst. Het is echter zo dat de afwijking moet stoelen op een aantal criteria bepaald bij koninklijk besluit en na advies van de minister van Economische Zaken.

Een lid verkiest het advies van de inzake KMO's bevoegde minister daaraan niet toe te voegen omdat de procedure anders te omslachtig dreigt te worden.

Een lid stelt vast dat volgens amendement nr. 32 het koninklijk besluit dat de criteria vaststelt, geen overleg in de Ministerraad behoeft.

Hetzelfde lid wijst erop vast dat niemand vraagt om de oprichting van een fonds, noch om de gederfde winst te compenseren voor de organisatoren van de evenementen, noch voor de bescherming van de volksgezondheid (punt 5).

Punt 6 waarover de commissie zich moet uitspreken heeft betrekking op de te wijzigen voorwaarden voor de aan tabaksproducten verwante merken en voor andere producten. Alleen de heer Coene heeft amendement nr. 34 ingediend (Stuk Senaat, nr. 1-520/9, 1996/1997).

De auteur verklaart ook hier het akkoord van de minister van Volksgezondheid op te nemen. Deze dient daarbij twee criteria in acht te nemen. Op de eerste plaats mag de reclame niet gericht zijn op minderjarigen en mag ze geen enkele verwijzing naar rookartikelen bevatten. Voorts mag op geen enkele manier op een indirecte wijze worden verwezen naar tabak of tabaksproducten zodat verwarring kan ontstaan in de geest van de consument.

De reclame moet dus eenduidig zijn weliswaar met een merknaam die toevallig ook voor tabaksproducten wordt gebruikt. Het akkoord dat de bevoegde minister moet geven, maakt het mogelijk alle misbruiken terzake te vermijden. Tegelijkertijd zal worden vermeden dat België problemen krijgt bij het Europees Hof van Justitie door de beperkingen die ons land dreigt op te leggen aan het gebruik van merken.

De auteur verkiest geen tweede minister in de goedkeuringsprocedure te betrekken teneinde deze niet nodeloos te bemoeilijken.

Drie andere leden betuigen hun instemming met amendement nr. 34.

Een lid stelt vast dat in het licht van de gedachtewisseling die in deze commissie heeft plaatsgevonden, er een tendens bestaat om te pleiten voor het aannemen van amendement nr. 34.

Punt 7 : Verkoopsverbod voor tabaksproducten aan minderjarigen.

Een lid herinnert eraan dat de amendementen nrs. 28 en 29 van de heer Coene (stuk Senaat, nr. 1-520/8, 1996-1997, blz. 1 en 2) eigenlijk een alternatief aanreiken voor het verbod op reclame voor tabaksproducten.

Een commissielid is niet tegen die amendementen gekant. Hij verwerpt evenwel de idee om gevangenisstraffen op te leggen bij verkoop van tabak aan minderjarigen.

De auteur herhaalt dat volgens hem deze amendementen een alternatief aanreiken om op een efficiëntere manier de doelstellingen te bereiken die blijkbaar iedereen nastreeft. Het lid betreurt dat de andere commissieleden, hoewel zij niet afkerig staan tegenover deze amendementen, deze niet echt als een alternatief pakket van maatregelen voor het wetsontwerp zien. Dit pakket heeft niet de nadelen van concurrentievervalsing zoals dit bij het wetsontwerp het geval is.

Een ander lid bevestigt dat zij inderdaad akkoord gaat met de inhoud van de amendementen nrs. 28 en 29 en erkent dat de bepaling efficiënt zou kunnen zijn om in te werken op het rookgedrag van jongeren.

Zij betwijfelt echter of het nodig is om over te gaan tot een absoluut verkoopsverbod. Voorts ziet zij een probleem in het verbinden van deze bepalingen met een ontwerp over reclameverbod. Alleen het amendement nr. 29, dat het gratis aanbieden van tabaksproducten verbiedt, kan met het reclameverbod in verband worden gebracht. Zij pleit ervoor om deze amendementen in de vorm van een wetsvoorstel in te dienen.

Een volgende spreker sluit zich bij die mening aan. Voor wat het gratis uitdelen van bijvoorbeeld sigaretten betreft, meent hij te weten dat zulks reeds momenteel bij koninklijk besluit verboden is.

In verband met die twee amendementen is een senator van mening dat een verbod op de verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen een interessant idee is, dat evenwel totaal irrealistisch is. Zij ziet het belang van dit soort maatregel helemaal niet in. Amendement nr. 29 is daarentegen veel realistischer en kan op de steun van spreekster rekenen.

