1-237/3 | 1-237/3 |
22 MEI 1996
De indiener van het voorstel van resolutie legt uit dat haar voorstel van resolutie de uiting is van een systematische bezorgdheid om voorafgaandelijk aan de vergaderingen van de interparlementaire assemblées een debat in de vaste commissies van de Senaat te voeren met het oog op eventuele initiatieven die Belgische parlementairen gedurende deze vergaderingen kunnen nemen en de standpunten die er verdedigd zouden moeten worden.
Het voorliggend voorstel van resolutie beoogt de voorbereiding van de initiatieven die de Belgische parlementaire delegatie gedurende de parlementaire vergadering van de O.V.S.E. (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) te Stockholm in juli eerstkomend zou kunnen nemen.
Het lid kondigt ter voorbereiding van dezelfde O.V.S.E.-vergadering een gelijkaardig initiatief over Kosovo aan.
De parlementsleden van elk van de 55 Lid-Staten van de O.V.S.E. maken deel uit van deze Parlementaire Assemblée. Het Belgisch Parlement is door 8 leden vertegenwoordigd (5 leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en 3 senatoren).
Op 30 april jongstleden had er in de Commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van de Senaat een boeiende gedachtenwisseling plaats met de Voorzitter van de Senaat, huidig Voorzitter van de Parlementaire Assemblée van de O.V.S.E. De Voorzitter gaf een historisch overzicht, en een uiteenzetting over de structuren, organen, werking en vooruitzichten van de O.V.S.E. Met het oog op het uitwerken van « het veiligheidsmodel voor de 21e eeuw » en met het oog op de O.V.S.E.-top van Lissabon in december 1996, bereiden enkele werkgroepen reeds een reeks teksten voor. Ook de drie vaste commissies van de O.V.S.E.-Assemblée (de commissie voor politieke en militaire aangelegenheden, de commissie voor economische aangelegenheden en de commissie voor culturele aangelegenheden en mensenrechten) werken in die richting.
De indiener van het voorstel van resolutie merkt op dat er in de Assemblée afgevaardigden zijn van landen die anti-personenmijnen produceren en landen die er kopen.
De indiener van het voorstel van resolutie wenst dat binnen de O.V.S.E.-structuur een agentschap wordt opgericht dat tot taak heeft toe te zien op het verbod op het gebruik, de handel en de opslag van anti-personenmijnen voor elke Lid-Staat van de organisatie.
In het voorstel van resolutie wordt tevens het opmaken van een lijst van de producenten van anti-personenmijnen voorgesteld. Voorts worden de betrokken Lid-Staten van de O.V.S.E. verzocht toezeggingen te doen in verband met mijnopruimingsoperaties op overheidsinitiatief en wordt de vorming van een fonds voor slachtofferbehandeling gevraagd.
De O.V.S.E. kan vooral in ex-Joegoslavië en in een aantal ex-Sovjetunierepublieken een rol spelen en een zekere invloed uitoefenen.
Een lid verklaart het voorstel van resolutie gunstig gezind te zijn.
Men moet zeer alert zijn voor de zware gevolgen van de anti-personenmijnen die zeer veel menselijke schade en leed aanrichten.
Toch stelt het lid twee tekstwijzigingen voor : enerzijds een weglating, anderzijds een toevoeging.
De oprichting van het zoveelste agentschap moet vermeden worden. Men kan nier als maar meer structuren creëren. De procedure is bovendien zeer omslachtig : alle lidstaten moeten akkoord gaan met de oprichting van zo'n agentschap.
Dergelijke aanbevelingen kunnen via de diplomatieke kanalen op een meer efficiënte wijze toepassing vinden. Bovendien jaagt de oprichting van een agentschap de begroting van de O.V.S.E. de hoogte in. België draagt nu reeds voor 3,5 pct. van de begroting bij, terwijl de Verenigde Staten en Duitsland slechts voor 9 pct. bijdragen.
