1-964/1

1-964/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

29 APRIL 1998


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 103 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht, zie « Belgisch Staatsblad » nr. 74 van 12 april 1995)


ONTWERP VAN TEKST OVERGEZONDEN DOOR DE KAMER VAN VOLKSVERGEGENWOORDIGERS


Enig artikel

Artikel 103 van de Grondwet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Ministers worden voor misdrijven die zij in de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd, uitsluitend berecht door het hof van beroep. Hetzelfde geldt voor de misdrijven die ministers buiten de uitoefening van hun ambt mochten hebben gepleegd en waarvoor zij worden berecht tijdens hun ambtstermijn. De artikelen 59 en 120 zijn in voorkomend geval niet van toepassing.

De wet bepaalt op welke wijze tegen hen in rechte wordt opgetreden, zowel bij de vervolging als bij de berechting.

De wet wijst het bevoegde hof van beroep aan dat in algemene vergadering zitting houdt en bepaalt de samenstelling ervan. Tegen de arresten van het hof van beroep is beroep mogelijk bij het Hof van Cassatie, in verenigde kamers, dat niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt.

De vervolging in strafzaken van een minister kan enkel worden ingesteld en geleid door het openbaar ministerie bij het bevoegde hof van beroep.

Voor elke vordering tot regeling van de rechtspleging, voor iedere rechtstreekse dagvaarding voor het hof van beroep en, behalve bij ontdekking op heterdaad, voor iedere aanhouding, is het verlof van de Kamer van volksvertegenwoordigers vereist.

De wet bepaalt de procedure die moet worden gevolgd wanneer de artikelen 103 en 125 van de Grondwet beide van toepassing zijn.

Aan een overeenkomstig het eerste lid veroordeeld minister kan geen genade worden verleend dan op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De wet bepaalt in welke gevallen en volgens welke regels de benadeelde partijen een burgerlijke rechtsvordering kunnen instellen.

Overgangsbepaling

Dit artikel is niet van toepassing op de feiten waarvoor daden van opsporing werden verricht en op vervolgingen ingesteld vóór de inwerkingtreding van de wet tot uitvoering ervan.

Hiervoor geldt de volgende regeling : de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft het recht ministers in beschuldiging te stellen en hen te brengen voor het Hof van Cassatie. Dit alleen is bevoegd om hen te berechten, in verenigde kamers, in de gevallen en met toepassing van de straffen die in de strafwetten zijn bepaald. De wet van 17 december 1996 houdende tijdelijke en gedeeltelijke uitvoering van artikel 103 van de Grondwet blijft terzake gelden. ».

Brussel, 28 april 1998.

De Voorzitter van
de Kamer van volksvertegenwoordigers,

Raymond LANGENDRIES.

De Griffier van de
Kamer van volksvertgegenwoordigers,

Francis GRAULICH.