Een lid merkt op dat de hele « antirookwetgeving » nooit geleid heeft tot een basiswetgeving en ook nooit in het Parlement besproken werd. De staatssecretaris voor Milieu heeft indertijd op basis van een oude wetgeving over de volksgezondheid een koninklijk besluit genomen dat het roken in openbare plaatsen verbiedt, de restaurants verplicht te voorzien in ruimten waar men kan roken en in andere waar dat niet kan, enz.

Een ander commissielid vindt ook dat amendement nr. 28 van de heer Coene, dat ertoe strekt de verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen te verbieden, enigszins irrealistisch is omdat een verbod dat niet behoorlijk gecontroleerd kan worden, geen enkele zin heeft.

Het lid merkt op dat er in sommige streken van het land initiatieven zijn genomen om de verkopers ertoe aan te zetten op vrijwillige basis niet langer te verkopen aan minderjarigen. Die maatregel lijkt opbouwender, vooral indien hij gepaard gaat met een vormingsprogramma in het onderwijs.

Spreker is eveneens van mening dat de amendementen nrs. 28 en 29 niet beantwoorden aan het doel van dit ontwerp.

Een ander commissielid meent dat zeker amendement nr. 29 niet voor die kritiek in aanmerking komt. Amendement nr. 28 strekt er ook toe de rookverslaving te beperken en heeft daardoor zeker te maken met het ter discussie staande ontwerp. Die amendementen hebben de verdienste dat het Parlement zich voor het eerst op een ernstige wijze kan buigen over het probleem van de rookverslaving.

De heer Coene verbaast zich over de kritiek dat zijn amendementen nrs. 28 en 29 niets te maken zouden hebben met dit ontwerp. De doelstellingen stemmen immers duidelijk overeen. De vraag is dan alleen welke instrumenten men daartoe zal aanwenden. Een van die instrumenten die men nu wenst te gebruiken is het grotendeels verbieden van reclame. Dit instrument brengt volgens spreker echter een heleboel nadelen met zich mee. Vandaar heeft spreker naar een ander instrument gezocht gewoon om te verhinderen dat minderjarigen zich tabaksproducten zouden kunnen aanschaffen. De auteur van deze amendementen beseft evenwel ook wel dat de door hem voorgestelde methode evenmin waterdicht is als het verbod op reclame dat is. Het is immers zo dat men op buitenlandse televisiekanalen reclame zal blijven vinden, op de evenementen die verder georganiseerd kunnen worden, zal men reclame blijven vinden, enz.

Het lid vindt de opmerkingen over zijn amendementen nrs. 28 en 29 bijgevolg onterecht. Het is immers zo dat de bepalingen van het ontwerp dezelfde gebreken vertonen. Bovendien hebben de amendementen in tegenstelling tot het ontwerp niet het nadeel van de hypocrisie.

Een lid stelt vast dat over amendement nr. 29 geen onenigheid bestaat. Wat daarentegen amendement nr. 28 betreft, zijn een aantal collega's van mening dat het niet thuishoort in dit wetsontwerp.

Een senator is van mening dat amendement nr. 29 wel degelijk past in het kader van het wetsontwerp en dus aanvaardbaar is. Het amendement lijkt hem zelfs wenselijk. Het lid betreurt evenwel dat de verantwoording beperkt blijft tot de bescherming van jongeren. Hij meent dat die bepaling tot doel moet hebben de verspreiding van het roken in alle leeftijdscategorieën tegen te gaan.

Wat amendement nr. 28 betreft, is spreker van mening dat het niet alleen niet thuishoort in dit debat maar dat het bovendien reële risico's inhoudt. Men denke maar aan wat er indertijd is gebeurd met het verbod op alcohol. Tabak is al een van de producten die het meest gesmokkeld en verhandeld worden in parallelle netwerken. Het verbieden van de verkoop van tabaksproducten aan minderjarigen komt bijna automatisch neer op het creëren, in scholen en in uitgaansgelegenheden, van een parallelle verkoop die, naast de kwalijke gevolgen van het roken, de kwalijke gevolgen van het zwart geld, van het gevaar dat men loopt, enz. zal meebrengen.

In verband met amendement nr. 28 acht een lid het moeilijk denkbaar dat ouders die hun kinderen om tabakswaren sturen, hun een of andere volmacht moeten meegeven. Dit lijkt hem een geval van overbetutteling.

Wat amendement nr. 29 betreft, meent deze spreker dat dit amendement geen rekening houdt met de bepalingen van het in artikel 3 van het ontwerp voorgestelde § 2bis , 1º, tweede lid, van artikel 7 van de wet van 24 januari 1977, die zo ruim zijn dat het gratis aanbieden van tabaksproducten daar zeker onder valt.

Een ander commissielid meent dat voormelde bepalingen allicht al te ver reiken.

