Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-329

van Gaëtan Van Goidsenhoven (MR) d.d. 30 januari 2020

aan de vice-eersteminister en minister van Justitie, belast met de Regie der gebouwen, en minister van Europese Zaken

Samenwerking tussen de deelstaten onderling en met de federale Staat - Europees niveau

samenwerkingsakkoord (Belgisch institutioneel kader)
opvolging informatieverslag
EU-beleid
parlementair toezicht
EU-strategie

Chronologie

30/1/2020Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/3/2020)
26/3/2020Antwoord

Vraag nr. 7-329 d.d. 30 januari 2020 : (Vraag gesteld in het Frans)

De nieuwe Europese Commissie is geïnstalleerd en de eerste wetgevende initiatieven werden voorgesteld aan het Europees Parlement en aan de Raad. Ze gaan vooral over de Europese Green Deal en over het rechtvaardige transitiefonds.

De betrokken diensten op het federale niveau en in de deelstaten zullen dus binnen de permanente vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie opnieuw beginnen overleggen over de bepaling van de Belgische standpunten. Tijdens de vorige legislatuur bleek het in meerdere dossiers moeilijk voor de verschillende entiteiten van ons land om een gezamenlijk standpunt te bepalen. Europese wetsvoorstellen brengen soms conflicten binnen ons land aan het licht, die te maken kunnen hebben met gedeelde bevoegdheden tussen het federaal niveau en de deelstaten of met moeilijkheden om tot overeenstemming te komen over onderwerpen die tot de bevoegdheid van de deelgebieden behoort.

Zo bekrachtigde het Speciaal Comité Landbouw, het vertegenwoordigingsorgaan van de Lidstaten van de Europese Unie voor landbouwaangelegenheden, enkele maanden geleden een overeenkomst over de herziening van de regels voor biologische landbouw. De nieuwe bioverordening was lang verwacht, aangezien de onderhandelingen met het Europees Parlement en de Commissie bijna drie jaar hebben geduurd. België heef zich onthouden, bij gebrek aan een gemeenschappelijk standpunt tussen het federale niveau en de deelstaten.

Meer recent werd er lang over gedaan om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen in het dossier over glyfosaat.

De Belgische coördinatie van het Europese beleid speelt in een heleboel sectoren zoals transport, energie, toerisme, enzovoort.

De federale en deelstaatministers moeten samen de positie van België bepalen bij de Raad van de Europese Unie evenals bij verschillende Europese werkgroepen.

In 1994 hebben de federale overheid en de deelstaten daartoe het samenwerkingsakkoord ondertekend tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, met betrekking tot de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de ministerraad van de Europese Unie.

De Belgische coördinatie van het Europese beleid behoort tot de bevoegdheid van de Senaat, gezien de gevolgen van die beslissingen op alle bevoegdheidsniveaus in België. Onze assemblee heeft trouwens al aandacht geschonken aan die problemen, in mei 2015, met een informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht (stuk Senaat, nr. 6-131/2).

Verschillende aanbevelingen werden toen gericht tot de verschillende regeringen en parlementen van ons land:

- de actualisering van het akkoord van 1994 na de hervorming van de Europese en Belgische instellingen, door in een regeling te voorzien over de standpuntbepaling tijdens het volledige proces van de onderhandeling, met inbegrip van de betrokkenheid van de bevoegde overheden in de voorbereidende vergaderingen en de overlegstructuren;

- de versterking van de rol van de verschillende parlementen (opvolging van het werk van de Europese Commissie, controle van de subsidiariteit, vragenuurtje over Europese aangelegenheden in de parlementen, enz.);

- de toekenning van de bevoegdheid voor de coördinatie van Europese Zaken aan een minister in elke regering.

Nu lijkt het belangrijk die aanbevelingen met betrekking tot de totstandkoming van het Belgische standpunt in de praktijk te brengen en het proces van de totstandkoming van een gezamenlijke positie van de verschillende bevoegdheidsniveaus in België te evalueren.

