Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-426

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 29 januari 2015

aan de minister van Financiën, belast met de Bestrijding van de fiscale fraude

Aanvullende personenbelasting (APB) - Inkohiering

lokale belasting
belastingadministratie
belasting van natuurlijke personen
lokale financiën
inning der belastingen

Chronologie

29/1/2015Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/3/2015)
19/6/2015Rappel
9/5/2016Antwoord

Vraag nr. 6-426 d.d. 29 januari 2015 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De aanvullende personenbelasting wordt opgelegd door de lokale besturen, maar de inning ervan gebeurt door de federale overheid. De raming aan inkomsten uit de APB vormt een belangrijk gegeven in de opmaak van de gemeentelijke begrotingen en investeringsplannen. Het volatiele karakter van de inkohiering van de APB en de veranderlijke prognoses van de FOD Financiën maken het voor de lokale besturen echter erg moeilijk om een correcte schatting van de APB-inkomsten te maken.

Eind vorig jaar bleek dat de doorstorting van de APB door de federale overheid aan de lokale besturen forse vertraging opliep. Door deze minderontvangsten dreigen steden en gemeenten in de financiële problemen te raken. Volgens de Vlaamse Vereniging van steden en gemeenten zullen de gemeenten nog langer moeten wachten op de doorstorting van gelden die de federale overheid reeds in 2013 inde.

Het ritme waarop de doorstortingen van de APB door de FOD Financiën aan de lokale besturen wordt uitgevoerd, alsook de omvang van de inkohieringen, hebben een grote impact op het financieel beheer en de financiële planning van de lokale besturen. Aangezien de lokale besturen onder toezicht van de regionale overheden vallen, hebben de budgettaire onzekerheden een potentieel gevolg voor de totaliteit van de financiën van Entiteit II. Onderhavig onderwerp heeft dan ook een duidelijke transversaal karakter.

1. Hoe verklaart de minister dat het werkelijke bedrag aan APB dat in november 2014 aan de lokale besturen werd doorgestort, gemiddeld 9% onder de oorspronkelijke ramingen ligt?

2. Kan de minister de stelling van de VVSG dat de gemeenten nog langer moeten wachten op de doorstorting van de APB die reeds in 2013 werd geïnd, bevestigen? Wat verklaart deze vertraagde toekenning van de APB aan de lokale besturen?

3. Heeft de FOD Financiën in tussentijd al mogelijke oplossingen voor onderhavige problematiek uitgetekend?

4. Welke maatregelen wil de minister op korte termijn te nemen zodat de inkomsten uit de APB accurater kunnen worden geraamd en vertraging in de doorstorting van de APB aan de lokale besturen kan worden vermijden?

5. Hoe staat de minister tegenover de idee om voor de inkomsten uit de APB te werken met een voorschottensysteem?

6. Zal onderhavige kwestie uitgeklaard worden in een bilateraal overleg of een Overlegcomité met de regionale ministers van Financiën?

Zo ja, wanneer staat/stond dit overleg gepland? Indien het overleg reeds heeft plaatsgevonden, wat zijn er desgevallend de uitkomsten van?

Antwoord ontvangen op 9 mei 2016 :

1) De afwijking tussen de ramingen en de realisaties inzake de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting spruit voornamelijk voort uit schommelingen op vlak van het inkohieringspatroon. Inderdaad, de inkomensmix van de ingekohierde belastingplichtigen bepaalt finaal wat de omvang is van de afrekeningen zowel naar de federale overheid toe als naar de gemeenten toe. Vermits elk aanslagjaar over twee kalenderjaren wordt ingekohierd, treden er verschuivingen op tussen de inkohieringen tot en met oktober in jaar X en het ingekohierd bedrag tot en met juni van het jaar X+1.

De opdeling tussen de bovenvermelde tijdsspannes is cruciaal met betrekking tot de toekenning van de aanvullende gemeentebelasting aan de gemeenten in jaar X of in jaar X+1 gezien de effectieve betaling of teruggaaf die voortvloeit uit het aanslagbiljet van de belastingplichtigen hoofdzakelijk twee maand nadien concreet wordt uitgevoerd. Op dat moment krijgt elke gemeente ook de verschuldigde gemeentebelasting toegewezen, met weliswaar een concrete uitbetaling in de daaropvolgende maand.

