1-363/6 | 1-363/6 |
19 DECEMBER 1996
Enig artikel
Artikel 59 wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 59. Behalve bij ontdekking op heterdaad kan geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, in verdenking worden gesteld, worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan hij deel uitmaakt.
Behalve bij ontdekking op heterdaad kunnen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, alleen worden bevolen door de eerste voorzitter van het hof van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld.
Huiszoeking of inbeslagneming krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem aangewezen lid.
De vervolging in strafzaken van een lid van een van beide Kamers kan, tijdens de zitting, enkel worden ingesteld door de ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren.
De aanhouding of de vervolging voor een hof of een rechtbank ten opzichte van een lid van een van beide Kamers wordt tijdens de zitting geschorst indien de Kamer waarvan hij deel uitmaakt, het vordert. »
Overgangsbepaling
Voor de toepassing van het eerste lid geldt, zolang het begrip « inverdenkingstelling » niet wordt bepaald in het Wetboek van Strafvordering, de volgende bepaling : « De onderzoeksrechter gaat over tot de inverdenkingstelling van elke persoon tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld bestaan. Deze inverdenkingstelling vindt plaats ter gelegenheid van een verhoor of door kennisgeving aan de betrokkene. »