Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-622

van Willem-Frederik Schiltz (Open Vld) d.d. 1 juli 2020

aan de minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Armoedebestrijding, Gelijke Kansen en Personen met een beperking

Coronacrisis - Werkloosheid bij jongeren - Exponentiële toename - Cijfers - Maatregelen - Overleg met de Gewesten (Covid-19)

epidemie
jeugdwerkloosheid
officiële statistiek

Chronologie

1/7/2020Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 30/7/2020)
10/9/2020Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-621

Vraag nr. 7-622 d.d. 1 juli 2020 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Jongeren worden op de arbeidsmarkt veruit het hardst getroffen door de coronacrisis. De Nederlandse cijfers zijn ontluisterend. Het aantal jongeren tussen de vijftien en vijfentwintig jaar dat werkt is sinds februari 2020 namelijk gedaald met 139 000.

In februari 2020 hadden er nog meer dan 1,4 miljoen jongeren werk, in mei 2020 waren dat er minder dan 1,3 miljoen, blijkt uit cijfers van het Nederlandse Centraal Bureau voor de statistiek (CBS).

Ter vergelijking: het aantal werkenden van vijfentwintig tot vijfenveertig jaar daalde met slechts 18 000 en tussen de vijfenveertig en vijfenzeventig jaar was dat 45 000.

Van die 139 000 jongeren die nu niet meer werken, is niet iedereen officieel werkloos. Want een deel van hen zoekt nu geen werk, omdat dat toch niet lukt en zulke gevallen worden niet meegerekend als werkloze. Dan nog is de jeugdwerkloosheid hard gestegen van 6,3 % in februari 2020 naar 9,5 % in mei. Weer ter vergelijking, de algemene werkloosheid steeg slechts van 2,9 naar 3,6 %.

Dat vooral jongeren nu getroffen worden heeft veel te maken met hun arbeidsmarktpositie. Ze werken dikwijls deeltijds en in sectoren die disproportioneel getroffen werden ten gevolge van Covid-19. Ook de regels rond opzegvergoedingen werken in hun nadeel wanneer het economisch slechter gaat.

Ook andere landen stellen een gelijkaardige tendens vast.

Wat betreft het transversaal karakter van de vraag: het betreft een transversale aangelegenheid met de Gewesten. Terwijl de Gewesten al belangrijke bevoegdheden hadden op vlak van arbeidsbemiddeling en de Gemeenschappen op vlak van opleidingen, zorgt de zesde Staatshervorming voor een overdracht van belangrijke bevoegdheden op vlak van het arbeidsmarktbeleid. De regelgeving over het individuele en collectieve arbeidsrecht, met inbegrip van welzijn op het werk, en de regelgeving over de sociale zekerheid blijven echter federaal. Dit geldt ook voor het sociaal overleg en het loonbeleid. De federale overheid beschikt ook over de residuaire bevoegdheid. Vandaar deze vraag.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Stelt u in ons land een gelijkaardige tendens vast voor de tijdelijke economische werkloosheid als gevolg van het coronavirus, die wordt beschouwd als «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht», wat betreft de oververtegenwoordiging van jongeren? Zo ja, kan u op maandbasis de aantallen en het percentage van het totaal aantal werklozen dat onder dit stelsel valt gedetailleerd meedelen? Kan u dit uitvoerig duiden? Zo neen, hoe verklaart u dit?

2) Kan u meedelen of er reeds wat betreft de definitieve werkloosheid gelijkaardige tendensen waarneembaar zijn voor de disproportionele toename van de jeugdwerkloosheid? Kan u dit cijfermatig toelichten op totaalbasis per maand in cijfers en percenten? Kan u dit uitvoerig toelichten?

3) Kan u toelichten welke maatregelen op til zijn voor de jongeren wat betreft het inperken van de jeugdwerkloosheid?

4) Heeft u hieromtrent reeds specifiek overleg gehad met de Gewesten in het Overlegcomité of elders? Zo ja, kan u de maatregelen en het tijdschema toelichten? Zo neen, waarom niet?

5) Welke rol spelen de kortere opzegvergoedingen in de toename van de werkloosheid onder jongeren? Kan u dit toelichten? Wat acht u aangewezen?

Antwoord ontvangen op 10 september 2020 :

1) De tendensen bij de < 25-jarigen in tijdelijke werkloosheid zijn gewoonlijk scherper dan bij hun tegenhangers van 25-plus. Ook bij aanvang van de coronacrisis zien we een scherpere toename bij de < 25-jarigen. Hun aandeel binnen de tijdelijke werkloosheid ligt hoger dan het geval was in de voorgaande maanden.