Het lid is het eens met de vraag naar de vorming van een O.V.S.E.-fonds voor slachtofferbehandeling, maar is van oordeel dat ook aandacht en geld moet gaan naar onderzoek en naar de proefnemingen die op het vlak van ontmijningen gebeuren. Wereldwijd liggen nog 100 miljoen anti-personenmijnen verborgen. De stock is minstens zo groot : men schat tussen de 100 en 300 miljoen mijnen.
Het lid vraagt daarom de oprichting van een fonds dat onderzoek zou verrichten naar vluggere, efficiëntere en vooral ook goedkopere ontmijningstechnieken.
Een lid acht dit laatste voorstel als principieel zeer belangrijk.
Mevrouw Sémer en de heer Hostekint dienen een amendement in dat ertoe strekt in het eerste punt van het dispositief de woorden « de oprichting van een O.V.S.E.-agentschap dat ermee belast is » te doen vervallen.
Mevrouw Willame-Boonen stelt voor in punt 1º van het dispositief een uitzondering te maken voor de voorraad bestemd voor training van specialisten en militairen die deelnemen of moeten deelnemen aan operaties die ten doel hebben in gebieden waar mijnen liggen de gevaren te beperken, de mijnen op te ruimen of onschadelijk te maken (amendement nr. 2).
Een lid stelt voor aan de tekst een lid toe te voegen in verband met de noodzaak om ontmijners op te leiden. De grote westerse legers beheersen de techniek van het mijnenvegen maar hebben de middelen niet om de mijnen op te ruimen in hele landen zoals Cambodja, waar duizenden antipersonenmijnen verspreid liggen. Wij zouden daarentegen een inspanning kunnen leveren voor de opleiding van ontmijners van de betrokken landen in de legers van de O.V.S.E.-Lid-Staten bijvoorbeeld.
Een ander lid ondersteunt het voorstel van resolutie.
Het lid stelt voor in de eerste considerans niet alleen te refereren naar de wet van 9 maart 1995, maar ook naar de nieuwe wet van 2 mei 1996.
Het lid is van oordeel dat het bestaan van een soort agentschap wel van nut zou zijn.
Waarom kan een speciale dienst binnen de O.V.S.E. niet belast worden met de informatie en public relations rondom de problematiek van de anti-personenmijnen ?
Een lid acht een bijkomend agentschap of dienst een overbelasting van de reeds bestaande structuren.
Een ander lid is van oordeel dat voor die bijzondere opdracht binnen de O.V.S.E. geen extra-personeel dient te worden aangeworven, en stelt voor het woord « agentschap » te vervangen door het woord « cel ».
De auteur van het voorstel van resolutie verklaart het eens te zijn met het amendement van mevrouw Willame-Boonen en met het tweede amendement van mevrouw Sémer en de heer Hostekint.
Wat het eerste amendement van mevrouw Sémer in verband met het doen wegvallen van het agentschap betreft, is de auteur van het voorstel van resolutie bereid het subamendement te aanvaarden.
De Commissie is bereid in het amendement van mevrouw Sémer en de heer Hostekint het woord « agentschap » te vervangen door het woord « cel ».
De minister van Landsverdediging geeft uiting aan zijn bezorgdheid en vraagt dat de resolutie die de Senaat zou aannemen, strikt overeenstemt met de wet die de Kamer goedgekeurd heeft.
De minister merkt op dat het leger een aantal mijnen nodig heeft voor het trainen van mensen, zowel militairen als burgers. Deze training kan slechts geschieden met echte mijnen.
De minister maakt het grootste voorbehoud bij de oprichting van een fonds en meer in het bijzonder bij de wijze waarop dit fonds gefinancierd wordt.
De indiener van het voorstel van resolutie kan begrip opbrengen voor het budgettair voorbehoud dat de minister maakt ten aanzien van het in het leven roepen van een fonds.
De auteur van het voorstel van resolutie wijst er echter op dat de voorliggende resolutie een voorstel van initiatief is dat in het kader van een interparlementaire assemblée zou kunnen genomen worden.
