Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-1311

van Tom Ongena (Open Vld) d.d. 22 juli 2021

aan de minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing

Cyberaanvallen - Cybersecurity - Cijfers en tendensen - Daders - Statelijke actoren - Privacy - Bescherming - Maatregelen

informatiebeveiliging
officiële statistiek
computercriminaliteit
telefoon- en briefgeheim
gegevensbescherming
computerpiraterij
industriële spionage

Chronologie

22/7/2021Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 26/8/2021)
12/8/2021Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1310

Vraag nr. 7-1311 d.d. 22 juli 2021 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Onze digitale veiligheid is innig verweven met de nationale veiligheid. Toch staat zij onder druk. Mede door de coronapandemie is de digitalisering van onze maatschappij nog meer versneld: we zijn meer online, we maken meer gebruik van de cyberspace bevinden, we laten ook meer data we ook achter (persoonsgegevens, bankgegevens, enz.). Deze informatie kan nuttig zijn voor kwaadwillende actoren, van criminelen tot overheden.

Het Belgische netwerk (Belnet) werd in het bijzonder in mei 2021 zwaar getroffen door een secuur gecoördineerde DDOS (distributed denial of service)-aanval (cf. https://www.demorgen.be/nieuws/cyberaanval-van-grote-omvang-legt-websites-belgische-overheid-plat~b0567307/). De oorsprong van deze aanval is naar alle waarschijnlijkheid terug te leiden tot China. Op die dag werden er in de Kamer van volksvertegenwoordigers resoluties gestemd over de Oeigoeren en kwam er een Oeigoerse getuigen over de wantoestanden.

De Communistische Partij van China houdt niet van kritiek, dus moest België «gestraft» worden. Het is niet de eerste keer dat China onze systemen test, naar verluidt had het Chinese hackerscollectief Hafnium reeds sinds 2019 al toegang tot het systeem van de federale overheidsdienst (FOD) Binnenlandse Zaken (cf. https://businessam.be/snuffelden-chinese-hackers-al-sinds-2019-in-systemen-binnenlandse-zaken/).

Eerder waren ook Australië, Japan en India al aangevallen onder soortgelijke omstandigheden.

Een recenter voorbeeld zijn de lekken in bepaalde software op gevoelige plaatsen in de infrastructuur die uitgebuit worden. Begin juli 2021 vroeg het Centrum voor cybersecurity alle gebruikers van de ICT-beheersoftware van leverancier Kaseya VSA om die zo snel mogelijk los te koppelen (cf. https://datanews.knack.be/ict/nieuws/al-meer-dan-duizend-bedrijven-getroffen-door-grootschalige-cyberaanval/article-news-1753491.html?cookie_check=1625569113). De software in kwestie was een gevaar omdat er ransomware kon binnengesmokkeld worden op de PC. Deze ransomware was een variant van de REvil-ransomware, afkomstig van een Russisch hackerscollectief.

Naast DDOS-aanvallen en ransomware-aanvallen zijn hackers van buitenlandse statelijke mogendheden ook op zoek naar data en informatie. Daarom worden vooral universiteiten geviseerd. In Nederland werden zowel de universiteit van Leiden als die van Maastricht nog niet zo lang geleden aangevallen. Opvallend detail: bij de aanval in Leiden waren zowel Russische als Iraanse actoren actief (cf. https://www.ad.nl/tech/universiteit-leiden-vermoedelijk-ook-gehackt-door-russen-en-nu-wil-iraanse-groep-geld-zien~a96a3faa/). De Russen baanden zich een weg in het systeem om de data vervolgens door te geven aan Iraniërs.

Wat betreft het transversaal karakter van de vraag: de verschillende regeringen en schakels in de veiligheidsketen zijn het eens over de fenomenen die de komende vier jaar prioritair moeten worden aangepakt. Die staan gedefinieerd in de Kadernota Integrale Veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan voor de periode 2016-2019, en werden besproken tijdens een Interministeriële Conferentie, waarop ook de politionele en justitiële spelers aanwezig waren. Het betreft aldus een transversale aangelegenheid met de Gewesten waarbij de rol van de Gewesten vooral ligt in het preventieve luik.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister:

1) Graag zouden we een lijst willen krijgen van de belangrijkste, gerichte cyberaanvallen tegen onze infrastructuur en instellingen van de laatste vier jaar. Wat waren de doelwitten? Wie waren de (vermoedelijke) daders? Welke methodes gebruikten ze? Wat is de geraamde schade?

2) Vanuit welk land komen de meeste aanvallen? Welke methodes worden het meest gebruikt? Met welk doel worden deze acties opgezet? Wat zijn de links tussen hackercollectieven en hun overheden? Zijn er patronen te onderscheiden?

3) Behalve de gekende methoden van DDOS'en van instellingen, het gijzelen van gebruikers met ransomware en het proberen te hengelen naar informatie via phishing, welke andere (soms minder bekende) methoden worden nog aangewend?

4) Welke plannen hebben onze overheden om onze digitale infrastructuren weerbaarder te maken tegen georganiseerde aanvallen? Hoe ver staan ze reeds hierin? Wat staat er nog gepland? Hangt dit grotendeels samen met de software, of wordt ook de hardware aangepakt of vervangen (vernieuwd)? Waarom?

5) Hoe kan België samenwerken met andere actoren (bijvoorbeeld Europees Unie, Interpol, enz.) tegen dit soort transgressies van buitenlandse actoren?