Refertemaand

Absolute aantallen

Verhoudingen

Evolutie op jaarbasis

TW < 25 jaar

TW 25-plus

TW < 25 jaar

TW 25-plus

TW < 25 jaar

TW 25-plus

201901

11 341

143 523

7,3%

92,7%

-18%

+17%

201902

8 224

111 900

6,8%

93,2%

-22%

-16%

201903

8 538

116 819

6,8%

93,2%

-13%

-8%

201904

4 824

83 463

5,5%

94,5%

+26%

+17%

201905

5 222

80 170

6,1%

93,9%

+84%

+46%

201906

4 830

73 475

6,2%

93,8%

+45%

+24%

201907

4 726

60 523

7,2%

92,8%

+5%

+10%

201908

4 753

62 335

7,1%

92,9%

-24%

-16%

201909

4 581

71 289

6,0%

94,0%

+33%

+20%

201910

7 184

100 038

6,7%

93,3%

+17%

+15%

201911

6 351

86 376

6,8%

93,2%

+1%

+3%

201912

9 773

110 088

8,2%

91,8%

+13%

+18%

202001

7 889

117 210

6,3%

93,7%

-30%

-18%

202002

8 988

121 822

6,9%

93,1%

+9%

+9%

202003

95 777

858 677

10,0%

90,0%

+1022%

+635%

202004

101 347

1 039 979

8,9%

91,1%

+2001%

+1146%

202005

68 926

759 156

8,3%

91,7%

+1220%

+847%

Daarnaast weten we dat jongeren oververtegenwoordigd zijn in uitzendwerk, en natuurlijk ook in studentenarbeid. Ook dit zijn twee types werk waarvoor we een sterke terugval van de activiteit zagen tijdens de lockdown, en die zich ondanks herstel in juni en juli nog niet terug op het niveau van 2019 bevinden. Uit de beschikbare gegevens kunnen we dus inderdaad afleiden dat jongeren een relatief groot risico lopen om hun baan te verliezen of alleszins tijdelijk geconfronteerd te worden met een terugval in hun inkomen.

2) In de recentste maanden waarvoor werkloosheidsgegevens beschikbaar zijn, zien we sterkere stijgingen bij de < 25-jarigen dan bij hun tegenhangers van 25-plus, zowel bij de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze werkzoekenden (UVW-WZ) als het totaal van de niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) ingeschreven bij de gewestelijke diensten (dit zijn zowel uitkeringsgerechtigden als niet-uitkeringsgerechtigden, m.n. ook de jongeren in beroepsinschakelingstijd). Onder meer door de recente dalende tendensen van de jongerenwerkloosheid leidt dit tot nu echter niet tot een abnormaal hoog aandeel van < 25-jarigen in deze groepen ten opzichte van de voorgaande maanden.

