Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-31

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 19 september 2019

aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie

De aanwezigheid van de ziekenhuisbacterie in de Europese rusthuizen

antimicrobiële resistentie
sociale voorzieningen
ziekenhuisinfectie
officiële statistiek
geografische spreiding

Chronologie

19/9/2019Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 24/10/2019)
3/12/2019Antwoord

Vraag nr. 7-31 d.d. 19 september 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De aanwezigheid van de ziekenhuisbacterie in de Europese rusthuizen neemt onrustbarend toe. Dat blijkt onder andere uit onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM).

De term «ziekenhuisbacterie» dekt eigenlijk een verzameling bacteriën met als bijzonderste eigenschap hun resistentie tegen meerdere antibiotica. Deze term blijkt trouwens achterhaald. Niet alleen ziekenhuizen maar ook steeds bewoners van rusthuizen ondergaan deze bacteriën. Gemiddeld een op vijf rusthuisbewoners draagt dergelijke bacterie. Het ontstaan en de snelle, ruime verspreiding van deze bacterie in rusthuizen schrijft men in grote mate toe aan een overmatige en onoordeelkundige aanwending van antibiotica.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Hoe evalueert en duidt de geachte minister deze minstens onrustwekkende evolutie in rusthuizen? Beschikt zij over cijfers specifiek voor België?

2) Wordt de evolutie van deze bedreiging op een consequente en systematische wijze opgevolgd? Op welke manier gebeurt dit en met welke resultaten tot op heden?

3) Hoeveel gevallen van ziekenhuisbacterie zijn er per jaar geregistreerd in de rusthuizen in België tijdens de afgelopen vijf jaar? Hoe evalueert zij deze ontwikkelingen? Hoeveel sterfgevallen hebben er zich de afgelopen vijf jaar voorgedaan in rusthuizen als gevolg van deze bacterie? Welke evoluties zijn hier merkbaar en hoe verklaart zij deze?

4) Is zij op de hoogte van het antibioticagebruik in de Belgische rusthuizen? Wordt dit op een consequente en systematische wijze opgevolgd? Zo ja, op welke manier? Hoe verklaart zij deze ontwikkeling en welke maatregelen heeft zij hieromtrent ondernomen?

5) Welke concrete beleidsvoering ontwikkelde zij tegen de verspreiding van de ziekenhuisbacterie in rusthuizen? Tot welke concrete resultaten leidden deze maatregelen? Plant zij nog bijkomende maatregelen om in rusthuizen zowel de ziekenhuisbacterie te bestrijden als om het overmatig gebruik van antibiotica tegen te gaan?

6) Er zouden grote verschillen bestaan tussen Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake het aantal gevallen van ziekenhuisbacterie en het gebruik van antibiotica in de rusthuizen. Klopt deze hypothese en zo ja, hoe duidt en verklaart zij deze verschillen?

7) Gaf deze problematiek al aanleiding tot een overleg of / en samenwerking met de Gemeenschappen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Antwoord ontvangen op 3 december 2019 :

Ik wijs erop dat «de ziekenhuisbacterie» zoals u ze in de vraag omschrijft, een containerbegrip is. Het gaat om verschillende soorten bacterieën, met een uitgebreide resistentie aan de courante antibiotica. Ziekenhuisinfecties (nosocomiale infecties) zijn infecties die ontstaan 24 uur na opname in de zorgvoorziening.

In België, net als in de rest van de wereld, is de verspreiding van bacteriële resistentie tegen antimicrobiële middelen een probleem dat niet enkel tot ziekenhuizen niet beperkt is, maar ook betrekking heeft op de ambulante praktijk, inclusief de woonzorgcentra (WZC), alsook op de diergeneeskunde en met impact op het milieu. Sinds 2009 volgt de dienst «Zorginfecties en antibioticaresistentie» van Sciensano de problematiek van zorginfecties, antibioticagebruik en -resistentie in Belgische chronische zorginstellingen op door middel van herhaalde prevalentiestudies.

Tot op heden werden, in samenwerking met de nationale referentiecentra voor multidrug resistente micro-organismen, reeds drie (2005, 2011, 2015) nationale prevalentiestudies georganiseerd om dragerschap met methicilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) en andere resistente kiemen in Belgische WZC in kaart te brengen.

In kader van de HALT (afkorting voor Healthcare-associated infections in long-term care facilities) studies, gecoördineerd door het Europees centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), organiseert Sciensano daarenboven regelmatig puntprevalentiestudies om infecties en antibioticagebruik in WZC en andere chronische zorginstellingen te meten. Tot op heden vonden drie HALT studies plaats (2010, 2013 en 2016).

In het Nationaal Actie Plan tegen AMR (NAP-AMR), dat onder coördinatie van de FOD Volksgezondheid wordt ontwikkeld, zal er bijzondere aandacht gaan naar surveillance van de epidemiologie en de relatie met antibioticaconsumptie.

Dit NAP-AMR werd reeds aangekondigd in de Interministeriële conferentie Volksgezondheid.

In de HALT studie van 2016, bedroeg de prevalentie van bewoners met minstens één zorginfectie geassocieerd aan het eigen WZC 3.5%. Deze prevalentie was 2,8% in 2010 en 3,2% in 2013.

