Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1827

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 9 april 2018

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

België - Werkzaamheidsgraad

werkende beroepsbevolking
bevolking op arbeidsgeschikte leeftijd
werkgelegenheidsbevordering
werkgelegenheidsbeleid
arbeidsongeschiktheid
herintreding
werkloosheidsbestrijding

Chronologie

9/4/2018Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/5/2018)
14/6/2018Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1828

Vraag nr. 6-1827 d.d. 9 april 2018 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De passage in het regeerakkoord over de werkgelegenheid en het concurrentievermogen in België is duidelijk: "[…] De regering bevestigt (daarom) de doelstelling uit het Nationaal Hervormingsprogramma om in uitvoering van de EU2020-strategie tegen het einde van deze legislatuur een werkzaamheidsgraad van 73,2% te bereiken. Dit zal onder andere worden verwezenlijkt door de arbeidskosten te verminderen (via het wegwerken van de loonhandicap) en de arbeidsmarkt en pensioenen verder te hervormen […]."

Ondanks de structurele krapte die er vandaag heerst op de Belgische arbeidsmarkt, is ons land met een werkzaamheidsgraad van 63% nog ver verwijderd van de doelstelling van 73,2%. Bovendien ligt het percentage werkenden op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in België fors minder dan in onze buurlanden: Nederland (76%), Duitsland (75%) en Frankrijk (65%). Opmerkelijk is het feit dat een groot deel van de niet-werkenden zich ook niet op de arbeidsmarkt aanbiedt.

Volgens cijfers van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bedroeg de werkloosheidsgraad vorig jaar 7,2%. Hiermee bevindt de werklosheidsgraad zich nog altijd boven het niveau van vóór de financiële crisis. Van de in totaal 487.291 uitkeringstrekkers is slechts 76% actief op zoek naar werk. Daarnaast ligt het aantal burggepensioneerden dat zich beschikbaar moet stellen voor de arbeidsmarkt (7147) ontstellend laag.

De actieve activering van werkzoekenden behoort tot de bevoegdheden van de deelstaten. De toepassing van het stelsel van de werkloosheidsverzekering en een aantal tewerkstellingsmaatregelen gebeurt daarentegen door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, die onder het federale overheidsniveau valt. Deze gesplitste bevoegdheid over het domein arbeidsmarktbeleid motiveert het transversale karakter van onderhavige vraagstelling.

Ik heb volgende vragen voor de minister:

1. In België gaat 70% van de overheidsuitgaven voor het arbeidsmarktbeleid naar uitkeringen en slechts 22% naar activering. Dit is een groot verschil met het beleid in Scandinavië, waar 45% van het budget gereserveerd is voor activering.

Is de minister van mening dat het Belgisch arbeidsmarktbeleid moet evolueren naar het Scandinavische model?

a. Zo ja, pleegt de minister overleg met zijn collega-ministers uit de gewestregeringen om de verdeling van het budget over actief, respectievelijk passief arbeidsmarktbeleid te wijzigen? Kan de minister voorbeelden geven van maatregelen en inspanningen die ter zake worden genomen?

b. Zo nee, waarom acht de minister dit niet wenselijk?

2. Het probleem van de groeiende groep langdurig arbeidsongeschikten lijkt zich steeds meer te manifesteren op de Belgische arbeidsmarkt. De uitgaven voor langdurige arbeidsongeschiktheid stegen sinds het begin van de legislatuur van 7,7 naar 8,2 miljard euro. Nochtans vormt deze groep een groot reservoir potentiële arbeidskrachten die een antwoord kunnen bieden op de structureel krappe arbeidsmarkt.

a. Op welke manier(en) geeft de minister in de praktijk invulling aan de aandacht die uitgaat naar de uitval door ziekteverzuim?

b. Hoeveel bedraagt het budget dat jaarlijks wordt gereserveerd voor de preventie van beschavingsziektes zoals burn-outs en de re-integratie van werknemers na een langdurige ziekte en dit voor de jaren 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018? Welk percentage van dit gereserveerde budget werd er jaarlijks effectief besteed?

3. "Voor het einde van de legislatuur zal de regering de loonhandicap van onze bedrijven wegwerken die sinds 1996 ten opzichte van de buurlanden werd opgebouwd, en deze bewaken", aldus het regeerakkoord.

In welke mate werd de loonhandicap van de Belgische bedrijven - die sinds 1996 werd opgebouwd, reeds weggewerkt? Acht de minister de nog af te leggen weg haalbaar tegen het einde van de legislatuur? Welke (bijkomende) inspanningen zitten hiervoor in de pipeline en/of worden er thans uitgerold?

4. "Deelname aan de arbeidsmarkt zal worden aangemoedigd, waarbij bijzondere aandacht wordt gegeven aan de gelijkheid van kansen", aldus het regeerakkoord.

