Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-2093

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 10 januari 2019

aan de minister van Begroting en van Ambtenarenzaken, belast met de Nationale Loterij en Wetenschapsbeleid

Belgische doctoraathouders - Carrière-uitbouw - Beleid in België

universitair onderzoek
postuniversitair onderwijs
wetenschappelijk beroep
braindrain
beroepsloopbaan
arbeidsmarkt

Chronologie

10/1/2019Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/2/2019)
4/3/2019Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 6-1877

Vraag nr. 6-2093 d.d. 10 januari 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het magazine Science Connection nr. 56 (april-mei-juni 2018) van het Federaal Wetenschapsbeleid, belspo, wordt gesteld dat een gebrek aan beleid, zowel op het federale niveau als op het niveau van de Gewesten, Belgische doctoraathouders dwingt tot een buitenlandse carrière. Deze uitwijking naar het buitenland wordt mede gestimuleerd door een tekort aan gepaste jobs voor doctoraathouders op de Belgische arbeidsmarkt. Volgens belspo moeten de overheden, indien ze hun ambitie tot de uitbouw van een kenniseconomie ernstig nemen, bijkomende inspanningen leveren om deze groep aan hoogopgeleiden in België te houden. Tot deze conclusies kwam belspo op basis van de CDH-enquête van 2013 (CDH : Careers of Doctorate Holders).

Onderzoeksmobiliteit komt vaak ter sprake in het debat rond braindrain en braingain. De bevoegdheden inzake het wetenschapsbeleid zijn in België grotendeels geregionaliseerd. Het verzilveren van de kennis en kunde van doctoraathouders binnen de eigen landsgrenzen is echter een thema dat de administratieve grenzen in ons land overtreft. De verweving van het federale beleidsdomein « Wetenschapsbeleid » en het gewestelijk bevoegdheidsdomein « Onderzoek & Ontwikkeling en Innovatie » en « Arbeidsmarktactivering » in deze materie toont het transversale karakter van deze vraag aan.

Ik heb volgende vragen voor de geachte staatssecretaris :

1) Erkent en onderschrijft ze de bevindingen met betrekking tot de gedwongen uitbouw van een buitenlandse carrière door Belgische doctoraathouders ?

2) Europese beleidsmakers zijn overtuigd van de gunstige invloed van internationale mobiliteit van onderzoekers op de economie en de maatschappij in het algemeen. Acht ze het « aftoppen » van de werkgerelateerde mobiliteit van doctoraathouders door de creatie van afdoende gepaste jobs en mogelijkheden tot loopbaanontwikkeling voor deze categorie werknemers in eigen land wenselijk ? Waarom wel ? Waarom niet ?

3) Welke initiatieven zijn er thans op het federale niveau lopende en / of worden geïnitieerd om te trachten de door de doctoraathouders tijdens hun doctoraatsopleiding verworven kennis te verzilveren op de interne - lees Belgische - arbeidsmarkt ?

a) Graag kreeg ik een overzicht van de verschillende maatregelen en initiatieven, met opgave van de looptijd, de kostprijs en de beoogde output.

b) Welke van de initiatieven uit deelvraag 2) a) gebeurt in (een) samenwerking(sverband) met een gewestelijke overheid ? Graag met verduidelijking of het een samenwerking met het Vlaams Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest of Waals Gewest betreft.

c) Indien voor geen van de initiatieven uit deelvraag 2) a) een samenwerking(sverband) met een gewestelijke overheid werd aangegaan, hoe verklaart ze het uitblijven van een transversale samenwerking ? Heeft ze de intentie om deze trend te keren, en zo ja, op welke manier ?

4) Welke andere, toekomstige monetaire en / of fiscale stimuleringsmaatregelen acht ze mogelijk en / of wenselijk als antwoord op dit braindrainverhaal ?

5) De oprichting van doctoraatsscholen binnen universiteiten was een eerste stap in de ondersteuning van doctoraathouders bij de ontwikkeling van een onderzoeksloopbaan. Oorspronkelijk werden deze doctoraatsscholen gecreëerd om het behalen van een doctoraat te stimuleren en nuttige vaardigheden te versterken, maar hun opdracht werd uitgebreid om de overgang van een doctoraatsopleiding naar een eerste job te vergemakkelijken.

a) Hoe evalueert ze de doctoraatsscholen ? Krijgt ze hieromtrent afdoende feedback en gegevensdoorstroming van de Gewesten ?

b) Zijn de doctoraatsscholen volgens haar geslaagd in hun opdracht om de overgang naar de arbeidsmarkt van de doctoraathouders te faciliteren ? Welke verbeter- en aandachtspunten ziet ze ?

6) De analyse van belspo vermeldt volgende passage : « Er komen steeds meer mensen met een doctoraatsdiploma bij, maar het aantal arbeidsplaatsen in het hoger onderwijs blijft stabiel of neemt slechts met mondjesmaat toe. Door dit onevenwicht tussen vraag en aanbod worden de meeste doctoraathouders verplicht om hun carrière een nieuwe wending te geven in andere sectoren van de arbeidsmarkt. »

Zal de geachte staatssecretaris een initiatief nemen om de Gewesten te motiveren dit onevenwicht tussen vraag en aanbod aan te pakken ?

