Coronacrisis - Werkloosheid bij jongeren - Exponentiële toename - Cijfers - Maatregelen - Overleg met de Gewesten (Covid-19)
epidemie
jeugdwerkloosheid
officiële statistiek
1/7/2020 | Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 30/7/2020) |
10/9/2020 | Antwoord |
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-621
Jongeren worden op de arbeidsmarkt veruit het hardst getroffen door de coronacrisis. De Nederlandse cijfers zijn ontluisterend. Het aantal jongeren tussen de vijftien en vijfentwintig jaar dat werkt is sinds februari 2020 namelijk gedaald met 139 000.
In februari 2020 hadden er nog meer dan 1,4 miljoen jongeren werk, in mei 2020 waren dat er minder dan 1,3 miljoen, blijkt uit cijfers van het Nederlandse Centraal Bureau voor de statistiek (CBS).
Ter vergelijking: het aantal werkenden van vijfentwintig tot vijfenveertig jaar daalde met slechts 18 000 en tussen de vijfenveertig en vijfenzeventig jaar was dat 45 000.
Van die 139 000 jongeren die nu niet meer werken, is niet iedereen officieel werkloos. Want een deel van hen zoekt nu geen werk, omdat dat toch niet lukt en zulke gevallen worden niet meegerekend als werkloze. Dan nog is de jeugdwerkloosheid hard gestegen van 6,3 % in februari 2020 naar 9,5 % in mei. Weer ter vergelijking, de algemene werkloosheid steeg slechts van 2,9 naar 3,6 %.
Dat vooral jongeren nu getroffen worden heeft veel te maken met hun arbeidsmarktpositie. Ze werken dikwijls deeltijds en in sectoren die disproportioneel getroffen werden ten gevolge van Covid-19. Ook de regels rond opzegvergoedingen werken in hun nadeel wanneer het economisch slechter gaat.
Ook andere landen stellen een gelijkaardige tendens vast.
Wat betreft het transversaal karakter van de vraag: het betreft een transversale aangelegenheid met de Gewesten. Terwijl de Gewesten al belangrijke bevoegdheden hadden op vlak van arbeidsbemiddeling en de Gemeenschappen op vlak van opleidingen, zorgt de zesde Staatshervorming voor een overdracht van belangrijke bevoegdheden op vlak van het arbeidsmarktbeleid. De regelgeving over het individuele en collectieve arbeidsrecht, met inbegrip van welzijn op het werk, en de regelgeving over de sociale zekerheid blijven echter federaal. Dit geldt ook voor het sociaal overleg en het loonbeleid. De federale overheid beschikt ook over de residuaire bevoegdheid. Vandaar deze vraag.
Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:
1) Stelt u in ons land een gelijkaardige tendens vast voor de tijdelijke economische werkloosheid als gevolg van het coronavirus, die wordt beschouwd als «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht», wat betreft de oververtegenwoordiging van jongeren? Zo ja, kan u op maandbasis de aantallen en het percentage van het totaal aantal werklozen dat onder dit stelsel valt gedetailleerd meedelen? Kan u dit uitvoerig duiden? Zo neen, hoe verklaart u dit?
2) Kan u meedelen of er reeds wat betreft de definitieve werkloosheid gelijkaardige tendensen waarneembaar zijn voor de disproportionele toename van de jeugdwerkloosheid? Kan u dit cijfermatig toelichten op totaalbasis per maand in cijfers en percenten? Kan u dit uitvoerig toelichten?
3) Kan u toelichten welke maatregelen op til zijn voor de jongeren wat betreft het inperken van de jeugdwerkloosheid?
4) Heeft u hieromtrent reeds specifiek overleg gehad met de Gewesten in het Overlegcomité of elders? Zo ja, kan u de maatregelen en het tijdschema toelichten? Zo neen, waarom niet?
5) Welke rol spelen de kortere opzegvergoedingen in de toename van de werkloosheid onder jongeren? Kan u dit toelichten? Wat acht u aangewezen?
1) De tendensen bij de < 25-jarigen in tijdelijke werkloosheid zijn gewoonlijk scherper dan bij hun tegenhangers van 25-plus. Ook bij aanvang van de coronacrisis zien we een scherpere toename bij de < 25-jarigen. Hun aandeel binnen de tijdelijke werkloosheid ligt hoger dan het geval was in de voorgaande maanden.