Indien een dergelijke aanbeveling door de O.V.S.E.-Assemblée zou worden aangenomen, dient de aanbeveling nog onderzocht te worden door de Regeringen van de O.V.S.E.-lidstaten. Wellicht zijn er regeringen die voor de voorstellen belangstelling hebben. Zo is er van de Skandinavische landen geweten dat ze in die materie geïnteresseerd zijn.
Daarom pleit de auteur van het voorstel van resolutie voor het opnemen in de resolutie van het voorstel van het in het leven roepen, in het kader van de O.V.S.E., van een fonds voor de slachtofferbehandeling.
Een lid treedt de auteur van het voorstel bij wat haar vraag betreft voor de oprichting van een fonds voor de behandeling van de slachtoffers van anti-personenmijnen.
Bovendien is het lid bereid in haar amendement het woord « agentschap » door het woord « cel » te vervangen.
De minister van Landsverdediging verwijst naar artikel 22 van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapenen en op de handel in munitie, zoals gewijzigd bij wet van 9 maart 1995 en bij het op 2 mei jongstleden aangenomen wetsontwerp in de Kamer.
Het zesde lid luidt als volgt :
« Het bovenvermelde verbod heeft geen betrekking op het gebruik, het verwerven of het verstrekken van deze wapens in het kader van de opleiding of bijscholing van specialisten die deelnemen aan operaties die ten doel hebben de gevaren te beperken. »
De minister stelt dan ook voor in amendement nr. 2 de woorden « of die moeten deelnemen » te doen vervallen.
Mevrouw Willame-Boonen, één van de auteurs van het amendement nr. 2, is het eens met de voorgestelde wijziging aan haar amendement.
De heer De Decker dient een amendement (amendement nr. 3) in om tussen punt 3º en punt 4º een nieuw punt in te voegen, luidende :
« de zo ruim mogelijke opleiding van de legers van de landen waar anti-personenmijnen verspreid liggen, in het opruimen van deze tuigen; ».
De minister wenst een nuance aan te brengen. De taak van ontmijning behoort zeker niet tot de exclusieve bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het leger. Aan andere organisaties kan die taak ook opgedragen worden.
Een senator deelt deze mening.
Zij stelt voor de woorden « van de legers van de landen waar anti-personenmijnen verspreid liggen » te doen vervallen.
Er zijn verschillende niet-gouvernementele organisaties die bekwaamheid bezitten op het vlak van het mijnenvegen en die in de betrokken landen een opleiding op het terrein geven.
De heer De Decker, indiener van amendement nr. 3, is bereid om het subamendement te aanvaarden.
Een lid merkt op dat het amendement van de heer De Decker vermeldt dat de opleiding in het mijnen vegen zal plaatsvinden in de betrokken landen zelf.
Het gesubamendeerde amendement vermeldt dit begrip niet meer.
De heer De Decker stelt voor de woorden « deze tuigen » in zijn amendement aan te vullen met de woorden « in de landen waar zij verspreid liggen ».
Een lid is van oordeel dat de vorming van ontmijners met enige omzichtigheid dient te gebeuren. De zogenaamde intelligente anti-personenmijnen zijn enkel ontmijnbaar door de producerende industrie. Dit schept een afhankelijkheid.
Ontmijners moeten onafhankelijk van de industrie opgeleid worden.
De minister merkt op dat er allerlei soorten anti-personenmijnen bestaan. Men moet zich niet toespitsen op één soort mijnen. Er bestaan onder andere niet-opspoorbare mijnen.
De internationale conferenties hebben tevens tot doel mijnen tegen te gaan die geen metaalcomponenten bezitten.
Mijnen vegen moet in de ruime zin van het woord begrepen worden.
Naast de industrie zijn er heel wat niet-gouvernementele organisaties die zich met ontmijning inlaten. Ook het leger draagt bij tot de opleiding in ontmijning. Het maakt deel uit van de humanitaire taken van het leger.
Het amendement nr. 1 A wordt ingetrokken.
Het gesubamendeerd amendement nr. 1 B wordt bij eenparigheid van de 14 aanwezige leden aangenomen.