Maand

Absolute aantallen

Verhoudingen

Evolutie op jaarbasis

UVW-WZ < 25 jaar

UVW-WZ 25-plus

UVW-WZ < 25 jaar

UVW-WZ 25-plus

UVW-WZ < 25 jaar

UVW-WZ 25-plus

201901

27200

318 906

7,9%

92,1%

-18%

-9%

201902

27 445

316 040

8,0%

92,0%

-12%

-5%

201903

28 164

323 152

8,0%

92,0%

-5%

-1%

201904

24 511

302 728

7,5%

92,5%

-12%

-6%

201905

22 030

286 549

7,1%

92,9%

-16%

-10%

201906

23 418

309 542

7,0%

93,0%

-5%

-1%

201907

22 265

299 231

6,9%

93,1%

-11%

-7%

201908

23 772

309 428

7,1%

92,9%

-3%

-3%

201909

25 771

307 926

7,7%

92,3%

-8%

-5%

201910

24 470

291 641

7,7%

92,3%

-10%

-6%

201911

25 176

298 817

7,8%

92,2%

-4%

-3%

201912

23 387

290 753

7,4%

92,6%

-6%

-4%

202001

25 515

305 040

7,7%

92,3%

-6%

-4%

202002

25 943

308 779

7,8%

92,2%

-5%

-2%

202003

24 608

302 891

7,5%

92,5%

-13%

-6%

202004

24 716

301 715

7,6%

92,4%

+1%

-0%

202005

28 170

331 368

7,8%

92,2%

+28%

+16%


Maand

Absolute aantallen

Verhoudingen

Evolutie op jaarbasis

NWWZ < 25 jaar

NWWZ 25-plus

NWWZ < 25 jaar

NWWZ 25-plus

NWWZ < 25 jaar

NWWZ 25-plus

201901

85 777

406 125

17,4%

82,6%

-18%

-4%

201902

82 729

400 253

17,1%

82,9%

-7%

-4%

201903

78 533

395 293

16,6%

83,4%

-6%

-3%

201904

75 499

389 100

16,3%

83,7%

-5%

-3%

201905

70 164

381 566

15,5%

84,5%

-5%

-2%

201906

69 752

383 018

15,4%

84,6%

-5%

-2%

201907

85 380

409 361

17,3%

82,7%

-9%

-4%

201908

91 480

408 833

18,3%

81,7%

-8%

-4%

201909

94 982

394 097

19,4%

80,6%

-5%

-3%

201910

89 073

387 961

18,7%

81,3%

-5%

-4%

201911

83 679

380 855

18,0%

82,0%

-4%

-4%

201912

82 875

387 358

17,6%

82,4%

-2%

-3%

202001

82 896

392 393

17,4%

82,6%

-3%

-3%

202002

81 298

390 565

17,2%

82,8%

-2%

-2%

202003

79 808

398 306

16,7%

83,3%

+2%

+1%

202004

83 308

416 099

16,7%

83,3%

+10%

+7%

202005

80 925

409 059

16,5%

83,5%

+15%

+7%

3) Sinds de zesde Staatshervorming zijn de bevoegdheden van de gewesten op vlak van arbeidsmarktbeleid sterk uitgebreid en beschikken ze over de meeste instrumenten om op dat vlak op te treden. Het gaat onder meer over de bevoegdheid voor de activering van werkloosheidsuitkeringen en RSZ-verminderingen op basis van de kenmerken van de werknemers.

Om de stijging van de werkloosheid binnen de perken te houden lijkt vooral een snelle economische heropleving belangrijk, eerder dan bijkomende arbeidsmarktmaatregelen. Jongeren in statuten die geen toegang hebben tot tijdelijke werkloosheid of die moeilijker kunnen voldoen aan de toelatingsvoorwaarden voor een werkloosheidsuitkering (bijvoorbeeld uitzendarbeiders) dienen gepaste steun te krijgen. Bovendien moeten we erover waken dat ze kunnen doorgroeien naar betere jobs. Jongeren die hun baan verliezen, moeten zo snel mogelijk begeleid worden naar werk. Training en opleiding in functie van sectoren met bestaande of nieuwe behoeften zijn daarbij aangewezen pistes. Daarbij dient de nodige capaciteit te worden voorzien om werklozen zo snel mogelijk terug naar duurzaam werk te begeleiden. De begeleiding van werklozen is echter de bevoegdheid van de Gewesten.

We zijn ook blij met het voorstel voor een aanbeveling van de Raad om de Europese Youth Guarantee te versterken. Dit is een belangrijke bijdrage aan de lopende tenuitvoerlegging van de Europese pijler van de sociale rechten en maakt deel uit van een reeks maatregelen die de Commissie heeft voorgesteld om de werkgelegenheid voor jongeren te stimuleren.

4) Er is vanuit de Gewesten geen vraag gekomen om over deze specifieke doelgroep overleg te hebben. Indien uit de monitoring over de impact van de coronacrisis op de werkloosheid bij jongeren, zou blijken dat deze doelgroep harder getroffen is, kan een bespreking binnen het Overlegcomité alsnog georganiseerd worden. Momenteel is het nog te vroeg om deze conclusie te kunnen trekken.

5) Artikel 37/2, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten legt de opzeggingstermijnen bij ontslag door de werkgever vast in functie van de anciënniteit van de werknemer en van de partij die aan de oorsprong van het ontslag ligt (de werkgever of de werknemer). Om de anciënniteit te berekenen neemt men in beginsel de periodes in aanmerking gedurende welke de werknemer ononderbroken in dienst was bij dezelfde werkgever.

Zo bedraagt de door de werkgever te respecteren opzeggingstermijn bij een ontslag van een werknemer met minder dan drie maanden anciënniteit een week. Bij een anciënniteit tussen drie maanden en minder dan vier maanden bedraagt de termijn drie weken, enz.

Dezelfde logica geldt wanneer de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd door de betaling van een opzeggingsvergoeding. Deze vergoeding is immers gelijk aan het lopend loon dat overeenstemt met hetzij de duur van de opzeggingstermijn die normaal zou moeten in acht genomen worden, hetzij het resterende gedeelte ervan.

De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA) beschikt niet over gegevens met betrekking tot de opzegvergoedingen van haar uitkeringsgerechtigden.

Er bestaat bij mijn weten geen evaluatie van het effect van kortere opzegtermijnen op de werkloosheidsgraad in België. Wel wordt aangenomen (onder meer in het Economisch Landenonderzoek 2019 van de OESO) dat striktere ontslagreglementering (hoge opzegvergoedingen en lange termijnen) gepaard kan gaan met meer risico-avers aanwervingsgedrag bij werkgevers. Zo zullen ze op zoek gaan naar personen met meer ervaring om de kans te verkleinen dat ze snel opnieuw moeten aanwerven.