Refertemaand |
Absolute aantallen |
Verhoudingen |
Evolutie op jaarbasis |
|||
TW < 25 jaar |
TW 25-plus |
TW < 25 jaar |
TW 25-plus |
TW < 25 jaar |
TW 25-plus |
|
201901 |
11 341 |
143 523 |
7,3% |
92,7% |
-18% |
+17% |
201902 |
8 224 |
111 900 |
6,8% |
93,2% |
-22% |
-16% |
201903 |
8 538 |
116 819 |
6,8% |
93,2% |
-13% |
-8% |
201904 |
4 824 |
83 463 |
5,5% |
94,5% |
+26% |
+17% |
201905 |
5 222 |
80 170 |
6,1% |
93,9% |
+84% |
+46% |
201906 |
4 830 |
73 475 |
6,2% |
93,8% |
+45% |
+24% |
201907 |
4 726 |
60 523 |
7,2% |
92,8% |
+5% |
+10% |
201908 |
4 753 |
62 335 |
7,1% |
92,9% |
-24% |
-16% |
201909 |
4 581 |
71 289 |
6,0% |
94,0% |
+33% |
+20% |
201910 |
7 184 |
100 038 |
6,7% |
93,3% |
+17% |
+15% |
201911 |
6 351 |
86 376 |
6,8% |
93,2% |
+1% |
+3% |
201912 |
9 773 |
110 088 |
8,2% |
91,8% |
+13% |
+18% |
202001 |
7 889 |
117 210 |
6,3% |
93,7% |
-30% |
-18% |
202002 |
8 988 |
121 822 |
6,9% |
93,1% |
+9% |
+9% |
202003 |
95 777 |
858 677 |
10,0% |
90,0% |
+1022% |
+635% |
202004 |
101 347 |
1 039 979 |
8,9% |
91,1% |
+2001% |
+1146% |
202005 |
68 926 |
759 156 |
8,3% |
91,7% |
+1220% |
+847% |
Daarnaast weten we dat jongeren oververtegenwoordigd zijn in uitzendwerk, en natuurlijk ook in studentenarbeid. Ook dit zijn twee types werk waarvoor we een sterke terugval van de activiteit zagen tijdens de lockdown, en die zich ondanks herstel in juni en juli nog niet terug op het niveau van 2019 bevinden. Uit de beschikbare gegevens kunnen we dus inderdaad afleiden dat jongeren een relatief groot risico lopen om hun baan te verliezen of alleszins tijdelijk geconfronteerd te worden met een terugval in hun inkomen.
2) In de recentste maanden waarvoor werkloosheidsgegevens beschikbaar zijn, zien we sterkere stijgingen bij de < 25-jarigen dan bij hun tegenhangers van 25-plus, zowel bij de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze werkzoekenden (UVW-WZ) als het totaal van de niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) ingeschreven bij de gewestelijke diensten (dit zijn zowel uitkeringsgerechtigden als niet-uitkeringsgerechtigden, m.n. ook de jongeren in beroepsinschakelingstijd). Onder meer door de recente dalende tendensen van de jongerenwerkloosheid leidt dit tot nu echter niet tot een abnormaal hoog aandeel van < 25-jarigen in deze groepen ten opzichte van de voorgaande maanden.
Maand |
Absolute aantallen |
Verhoudingen |
Evolutie op jaarbasis |
|||
UVW-WZ < 25 jaar |
UVW-WZ 25-plus |
UVW-WZ < 25 jaar |
UVW-WZ 25-plus |
UVW-WZ < 25 jaar |
UVW-WZ 25-plus |
|
201901 |
27200 |
318 906 |
7,9% |
92,1% |
-18% |
-9% |
201902 |
27 445 |
316 040 |
8,0% |
92,0% |
-12% |
-5% |
201903 |
28 164 |
323 152 |
8,0% |
92,0% |
-5% |
-1% |
201904 |
24 511 |
302 728 |
7,5% |
92,5% |
-12% |
-6% |
201905 |
22 030 |
286 549 |
7,1% |
92,9% |
-16% |
-10% |
201906 |
23 418 |
309 542 |
7,0% |
93,0% |
-5% |
-1% |
201907 |
22 265 |
299 231 |
6,9% |
93,1% |
-11% |
-7% |
201908 |
23 772 |
309 428 |
7,1% |
92,9% |
-3% |
-3% |
201909 |
25 771 |
307 926 |
7,7% |
92,3% |
-8% |
-5% |
201910 |
24 470 |
291 641 |
7,7% |
92,3% |
-10% |
-6% |
201911 |
25 176 |
298 817 |
7,8% |
92,2% |
-4% |
-3% |
201912 |
23 387 |
290 753 |
7,4% |
92,6% |
-6% |
-4% |
202001 |
25 515 |
305 040 |
7,7% |
92,3% |
-6% |
-4% |
202002 |
25 943 |
308 779 |
7,8% |
92,2% |
-5% |
-2% |
202003 |
24 608 |
302 891 |
7,5% |
92,5% |
-13% |
-6% |
202004 |
24 716 |
301 715 |
7,6% |
92,4% |
+1% |
-0% |
202005 |
28 170 |
331 368 |
7,8% |
92,2% |
+28% |
+16% |
Maand |
Absolute aantallen |
Verhoudingen |
Evolutie op jaarbasis |
|||
NWWZ < 25 jaar |
NWWZ 25-plus |
NWWZ < 25 jaar |
NWWZ 25-plus |
NWWZ < 25 jaar |
NWWZ 25-plus |
|
201901 |
85 777 |
406 125 |
17,4% |
82,6% |
-18% |
-4% |
201902 |
82 729 |
400 253 |
17,1% |
82,9% |
-7% |
-4% |
201903 |
78 533 |
395 293 |
16,6% |
83,4% |
-6% |
-3% |
201904 |
75 499 |
389 100 |
16,3% |
83,7% |
-5% |
-3% |
201905 |
70 164 |
381 566 |
15,5% |
84,5% |
-5% |
-2% |
201906 |
69 752 |
383 018 |
15,4% |
84,6% |
-5% |
-2% |
201907 |
85 380 |
409 361 |
17,3% |
82,7% |
-9% |
-4% |
201908 |
91 480 |
408 833 |
18,3% |
81,7% |
-8% |
-4% |
201909 |
94 982 |