Ik heb de volgende vragen:

1) Welke balans maakt u op van de samenwerking tussen de directies-generaal (DG) of tussen de kabinetten over de Europese dossiers? Meer algemeen, hoe evalueert u het overlegproces tussen de deelstaten en de federale Staat over de Europese dossiers? Wat kan er verbeterd worden?

2) In hoeverre werden de aanbevelingen van de Senaat van mei 2015, en in het bijzonder die over de aanpassing van het samenwerkingsakkoord van 1994, opgevolgd?

Antwoord ontvangen op 26 maart 2020 :

Los van de vraag en nood tot actualisering van de bestaande samenwerkingsakkoorden, stel ik vast dat het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten vandaag blijft werken. Zo worden er op systematische wijze maar ook ad hoc, wanneer de situatie of de techni-sche aard van de materie dat vereist, coördinatie- en overlegvergaderingen georganiseerd om in samenspraak tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten het Belgische standpunt te bepalen, zowel algemeen als voor elk punt van de dagorde van de Raden van de Europese Unie. De directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie (DGE) van de federale overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken zit de coördinatievergaderingen voor en fungeert daarbij ook als secretariaat. De DGE verslagen bevatten de conclusies van elke coördinatievergadering.

De Europese Unie is met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 sterk geëvolueerd. Om gehoord te worden binnen de Unie moet de lidstaat België met één stem spreken. Een herziening en actualisering van het bestaande samenwerkingsakkoord moet erop gericht zijn onze slagkracht niet enkel te vrijwaren maar ook te versterken, rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling tussen de overheidsinstellingen in ons land.

Met betrekking tot het tweede deel van uw vraag inzake de opvolging van de aanbevelingen van de Senaat, kan ik u meedelen dat ik akte genomen heb van de lijst van eenenzestig aanbevelingen opgesteld door de Senaatscommissie voor de Transversale Aangelegenheden (gewestbevoegdheden) in 2015. Wat betreft de bevoegdheidsdomeinen van mijn diensten, kan ik verwijzen naar het antwoord op schriftelijke parlementaire vraag nr. 6-963 van 4 augustus 2016.

Sindsdien werden ook aanbevelingen 16, 18, 20, 33, 56 en 61 uitgevoerd. De aanbevelingen 2, 5, 6, 9, 10, 11, 17, 19, 21, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30 en 32 worden door de FOD Buitenlandse Zaken omgezet. Bij volgende aanbevelingen wens ik enkele opmerkingen te maken:

–  aanbeveling nr. 1: er bestaat al een dergelijk streefcijfer op Europees niveau dat door mijn diensten wordt nagestreefd;

–  aanbevelingen nrs. 3 & 4: er werd tijdens de vorige legislatuur geen akkoord bereikt over de herziening van het samenwerkingsakkoord;

–  aanbeveling nr. 13: er loopt een onderzoek van mijn diensten naar de troeven en beperkingen van het informaticasysteem Eurtransbel;

–  aanbeveling nr. 14 & 15: het maatschappelijk middenveld wordt actief betrokken bij de beleidsvorming naar aanleiding van Europese richtlijnen in het onderhandelingsstadium van deze richtlijnen. Indien deze lijn ook in het omzettingsproces wordt doorgetrokken, dreigt er een risico tot duplicatie en verdere vertraging van het omzettingsproces;

–  aanbeveling nr. 26: de uitvoering van deze aanbeveling vereist volgens de Raad van State een wijziging van de bestaande wetgeving betreffende de Raad van State;

–  aanbevelingen nr. 57 & 58: er werd tijdens de vorige legislatuur geen akkoord bereikt over de interne verdeling van financiële sancties.

Bij de afsluiting van het halfjaarlijkse interne marktscorebord van juni 2019 door de Europese Commissie had ons land een omzettingsachterstand van 0,9 %; een half jaar later zakte dat naar 0,8 %. Vandaag respecteert België de Europese omzettingsnorm van maximaal 1 %. Wij evolueren geleidelijk in de richting van de betere leerlingen in de omzettingsklas. Het is belangrijk dat deze positieve evolutie wordt doorgetrokken.