7) De Europese Commissie stimuleert haar lidstaten om 3 % van hun bruto binnenlands product (bbp) te spenderen aan onderzoek en ontwikkeling.

Hoeveel bedraagt deze inspanning thans voor de drie Gewesten in België samen ?

Antwoord ontvangen op 4 maart 2019 :

1) Allereerst wil ik u eraan herinneren dat de artikels in Science Connection worden geschreven onder de strikte verantwoordelijkheid van de auteurs en het beginsel van de vrijheid van de auteurs.

Met betrekking tot het genoemde artikel wil ik erop wijzen dat het artikel niet verwijst - zoals u lijkt te suggereren - naar een geforceerd brain drain-beleid naar het buitenland. Ik herinner u eraan dat de federale overheid deel uitmaakt van een ondersteuningsbeleid voor onderzoekers via bijvoorbeeld het nieuwe Brain 2 programma of het Fedtwin programma. Ondanks dit ondersteuningsbeleid moet men vaststellen dat het totaal aantal personen dat een doctoraat behaalt momenteel ondanks alles hoger ligt dan het aantal vacante posities aan de universiteiten en federale onderzoekscentra. Men stelt vast dat houders van een doctoraat er vaak toe worden gedreven om in het buitenland te gaan werken. Deze geografische mobiliteit is geen negatief element in de loopbaan van een onderzoeker. Het artikel toont zelfs het tegendeel aan, het vormt een positief ontwikkelingselement in hun loopbaan. Zo kunnen ze een internationale ervaring verwerven die in de academische wereld als een echte toegevoegde waarde wordt beschouwd. Deze ervaring maakt ook netwerken met andere gerenommeerde onderzoekers mogelijk.

Het zal u bovendien bekend zijn dat ook vele (nationale en internationale) universitaire instellingen en onderzoeksinstellingen deze internationale mobiliteit aanmoedigen door er een (positief) selectiecriterium van te maken bij de aanwerving van onderzoekers.

2) Zoals u weet, weet iedereen die met een doctoraat begint vanaf het begin dat de posities beperkt zijn en dat zij, bij het solliciteren voor een academische functie, op basis van hun publicaties in academische tijdschriften zullen concurreren met andere onderzoekers. We moeten ook niet vergeten dat de academische carrière niet de enige optie is voor een houder van een doctoraat. Er zijn vele mogelijkheden zoals in een spin-off van de universiteit, in een onderzoekslaboratorium, in de industrie of in een internationale organisatie zoals ESA, WGO, ... Deze veelzijdige mogelijkheden maken het uiteindelijk mogelijk om kennisverwerving ondersteund door de overheid te koppelen aan toegang tot onderwijs en de private sector. Dit is duidelijk een van de doelstellingen van het overheidsbeleid. Veel universiteiten of andere onderzoeksinstellingen gebruiken ervaring opgedaan in het buitenland als een belangrijk element bij de selectie, werving en/of promotie van onderzoekers.

Wat betreft de meer algemene kwestie van een specifiek tewerkstellingsbeleid ten aanzien van deze categorie werknemers, nodig ik u uit om u tot de betrokken Minister te richten.

3) Het betreft hier geen federale bevoegdheid. De afstemming tussen opleiding en tewerkstelling behoort tot de Gemeenschappen en de Gewesten. Ik nodig u uit om deze vraag aan de bevoegde autoriteiten te richten, die u een passend antwoord kunnen bieden.

Het hefboomeffect waarop wij op federaal niveau kunnen handelen om de tewerkstelling van onderzoekers aan te moedigen, situeert zich op fiscaal vlak door middel van maatregelen die onderzoek ondersteunen die ook van toepassing zijn op doctoraatshouders. De Minister van Financiën is bevoegd voor deze maatregel.

4) Zoals boven geschreven is het gedeeltelijk vrijstellen van de bedrijfsvoorheffing van onderzoekers een bestaande maatregel die de aanwerving van onderzoekers (doctoraathouders of masters) positief beïnvloedt. Voor zover mij bekend zijn er op dit moment geen andere monetaire en/of fiscale stimuleringsmaatregelen in ontwikkeling in het kader van lopende zaken.

5) Dit is een bevoegdheid van de Gemeenschappen

6) Gelet op de toestand van lopende zaken, zijn er geen nieuwe iniatieven mogelijk.

7) De jongste beschikbare cijfers slaan op 2017. Deze kunnen teruggevonden worden op de website van Belspo en voor wat de vergelijking met andere landen betreft op de website van Eurostat. Over alle sectoren heen (ondernemingen, hoger onderwijs, overheid en private non-profit) bedraagt de gezamenlijke inspanning voor de drie Gewesten in België 2,58% van het BBP.