394 097 |
19,4% |
80,6% |
-5% |
-3% |
201910 |
89 073 |
387 961 |
18,7% |
81,3% |
-5% |
-4% |
201911 |
83 679 |
380 855 |
18,0% |
82,0% |
-4% |
-4% |
201912 |
82 875 |
387 358 |
17,6% |
82,4% |
-2% |
-3% |
202001 |
82 896 |
392 393 |
17,4% |
82,6% |
-3% |
-3% |
202002 |
81 298 |
390 565 |
17,2% |
82,8% |
-2% |
-2% |
202003 |
79 808 |
398 306 |
16,7% |
83,3% |
+2% |
+1% |
202004 |
83 308 |
416 099 |
16,7% |
83,3% |
+10% |
+7% |
202005 |
80 925 |
409 059 |
16,5% |
83,5% |
+15% |
+7% |
3) Sinds de zesde Staatshervorming zijn de bevoegdheden van de gewesten op vlak van arbeidsmarktbeleid sterk uitgebreid en beschikken ze over de meeste instrumenten om op dat vlak op te treden. Het gaat onder meer over de bevoegdheid voor de activering van werkloosheidsuitkeringen en RSZ-verminderingen op basis van de kenmerken van de werknemers.
Om de stijging van de werkloosheid binnen de perken te houden lijkt vooral een snelle economische heropleving belangrijk, eerder dan bijkomende arbeidsmarktmaatregelen. Jongeren in statuten die geen toegang hebben tot tijdelijke werkloosheid of die moeilijker kunnen voldoen aan de toelatingsvoorwaarden voor een werkloosheidsuitkering (bijvoorbeeld uitzendarbeiders) dienen gepaste steun te krijgen. Bovendien moeten we erover waken dat ze kunnen doorgroeien naar betere jobs. Jongeren die hun baan verliezen, moeten zo snel mogelijk begeleid worden naar werk. Training en opleiding in functie van sectoren met bestaande of nieuwe behoeften zijn daarbij aangewezen pistes. Daarbij dient de nodige capaciteit te worden voorzien om werklozen zo snel mogelijk terug naar duurzaam werk te begeleiden. De begeleiding van werklozen is echter de bevoegdheid van de Gewesten.
We zijn ook blij met het voorstel voor een aanbeveling van de Raad om de Europese Youth Guarantee te versterken. Dit is een belangrijke bijdrage aan de lopende tenuitvoerlegging van de Europese pijler van de sociale rechten en maakt deel uit van een reeks maatregelen die de Commissie heeft voorgesteld om de werkgelegenheid voor jongeren te stimuleren.
4) Er is vanuit de Gewesten geen vraag gekomen om over deze specifieke doelgroep overleg te hebben. Indien uit de monitoring over de impact van de coronacrisis op de werkloosheid bij jongeren, zou blijken dat deze doelgroep harder getroffen is, kan een bespreking binnen het Overlegcomité alsnog georganiseerd worden. Momenteel is het nog te vroeg om deze conclusie te kunnen trekken.
5) Artikel 37/2, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten legt de opzeggingstermijnen bij ontslag door de werkgever vast in functie van de anciënniteit van de werknemer en van de partij die aan de oorsprong van het ontslag ligt (de werkgever of de werknemer). Om de anciënniteit te berekenen neemt men in beginsel de periodes in aanmerking gedurende welke de werknemer ononderbroken in dienst was bij dezelfde werkgever.
Zo bedraagt de door de werkgever te respecteren opzeggingstermijn bij een ontslag van een werknemer met minder dan drie maanden anciënniteit een week. Bij een anciënniteit tussen drie maanden en minder dan vier maanden bedraagt de termijn drie weken, enz.
Dezelfde logica geldt wanneer de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd door de betaling van een opzeggingsvergoeding. Deze vergoeding is immers gelijk aan het lopend loon dat overeenstemt met hetzij de duur van de opzeggingstermijn die normaal zou moeten in acht genomen worden, hetzij het resterende gedeelte ervan.
De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA) beschikt niet over gegevens met betrekking tot de opzegvergoedingen van haar uitkeringsgerechtigden.
Er bestaat bij mijn weten geen evaluatie van het effect van kortere opzegtermijnen op de werkloosheidsgraad in België. Wel wordt aangenomen (onder meer in het Economisch Landenonderzoek 2019 van de OESO) dat striktere ontslagreglementering (hoge opzegvergoedingen en lange termijnen) gepaard kan gaan met meer risico-avers aanwervingsgedrag bij werkgevers. Zo zullen ze op zoek gaan naar personen met meer ervaring om de kans te verkleinen dat ze snel opnieuw moeten aanwerven.