Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1947

van Christophe Lacroix (PS) d.d. 18 juli 2018

aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken

Spoeddiensten - Post Exposure Profylaxis(PEP) voor hiv - Toegankelijkheid - Verbetering - Opleiding van spoedartsen - LGTBQI+-patiënten - Opvang - Discriminatie - Bestrijding

geneeskundige noodhulp
eerste hulp
seksuele minderheid
discriminatie op grond van seksuele geaardheid
aids
voorkoming van ziekten
seksueel overdraagbare aandoening

Chronologie

18/7/2018Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 16/8/2018)
9/12/2018Dossier gesloten

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1946
Heringediend als : schriftelijke vraag 6-2311

Vraag nr. 6-1947 d.d. 18 juli 2018 : (Vraag gesteld in het Frans)

Volgens sommige informatiebronnen, met name getuigenissen van middenveldorganisaties die onlangs in de media werden verspreid (zie bijvoorbeeld het artikel van de RTBF https://www.rtbf.be/info/regions/liege/detail_l ignorance et la rigueur morale de medecins liegeois freinent elles la lutte contre le sida?id=9966738), zouden sommige spoeddiensten weigeren om de Post Exposure Profylaxis voor hiv te verschaffen aan sommige patiënten.

Die bronnen vermelden ook dat in sommige ziekenhuizen van het land LGTBQI+-patiënten worden gediscrimineerd of vernederd.

Deze schriftelijke vraag valt onder de bevoegdheid van de Senaat door haar transversaal karakter: de volksgezondheid in het algemeen is een federale bevoegdheid, maar het preventiebeleid is een bevoegdheid van de deelstaten. Inzake non-discriminatie en gelijke kansen zijn de deelstaten ook bevoegd voor het sociaal beleid. Zo verzekert het Waals Gewest de emancipatie en het welzijn van LGBTQI+-personen via de erkenning en de subsidiëring van de verschillende regenbooghuizen.

De betrokken patiënten zijn meestal mannen die seksuele relaties hebben met andere mannen die naar een spoeddienst gaan omdat ze een risicovol onbeschermd contact gehad hebben.

Elke spoeddienst beschikt in principe over richtlijnen met betrekking tot de niet professionele Post Exposure Profylaxis voor hiv waarin wordt aangegeven wanneer de therapie wordt aanbevolen, te overwegen is of wordt afgeraden.

Spoedartsen zijn niet gespecialiseerd in infectiologie of virologie. In geval van twijfel, als de behandeling moet 'overwogen' worden, wordt aanbevolen om de urgentiekit voor de patiënt af te leveren. Die kit bevat in het algemeen een profylactische combinatiebehandeling voor vier dagen, wat de betrokkene voldoende tijd geeft om een afspraak te maken in een hiv/aids-referentiecentrum. Daar zal een gespecialiseerde infectioloog de situatie evalueren en beslissen of de behandeling al dan niet gedurende 28 dagen moet worden voortgezet.

Als arts weet u dat de factor tijd zeer belangrijk is voor de behandeling van die patiënten. Het specifieke kenmerk van de profylactische combinatiebehandeling is dat ze kort na het onveilige contact moet opgestart worden: optimaal binnen de twee uur na de blootstelling maar in ieder geval binnen de 72 uur. Elk verstreken uur vergroot voor de patiënt het risico op besmetting door het virus. Als de behandeling evenwel tijdig wordt gestart en gedurende 28 dagen goed wordt opgevolgd, is ze zo goed als volkomen doeltreffend.

Volgens de hierboven genoemde bronnen zouden sommige spoedartsen (in samenspraak met de infectioloog met wachtdienst) de PEP voor hiv, dat een preventief middel is, niet willen afleveren aan mannen die seks hebben met mannen en die een risico lopen.

Als dat klopt, lopen die patiënten wel degelijk het risico om besmet te worden met het virus.

De belangenverenigingen betreuren bovendien dat sommige artsen de specifieke kenmerken van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) binnen de LGTBQI+-gemeenschap niet goed kennen. Die patiënten hebben nood aan een aangepaste en meer uitgebreide opsporing en een meer algemene, gerichte en specifieke curatieve aanpak.

Sommige verenigingen op het terrein hebben ook al ongepast gedrag opgemerkt vanwege het verzorgend personeel ten aanzien van LGTBQI+-patiënten en meer bepaald van homoseksuele mannen. Het zou heel vaak voorkomen, maar het wordt nog niet vaak gerapporteerd. Zo bevestigt Unia bijvoorbeeld wel dat er in dit verband verschillende dossiers lopen.

Gelet op die situatie wil ik de minister de volgende vragen stellen:

1) Kunt u bevestigen dat elke spoeddienst (en dus elke spoedarts) over voldoende informatie en richtlijnen beschikt met betrekking tot het gebruik van de PEP voor hiv?

2) Worden er maatregelen overwogen om de toegang tot PEP te verbeteren en om te zorgen voor een betere kennis van deze behandeling bij de bevolking?

3) Worden er maatregelen genomen opdat de spoeddiensten van de verschillende ziekenhuizen in het land de aanbevelingen ter zake beter zouden toepassen?

4) Denkt de minister niet dat het aangewezen is (indien die nog niet gebeurt) om in de artsenopleiding (meer bepaald van spoedartsen, van infectiologen en van huisartsen) de huidige lacunes met betrekking tot de opsporing en de behandeling van soa, waaronder een beter begrip van de PEP voor hiv, in het bijzonder voor de homoseksuele gemeenschap, weg te werken?

Mijn vragen aan de staatssecretaris zijn de volgende:

1) Is ze op de hoogte van situaties van openlijke discriminatie in de medische wereld ten aanzien van LGTBQI+-patiënten? Zo ja, worden er maatregelen overwogen om dat te verhelpen?

2) Zou een gerichte preventiecampagne niet aangewezen zijn?

3) Worden er maatregelen genomen om klachtendossiers aan de belangenverenigingen door te spelen en in voorkomend geval aan de gerechtelijke diensten?

Beschikken zij, in hun diverse actiedomeinen over bijkomende gegevens over dit onderwerp?

Werden in dit dossier contacten gelegd met de deelstaten?

Wat is de stand van zaken?