Antwoord ontvangen op 12 augustus 2021 :

1) De Federale Computer Crime Unit (FCCU) kan, omwille van het geheim van het onderzoek, deze vraag niet beantwoorden en verwijst dienaangaande door naar het Openbaar Ministerie. Er dient tevens te worden opgemerkt dat niet elke cyberaanval tegen de Belgische infrastructuur en instellingen het voorwerp uitmaakt van een aangifte bij de politiediensten, waardoor FCCU niet beschikt over een complete beeldvorming dienaangaande. Bovendien kan, afhankelijk van het doelwit en de aard van de aanval, een politioneel onderzoek desgevallend ook worden gevoerd op het niveau van de Regionale Computer Crime Units (RCCU).

Gezien het voorgaande en gezien de rol die het Centrum voor Cybersecurity België (CCB) vervult in deze materie, zijn zij ons inziens beter geplaatst om deze vraag te beantwoorden.

2) Ook hier kan de FCCU niet in detail gaan met betrekking tot specifieke onderzoeken. Alvorens de herkomst, doelen en patronen van de daders te kunnen kwalificeren is het bovendien vooreerst van belang om de daders te identificeren, hetgeen niet altijd evident is.

Met betrekking tot de methodes van de daders kan in het algemeen worden gesteld dat ze zich hoofdzakelijk toegang verschaffen tot systemen gebruik makende van enerzijds legitieme login-gegevens (omwille van zwakke wachtwoorden, het gebruik van standaard-wachtwoorden of wachtwoorden die worden achterhaald middels een phishingcampagne) en anderzijds kwetsbaarheden die vaak, omwille van een gebrekkig updatebeleid, gedurende lange tijd bestaan.

Zodra de daders toegang hebben tot de systemen variëren de gehanteerde gereedschappen en methodes al naargelang hun vaardigheden en doelstellingen. Het is zeker zo dat er bepaalde patronen kunnen worden waargenomen, aan de hand waarvan een aanval aan een bepaald actor of groepering kan worden toegeschreven. Zulke patronen worden doorgaans geïdentificeerd en gepubliceerd door cybersecuritybedrijven (die dienaangaande een wereldwijd beeld hebben).

De attributie van een aanval aan een bepaalde dadergroepering of statelijke actor dient echter steeds met enige voorzichtigheid te gebeuren: in een digitale omgeving zijn er immers zelden sporen die met absolute zekerheid in een bepaalde richting wijzen en methodes en technieken kunnen doelbewust worden nagebootst. Bovendien huren daders in het tijdperk van «Cybercrime-as-a-Service (CaaS)» ook steeds vaker dezelfde tools of infrastructuur, waardoor het nog complexer wordt om hun unieke modus operandi te onderscheiden.

3) Phishing en ransomware zijn zeker en vast zeer belangrijke actuele fenomenen inzake cybercriminaliteit, weliswaar elk met een andere finaliteit: phishing is gericht op het bekomen van identificatiegegevens met het oog op het plegen van andere misdrijven, terwijl ransomware het misdrijf an sich uitmaakt.

Voor wat betreft andere tendensen verwijzen wij graag naar de Internet Organized Crime Threat Assessment (IOCTA), het strategische rapport dat het European Cybercrime Center (EC3) van Europol elk jaar publiceert en dat de belangrijkste bevindingen en opkomende bedreigingen en ontwikkelingen op het gebied van cybercriminaliteit bevat.

Niettegenstaande de IOCTA een beeld schetst voor de macro-ontwikkelingen inzake cybercriminaliteit voor heel Europa, kunnen wij bevestigen dat de bevindingen uit dit rapport ook zeer representatief zijn voor de situatie in België.

Het oplijsten van alle gehanteerde methodes en verschijningsvormen van cybercriminaliteit is onbegonnen werk, maar, verwijzende naar het antwoord op vraag 2, kan worden gesteld dat zwakke of gecompromitteerde paswoorden en een gebrekkig updatebeleid aan de basis liggen van het gros van de feiten van cybercriminaliteit.

4) De FCCU is als politiedienst betrokken bij het onderzoeken van complexe cyberaanvallen en is, met andere woorden, belast met het repressieve luik in de cyberveiligheidsketen.

Het verhogen van de cyberveiligheid van onze instellingen en ondernemingen behoort daarentegen tot de opdrachten van het Centrum voor Cybersecurity België (CCB).

5) Het is duidelijk dat inzake het bestrijden van cybercriminaliteit internationale samenwerking een belangrijke sleutel vormt om succes te kunnen boeken – en dit zowel in concrete dossiers als in het uitwerken van wettelijke kaders of samenwerkingsverbanden.

De Belgische politiediensten dragen hiertoe bij door, waar mogelijk, internationaal samen te werken in operationele dossiers, bij te dragen aan Europese (onderzoeks)projecten of hun kennis en expertise te delen via internationale kennisplatformen. Veelal zal dit gebeuren via de platformen die Europol ter beschikking stelt.

We stellen bovendien vast dat er tal van wetgevende initiatieven lopen in dit kader, zoals bijvoorbeeld een nieuwe NIS-richtlijn voor netwerk- en informatiebeveiliging (de zogenaamde NIS2), een uitbreiding van het samenwerkingsprotocol vervat in de Budapest cybercrimeconventie en EU-initiatieven inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal of de oprichting van een zogenaamde Joint Cyber Unit.