Een volgend lid merkt op dat het gratis aanbieden van tabak vaak wordt gesitueerd in het kader van een of andere marktonderzoek veeleer dan in het kader van het bevorderen van de verkoop. Vandaar bepaalt amendement nr. 29 uitdrukkelijk dat het gratis uitdelen van tabak wordt verboden « om welke motivering ook ». Dit amendement gaat dus verder dan het koninklijk besluit van 20 november 1982 dat door artikel 5 van dit ontwerp helemaal wordt opgeheven. De heer Coene heeft trouwens een amendement nr. 31 (zie Stuk Senaat, nr. 1-520/8, 1996-1997, blz. 2) ingediend dat er precies toe strekt dit koninklijk besluit te behouden.

Een lid meent dat ook een marktonderzoek een handeling is die tot doel heeft de verkoop te bevorderen.

Punt 8 : Het onmisbaar karakter van de opbrengst van reclame en sponsoring door de tabakssector voor de organisatie van evenementen

Aangezien dit punt alleen aan bod kwam in amendement nr. 15, dat werd ingetrokken ten voordele van amendement nr. 32, waarin die voorwaarden niet werden opgenomen, spreekt de commissie zich niet uit over dit punt.

Punt 9 : Wijziging van de distributiekanalen voor tabaksproducten waarvoor lokale reclame is toegestaan.

Een commissielid gaat ervan uit dat amendement nr. 14 (Stuk Senaat, nr. 1-520/5, 1996-1997) belangrijk is omdat volgens de bestaande ontwerp-tekst reclame op de plaats van de verkoop slechts mogelijk is voor twee categorieën van verkopers, namelijk de tabakswinkels en de krantenwinkels. Die twee categorieën vertegenwoordigen echter het leeuwendeel van de distributiekanalen. De indieners van het amendement stellen dan ook voor de huidige tekst te vervangen door de volgende bepaling : « in en aan de voorgevel van lokalen waar die producten gewoonlijk te koop zijn ».

Volgens spreker dekt die formulering de huidige distributiekanalen maar is ze niet uitsluitend op twee categorieën van toepassing.

Een lid vraagt of hiermee bijvoorbeeld ook de horecasector wordt bedoeld.

Een ander lid verklaart dat duidelijk de volgende winkels bedoeld worden : de nachtwinkels, de « convenience shops » van de tankstations, de kleine supermarkten waar men aan de kassa tabaksproducten verkoopt, enz. Hij is van mening dat de horecasector niet onder deze uitzondering valt.

Een commissielid merkt op dat bij sportevenementen een 14-tal dagen vóór het evenement en ook tijdens het evenement het logo van het evenement, met bijna altijd een grote reclame voor een of ander tabaksmerk, systematisch geafficheerd wordt op een groot aantal openbare plaatsen waaronder cafés, restaurants, enz. Hoe denkt men dit specifieke fenomeen het hoofd te bieden ? Het gaat niet om reclame op het circuit, noch op een andere plaats waar het evenement kan plaatshebben maar om reclame in de streek waar het evenement georganiseerd wordt.

De heer Coene signaleert dat de tekst opgenomen in zijn amendement nr. 14 de tekst is van artikel 2, 10º, van het koninklijk besluit van 20 december 1982 betreffende de reclame voor tabak, voor producten op basis van tabak en voor soortgelijke producten.

Een lid merkt op dat voornoemd koninklijk besluit toelaat dat bijvoorbeeld op studentenfuiven op fenomenale wijze publiciteit voor tabak wordt gemaakt.

Vorige spreker repliceert dat dit hier niet meer het geval zal zijn.

Een volgend commissielid voegt hieraan toe dat de wet op de handelspraktijken niet toelaat dat tabaksproducten ver beneden de normale prijs verkocht worden.

Een lid stelt vast dat amendement nr. 14 in deze commissie het voorwerp van een eerder positieve consensus uitmaakt.


De heer Coene verklaart dat zijn amendement nr. 30 (zie Stuk Senaat, nr. 1-520/8, 1996-1997, blz. 2) er enkel toe strekt puur wetgevingstechnische correcties aan te brengen. Amendement nr. 31 strekt er anderzijds toe het bovengenoemd koninklijk besluit van 20 december 1982 niet op te heffen. Het voorliggend ontwerp verbiedt weliswaar reclame voor tabaksproducten doch zowel in de oorspronkelijke tekst als in een reeks amendementen wordt in een aantal uitzonderingen voorzien. Voor deze uitzonderingen wordt blijkbaar geen enkele beperking meer opgelegd zoals bij voormeld koninklijk besluit gebeurde. Het lid vraagt zich dan ook af of het wel zo opportuun is om dit koninklijk besluit zonder meer op te heffen zonder daarbij na te gaan of bepaalde maatregelen daarin niet dienen te worden behouden.


