1-269/10 | 1-269/10 |
4 NOVEMBER 1997
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 410 van het Strafwetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 mei 1912 en 31 maart 1987, wordt aangevuld met het volgende lid :
« Hetzelfde geldt ook ingeval de schuldige de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft ».
Art. 3
Artikel 413 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 4
In artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering worden de woorden « het hoofd van dit huis de procureur des Konings verzoekt het misdrijf vast te stellen » vervangen door wat volgt :
« de procureur des Konings verzocht wordt het misdrijf vast te stellen door :
1º het hoofd van dat huis;
2º het slachtoffer van het strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit genoemd wordt in de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek en de vermoedelijke pleger van het strafbaar feit de echtgenoot van het slachtoffer is of de persoon met wie hij of zij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft. »
Art. 5
In artikel 49 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, worden de woorden « aanzoek van het hoofd van een huis » vervangen door de woorden « verzoek bedoeld in artikel 46 ».
Art. 6
Artikel 1, 3º, van de wet van 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht wordt vervangen door de volgende bepaling :
« 3º in geval van verzoek of toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de plaats of de persoon bedoeld in artikel 46, 2º, van het Wetboek van Strafvordering. »
Art. 7
Elke instelling van openbaar nut en elke vereniging die op de datum van de feiten sinds ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid bezit en volgens haar statuten tot doel heeft geweld tussen partners te voorkomen door de verspreiding van informatie aan alle betrokken doelgroepen en hulp te bieden aan slachtoffers van geweld tussen partners en aan hun gezin, kan met instemming van het slachtoffer in rechte optreden in het geding waartoe de toepassing van artikel 410, derde lid, van het Strafwetboek aanleiding zou geven.
Het slachtoffer mag op ieder ogenblik afzien van de bij het eerste lid van dit artikel bedoelde instemming, wat een einde maakt aan de mogelijkheid voor de instelling van openbaar nut of voor de betrokken vereniging om in rechte te blijven optreden in het geschil waartoe de toepassing van artikel 410, derde lid, van het Strafwetboek aanleiding zou geven.