Het gesubamendeerde amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 14 aanwezigde leden.
Het gesubamendeerde amendement nr. 3 wordt eenparig aangenomen door de 13 aanwezige leden.
Het aldus geamendeerde voorstel van resolutie wordt aangenomen bij eenparigheid van de 14 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De Rapporteur,
Erika THIJS. |
De Voorzitter,
Valère VAUTMANS. |
TEKST VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE |
TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN |
Voorstel van resolutie betreffende de actie die tegen de anti-personenmijnen gevoerd kan worden met het oog op de komende assemblée van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa | Voorstel van resolutie betreffende de actie die tegen de anti-personenmijnen gevoerd kan worden met het oog op de komende assemblée van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa |
De Senaat, | De Senaat, |
Gelet op de wet van 9 maart 1995 betreffende anti-personenmijnen, valstrikmijnen en soortgelijke mechanismen, die het gebruik en de produktie van en de handel in anti-personenmijnen verbiedt; | Gelet op de wet van 9 maart 1995 betreffende anti-personenmijnen, valstrikmijnen en soortgelijke mechanismen, die het gebruik en de produktie van en de handel in anti-personenmijnen verbiedt; |
Overwegende dat België het eerste land is dat een dergelijke wet heeft aangenomen, dat die wet een model is en dat de aanneming ervan moet worden aanbevolen aan de landen die in juli 1995 te Ottawa de resolutie van de parlementaire vergadering van de O.V.S.E. hebben ondertekend; | Overwegende dat België het eerste land is dat een dergelijke wet heeft aangenomen, dat die wet een model is en dat de aanneming ervan moet worden aanbevolen aan de landen die in juli 1995 te Ottawa de resolutie van de parlementaire vergadering van de O.V.S.E. hebben ondertekend; |
Overwegende dat de O.V.S.E. bevoegd is om de bij haar aangesloten landen relevante acties op dit terrein aan te bevelen, aangezien sommige onder hen nog gebruikers of importeurs zijn; | Overwegende dat de O.V.S.E. bevoegd is om de bij haar aangesloten landen relevante acties op dit terrein aan te bevelen, aangezien sommige onder hen nog gebruikers of importeurs zijn; |
Vraagt aan zijn delegatie bij de O.V.S.E. om alle nuttige middelen aan te wenden met als doel : | Vraagt aan zijn delegatie bij de O.V.S.E. om alle nuttige middelen aan te wenden met als doel : |
1º de oprichting van een O.V.S.E.-agentschap dat ermee belast is, volgens de termen van de resolutie van juli 1995, de Staten aan te moedigen om het gebruik van, de handel in en de opslag van anti-personenmijnen te verbieden; | 1º de oprichting van een O.V.S.E.-cel die ermee belast is, volgens de termen van de resolutie van juli 1995, de Staten aan te moedigen om het gebruik van, de handel in en de opslag van anti-personenmijnen te verbieden, met uitzondering van de voorraad bestemd voor het trainen van specialisten en militairen die deelnemen aan operaties die ten doel hebben in gebieden waar mijnen liggen de gevaren te beperken, de mijnen op te ruimen of onschadelijk te maken; |
2º het verkrijgen van de lijst van de producenten van anti-personenmijnen; | 2º het verkrijgen van de lijst van de producenten van anti-personenmijnen; |
3º de toezegging van de betrokken lid-staten van de O.V.S.E. in verband met mijnopruimingsoperaties op overheidsinitiatief; | 3º de toezegging van de betrokken lid-staten van de O.V.S.E. in verband met mijnopruimingsoperaties op overheidsinitiatief; |
4º de vorming van een O.V.S.E.-fonds voor slachtofferbehandeling; | 4º de zo ruim mogelijke opleiding in de ontmijning in de landen waar deze tuigen verspreid liggen. |
5º de vorming van een O.V.S.E.-fonds voor slachtofferbehandeling en voor onderzoek betreffende betere ontmijningstechnieken . |