De resultaten van deze studies (zie ook in de volgende vragen) zijn beschikbaar op de website van de dienst «Zorginfecties en antibioticaresistentie», http://www.nsih.be/surv_ltcf/download_nl.asp).

Het aantal nieuwe gevallen van besmetting met ziekenhuisbacteriën in de WZC wordt niet jaarlijks bijgehouden. Enkel uitbraken met multidrug-resistente kiemen moeten aan de bevoegde regionale of gemeenschapsinstanties gemeld worden.

Via nationale prevalentiestudies in een representatief staal van WZC wordt de evolutie van dragerschap van resistente kiemen bij WZC bewoners opgevolgd. Het gaat hier om dragers van resistente kiemen, dus bij bewoners die er zelf niet ziek van zijn.

Voor methicilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA), werd een gunstige evolutie vastgesteld: het dragerschap daalde van 19,0% in 2005, naar 12,2% in 2011 en 9,0% in 2015. Deze studies toonden evenwel een duidelijke toename van het aantal bewoners die dragers waren van extended spectrum beta-lactamase (ESBL) producerende Enterobacteriaceae (van 6,2% in 2011 naar 11,3% in 2015).

In 2015 was slechts één van de 1.441 onderzochte bewoners drager van een carbapenemase producerende Enterobacteriaceae (CPE) en slechts één bewoner drager van een vancomycine resistente enterokok (VRE).

Aan de hand van de nationale puntprevalentiestudies in vrijwillig deelnemende WZC wordt de evolutie van het systemisch antibioticagebruik in WZC opgevolgd. In 2010 bedroeg de prevalentie van bewoners met minstens 1 antimicrobieel middel op de dag van de studie gemiddeld 4,6%. In 2013 was deze prevalentie licht gestegen naar 5,4% en bleef ze stabiel in 2015: 5,5%. In deze studies werden de antibiotica klassen met het frequentst gebruik opgevolgd. Hierbij wordt een daling in de proportie van breed-spectrum antibiotica (namelijk chinolone) tussen 2010 en 2013 opgemerkt.

Passende maatregelen inzake de organisatie en de hygiëne in de zorg moeten genomen worden door de gefedereerde entiteiten aangezien de WZC tot hun bevoegdheid behoren. De federale entiteit is bevoegd voor de kwaliteit van de uitoefening van de geneeskunde, en kan ter zake initiatieven voor de kwalitatieve toetsing van het voorschrijfgedrag voor antibiotica opzetten.

In 2013 werd een nationaal protocolakkoord ter bestrijding van MDRO’s ondertekend waarbij de federale overheid een bijdrage levert aan de maatregelen die genomen worden door de regionale gezondheidszorgautoriteiten op het vlak van RVT’s. Dit protocolakkoord heeft het onder meer mogelijk gemaakt om een team ter ondersteuning van de ziekenhuizen en de RVT’s in geval van epidemieën gerelateerd aan resistente bacteriën op te richten (Outbreak Support Team, OST). Het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen financiert deels de leden van de dienst «Zorggerelateerde infecties en antibioticaresistentie» van Sciensano die deelnemen aan het OST en zo epidemiologische expertise leveren aan de zorginstellingen die geconfronteerd worden met een crisissituatie. De Hoge Gezondheidsraad (HGR) heeft onlangs de aanbevelingen geactualiseerd die hij reeds in 2013 op dit gebied had gepubliceerd. Bovendien blijven de regionale platformen voor ziekenhuishygiëne ter beschikking van de RVT’s om ze te adviseren en te begeleiden bij de adequate behandeling van hun patiënten die lijden aan of drager zijn van MDRO's en bij de goede toepassing van de aanbevelingen van de HGR.

In 2018 werden de terugbetalingsmodaliteiten voor chinolone aangepast voor de ambulante sector (dus ook voor de WZC) waardoor er wellicht minder chinolones worden voorgeschreven.

Enkel in de eerste twee nationale studies naar dragerschap van resistente bacteriën in WZC werden representatieve WZC per regio gekozen (de derde studie was enkel representatief voor België). In 2005 werd enkel MRSA onderzocht. Er werden toen geen statistisch significante verschillen tussen de regio’s vastgesteld. In de tweede studie (2011) werd een lager gewogen gemiddelde prevalentie vastgesteld in Vlaanderen ten opzichte van Brussel en Wallonië. De gewogen gemiddelde prevalentie van ESBL dragerschap was 6,0% in Vlaanderen, 5,1% in Wallonië en 11,0% in Brussel. Enkel het verschil tussen Brussel en Wallonië was statistisch significant. Gezien de complexiteit van de resistentieproblematiek is het onmogelijk om de oorzaak van mogelijke verschillen te verklaren. Het gaat hier om een samenspel van zowel intrinsieke factoren (eigen aan de bacterie en zijn resistentiemechanisme) als extrinsieke factoren zoals antibioticagebruik, infectiepreventie en -controle, interacties tussen verschillende zorginstellingen (transfers tussen acute en chronische instellingen) en met de gemeenschap, interactie tussen mens, dier en milieu, enz.