Essentieel is echter, en dat dient wel duidelijk aangestipt, dat elke gemeente finaal verkrijgt wat haar toekomt. De verlaagde jaarramingen hebben dus enkel te maken met een verschuiving aan toegewezen middelen in de tijd.

Wat nu specifiek de Vlaamse gemeenten betreft, die u in uw vraag beoogt, kan ik het volgende aanstippen. Elk begrotingsjaar wordt driemaal geraamd. De initiële raming met betrekking tot een bepaald begrotingsjaar wordt in oktober van het voorgaand jaar gerealiseerd. Een eerste herraming wordt in de periode mei-juni van het jaar zelf opgemaakt. Een tweede herraming tenslotte wordt in oktober van datzelfde jaar uitgewerkt. Dit schema wordt ten andere ook toegepast op federaal niveau. De afwijking die u beoogt in uw vraag betreft de verhouding tussen de eerste herraming en de finale realisaties. Op het moment dat de eerste herraming wordt opgesteld, is eigenlijk het inkohieringspatroon, dat voor het nieuwe aanslagjaar zal toegepast worden, nog niet gekend.

Vandaar dat ook in oktober van het jaar zelf nog een tweede herraming wordt verstrekt naar analogie trouwens met het budgettair schema dat door de federale én de regionale overheid wordt toegepast. Ten aanzien van deze laatste herraming bedraagt de afwijking voor de Vlaamse steden en gemeenten met de ultieme realisaties echter slechts 0,46 %, wat dus heel wat nauwer aansluit bij de realiteit.

Het feit dat er nog een laatste herraming gecommuniceerd wordt in de maand oktober van het jaar zelf vloeit voort uit het feit dat het noodzakelijk is de inkohieringen te kennen tot en met de maand oktober van het lopend jaar teneinde representatieve ramingen te verstrekken naar de steden en gemeenten in kwestie.

2) De aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting wordt vastgesteld bij de inkohiering van de inkomens van fysieke personen. Indien de betalingstermijn, vermeld op het aanslagbiljet, wordt gerespecteerd door de belastingplichtigen, worden de te betalen rechten twee maanden na inkohiering voldaan. In geval van terugbetaling gebeurt de afwikkeling hiervan door de staat op het einde van de tweede maand volgend op de inkohiering.

De steden en gemeenten krijgen dus de aanvullende belasting doorgestort overeenkomstig de bestaande reglementering ter zake. Kortom, tussen het moment van de inkohiering en de effectieve betaling aan de gemeenten verloopt een normale termijn van drie maanden.

Er worden dus geen bedragen met vertraging doorgestort. Alle bedragen die zijn ingekohierd én betaald worden correct doorgestort aan de lagere overheden. Als voorbeeld kan de situatie met betrekking tot het aanslagjaar 2013 worden aangehaald. Voor dat aanslagjaar zijn er voor alle Vlaamse steden en gemeenten samen vanaf juli 2013 tot en met december 2014 voor 1 818 486 263,94 euro aan rechten vastgesteld. Daarvan zijn er tot en met december 2014 voor 1 803 176 594,78 euro aan middelen doorgestort. Het inningspercentage bedraagt dus 99,16 %. De afwijking betreft nog openstaande verschuldigde betalingen als gevolg van hangende rechtszaken, afbetalingsplannen en dergelijke.

3) In overleg met mijn fiscale administratie wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een systeem dat moet toelaten aan de steden en gemeenten meer financiële stabiliteit te bezorgen op vlak van de inkomsten voortvloeiend uit de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting. Eenmaal het systeem volledig is uitgewerkt, zal dat zeker toegelicht worden aan alle betrokken instanties.

4) & 5) Op korte termijn heb ik aan de gemeenten in 2014 een voorschot toegekend teneinde hun thesaurieproblemen op te lossen. Daarbij dient aangestipt dat voorschotten echter niet de budgettaire problemen als dusdanig oplossen. Die voorschotten worden in het Europees budgettair systeem als een loutere financiële operatie beschouwd en kunnen derhalve niet als echte budgettaire middelen met betrekking tot een bepaald jaar worden toegerekend. Het veel gehoord voorstel om te werken met een zuiver voorschottensysteem moet dus in dit perspectief gerelativeerd worden.

6) Wat tenslotte uw zesde vraag betreft, wil ik aanstippen dat eerst een degelijk financieel systeem zal uitgewerkt worden dat vervolgens aan alle betrokken instanties zal worden toegelicht.