Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1877

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 24 mei 2018

aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken

Belgische doctoraathouders - Carrière-uitbouw - Beleid in België

universitair onderzoek
postuniversitair onderwijs
wetenschappelijk beroep
braindrain
beroepsloopbaan
arbeidsmarkt

Chronologie

24/5/2018Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 28/6/2018)
9/12/2018Dossier gesloten

Heringediend als : schriftelijke vraag 6-2093

Vraag nr. 6-1877 d.d. 24 mei 2018 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het magazine Science Connection nr. 56 (april-mei-juni 2018) van het Federaal Wetenschapsbeleid, belspo, wordt gesteld dat een gebrek aan beleid, zowel op het federale niveau als op het niveau van de Gewesten, Belgische doctoraathouders dwingt tot een buitenlandse carrière. Deze uitwijking naar het buitenland wordt mede gestimuleerd door een tekort aan gepaste jobs voor doctoraathouders op de Belgische arbeidsmarkt. Volgens belspo moeten de overheden, indien ze hun ambitie tot de uitbouw van een kenniseconomie ernstig nemen, bijkomende inspanningen leveren om deze groep aan hoogopgeleiden in België te houden. Tot deze conclusies kwam belspo op basis van de CDH-enquête van 2013 (CDH : Careers of Doctorate Holders).

Onderzoeksmobiliteit komt vaak ter sprake in het debat rond braindrain en braingain. De bevoegdheden inzake het wetenschapsbeleid zijn in België grotendeels geregionaliseerd. Het verzilveren van de kennis en kunde van doctoraathouders binnen de eigen landsgrenzen is echter een thema dat de administratieve grenzen in ons land overtreft. De verweving van het federale beleidsdomein « Wetenschapsbeleid » en het gewestelijk bevoegdheidsdomein « Onderzoek & Ontwikkeling en Innovatie » en « Arbeidsmarktactivering » in deze materie toont het transversale karakter van deze vraag aan.

Ik heb volgende vragen voor de geachte staatssecretaris :

1) Erkent en onderschrijft ze de bevindingen met betrekking tot de gedwongen uitbouw van een buitenlandse carrière door Belgische doctoraathouders ?

2) Europese beleidsmakers zijn overtuigd van de gunstige invloed van internationale mobiliteit van onderzoekers op de economie en de maatschappij in het algemeen. Acht ze het « aftoppen » van de werkgerelateerde mobiliteit van doctoraathouders door de creatie van afdoende gepaste jobs en mogelijkheden tot loopbaanontwikkeling voor deze categorie werknemers in eigen land wenselijk ? Waarom wel ? Waarom niet ?

3) Welke initiatieven zijn er thans op het federale niveau lopende en / of worden geïnitieerd om te trachten de door de doctoraathouders tijdens hun doctoraatsopleiding verworven kennis te verzilveren op de interne - lees Belgische - arbeidsmarkt ?

a) Graag kreeg ik een overzicht van de verschillende maatregelen en initiatieven, met opgave van de looptijd, de kostprijs en de beoogde output.

b) Welke van de initiatieven uit deelvraag 2) a) gebeurt in (een) samenwerking(sverband) met een gewestelijke overheid ? Graag met verduidelijking of het een samenwerking met het Vlaams Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest of Waals Gewest betreft.

c) Indien voor geen van de initiatieven uit deelvraag 2) a) een samenwerking(sverband) met een gewestelijke overheid werd aangegaan, hoe verklaart ze het uitblijven van een transversale samenwerking ? Heeft ze de intentie om deze trend te keren, en zo ja, op welke manier ?

4) Welke andere, toekomstige monetaire en / of fiscale stimuleringsmaatregelen acht ze mogelijk en / of wenselijk als antwoord op dit braindrainverhaal ?

5) De oprichting van doctoraatsscholen binnen universiteiten was een eerste stap in de ondersteuning van doctoraathouders bij de ontwikkeling van een onderzoeksloopbaan. Oorspronkelijk werden deze doctoraatsscholen gecreëerd om het behalen van een doctoraat te stimuleren en nuttige vaardigheden te versterken, maar hun opdracht werd uitgebreid om de overgang van een doctoraatsopleiding naar een eerste job te vergemakkelijken.

a) Hoe evalueert ze de doctoraatsscholen ? Krijgt ze hieromtrent afdoende feedback en gegevensdoorstroming van de Gewesten ?

b) Zijn de doctoraatsscholen volgens haar geslaagd in hun opdracht om de overgang naar de arbeidsmarkt van de doctoraathouders te faciliteren ? Welke verbeter- en aandachtspunten ziet ze ?

6) De analyse van belspo vermeldt volgende passage : « Er komen steeds meer mensen met een doctoraatsdiploma bij, maar het aantal arbeidsplaatsen in het hoger onderwijs blijft stabiel of neemt slechts met mondjesmaat toe. Door dit onevenwicht tussen vraag en aanbod worden de meeste doctoraathouders verplicht om hun carrière een nieuwe wending te geven in andere sectoren van de arbeidsmarkt. »

Zal de geachte staatssecretaris een initiatief nemen om de Gewesten te motiveren dit onevenwicht tussen vraag en aanbod aan te pakken ?

7) De Europese Commissie stimuleert haar lidstaten om 3 % van hun bruto binnenlands product (bbp) te spenderen aan onderzoek en ontwikkeling.

Hoeveel bedraagt deze inspanning thans voor de drie Gewesten in België samen ?