In dit stadium van de bespreking dragen volgende amendementen de goedkeuring van een meerderheid van de leden van de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden weg : de amendementen nrs. 1 tot 5, 14, 29 tot 32 en 34.

De commissie wenst bijgevolg dat voornoemde amendementen door de commissie voor Sociale Aangelegenheden worden aangenomen.


V. ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

Op 13 maart 1997 hebben 24 senatoren de Voorzitter van de Senaat verzocht amendement nr. 32, dat de synthese vormde van de amendementen die in de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden besproken werden, voor advies voor te leggen aan de Raad van State.

De commissie was immers van mening dat de evenementen die door dit wetsontwerp getroffen werden, culturele en sportevenementen waren, die door dit feit tot de gemeenschapsbevoegdheden gerekend konden worden, en achtte het noodzakelijk het zeer belangrijke amendement nr. 32 voor advies aan de Raad van State voor te leggen.


Op 17 maart 1997 heeft de Voorzitter van de Senaat het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State gevraagd over amendement nr. 32 van de heer Foret c.s. op artikel 3 van het wetsontwerp.


Op 1 september 1997 heeft de Raad van State zijn advies verstrekt (Stuk Senaat, nr. 1-520/10, 1996-1997).

De Raad van State ziet in zijn advies « geen reden om op deze vaste jurisprudentie terug te komen. De federale overheid moet met andere woorden bevoegd geacht worden om de reclame voor tabaksproducten te verbieden. »

De Raad is de mening toegedaan dat « het amendement niet beoogt de bedoelde evenementen zelf te regelen, doch enkel de reclame die naar aanleiding van dergelijke evenementen gevoerd wordt ».

De Raad van State heeft eveneens vier opmerkingen geformuleerd over de tekst zelf van amendement nr. 32.


VI. GEVOLG GEGEVEN AAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

De heren Foret, Charlier, Happart en Hatry dienen op 7 oktober 1997 naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State amendement nr. 35 in (Stuk Senaat, nr. 1-520/11).

Volgens de indieners bestaat er geen reden om het advies van de Raad van State betreffende de bevoegdheid te betwisten. De indieners van amendement nr. 35 hebben rekening willen houden met de opmerkingen van de Raad en het amendement wenst een antwoord te bieden op de verschillende vragen die gesteld werden.

De indieners verwijzen naar de verantwoording bij hun amendement. Wat betreft de criteria die de minister van Volksgezondheid in zijn koninklijk besluit moet hanteren bij het toestaan van afwijkingen, merken zij op dat de internationale dimensie van het evenement bewezen moet worden, dat de bekendheid die het evenement uitstraalt voor een gewest of een gemeenschap of zelfs voor het hele land, eveneens moet vaststaan, en dat er criteria als toeristisch of economisch belang geformuleerd moeten worden, enz.

De afwijkingen mogen dus niet naar willekeur toegestaan worden maar moeten berusten op vaste, ernstige en identificeerbare beginselen.

Een lid benadrukt dat haar fractie, niettegenstaande het feit dat het amendement nr. 35 rekening houdt met de opmerkingen die de Raad van State had bij het amendement nr. 32, ook bij dit nieuwe amendement principiële bezwaren blijft hebben.

Het feit dat in de mogelijkheid wordt voorzien om voor bepaalde sport- en culturele evenementen een uitzondering op het reclameverbod voor tabaksproducten toe te staan, holt de essentie van dit wetsontwerp uit. Dit blijft het geval wat ook de aard van de criteria voor het toekennen van de uitzonderingen moge zijn.

VII. CONCLUSIE ­ ADVIES VAN DE COMMISSIE

De meerderheid van de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden keurt de amendementen nrs. 1 tot 5, 14, 29 tot 31, 34 en 35 goed.

Er bestaat echter een minderheidsadvies dat inhoudelijk niet akkoord gaat met de voorgestelde uitzonderingen.

Er zij echter opgemerkt dat deze laatste groep niet tegen amendement nr. 34 gekant is. De huidige tekst doet immers een aantal problemen rijzen voor bepaalde firma's om een gedeponeerd merk te gebruiken, hetgeen strijdig is met de bepalingen van het Verdrag van Parijs ter zake. Om dit probleem op te lossen beoogt amendement nr. 34 de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid, toe te staan deze reclame te aanvaarden wanneer aan een aantal criteria voldaan is.

De rapporteurs, De voorzitter,
Francy VAN DER WILDT.
Philippe CHARLIER.
Paul HATRY.