Van de minister krijg ik graag een overzicht van de maatregelen die tot heden werden genomen in het licht van bovenvermelde doelstelling. Werd ook de effectiviteit van deze maatregelen gemeten? In welke mate hebben deze maatregelen aan de arbeidsmarktdeelname van niet-actieven bijgedragen? Graag kreeg ik een antwoord dat aan de hand van cijfers onderbouwd is.

5. "De regering werkt een technisch kader uit om de uitvoering van de staatshervorming op het vlak van arbeidsmarktbeleid te verzekeren, en legt dit voorafgaand voor aan de Gewesten", zo stelt het regeerakkoord.

a. Graag krijg ik van de minister een actuele stand van zaken dienaangaande.

b. Welke aandachtspunten dienen er desgevallend nog te worden te worden uitgeklaard?

c. Hebben de drie Gewesten hun opmerkingen op het technisch kader met betrekking tot het geregionaliseerd arbeidsmarktbeleid reeds aan de minister bezorgd? Graag kreeg ik een samenvatting van deze reacties.

Antwoord ontvangen op 14 juni 2018 :

In de tekst voorafgaand aan de vragen wordt vermeld dat de Belgische werkzaamheidsgraad 63 % bedraagt. Dat cijfer heeft echter betrekking op de 15-64 jarigen, terwijl de doelstelling van 73,2 % in het Nationaal hervormingsprogramma (NHP) de 20-64 jarigen betreft. Voor die groep bedraagt de werkzaamheidsgraad 68,5 % in 2017. Ook de genoemde cijfers voor andere landen hebben betrekking op de leeftijd 15-64 jaar.

1) De matching op de arbeidsmarkt is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gewesten, via het actief arbeidsmarkbeleid maar ook via onder meer het vormingsbeleid en de begeleiding van de werkzoekenden. De federale regering ondersteunt deze inspanningen. Zo wordt de vraag naar arbeid bijvoorbeeld gestimuleerd via de taxshift en de loonmatiging, en het aanbod via de maatregelen om verschillende uitkeringsstelsels meer activerend te maken en via de maatregelen in het kader van de wet werkbaar en wendbaar werk. De beslissing om het arbeidsmarktbeleid al dan niet te hervormen naar voorbeeld van de Scandinavische landen is echter in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Gewesten.

2) a) Wat ook de bron van de gegevens is, sociale secretariaten, Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV), de enquête over de arbeidsomstandigheden, de belangrijkste gezondheidsproblemen die de stijging van het langdurig absenteïsme verklaren zijn musculoskeletale aandoeningen (MSA : rugpijn, tendinitis, enz.) en psychosociale risico’s (PSR : psychische problemen en burn-out). Het zijn problemen die zeer gezondheidsondermijnend zijn, die leiden tot arbeidsongeschiktheden van lange duur (meerdere weken tot zelfs meerdere maanden), zich voordoen in alle sectoren en dus alle werknemers raken, zowel mannen als vrouwen, alsook alle leeftijdscategorieën.

De preventie van MSA en PSR is dus prioritair. Deze preventie maakt deel uit van de strategische doelstelling « bevordering van veilig en gezond werk » van de nationale strategie voor welzijn op het werk.

De AD Humanisering van de arbeid van de federale overheidsdienst (FOD) Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg heeft als missie om beroepsrisico’s in bedrijven te voorkomen en te beperken en om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Om deze doelstelling te bereiken worden een hele reeks acties georganiseerd: sensibilisatie (website, campagne, video’s, folders, brochures, enz.), de organisatie van informatiesessies en studiedagen, modernisering van de wetgeving, verbetering van de sociale dialoog tussen de sociale partners, het ter beschikking stellen van concrete tools voor bedrijven, het verzamelen van epidemiologische gegevens over arbeidsomstandigheden, enz. Meer informatie op : www.beswic.be.

Alle acties baseren zich op en vertrekken inhoudelijk van onderzoeksprojecten. DIOVA (directie van het Onderzoek over de verbetering van de arbeidsvoorwaarden) werkt met een budget om onderzoeksprojecten te financieren die verband houden met welzijn op het werk. Alle onderzoeken staan op onze website : http://www.werk.belgie.be/welzijn_op_het_werk.aspx.

De bedoeling is om de bedrijven te voorzien van kennis, tools, strategieën, enz., om beroepsrisico’s te bestrijden, om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en aldus het welzijn op het werk te verhogen met als gevolg daarvan betere economische prestaties.

Als aanvulling op de primaire preventie werden eind 2016 een aantal maatregelen aangenomen om de re-integratie van langdurig zieken te bevorderen, meer bepaald de re-integratietrajecten. De trajecten moeten zorgen voor een daling van de duurtijd van de afwezigheid en moeten werknemers in staat stellen om vlotter een beroepsactiviteit te hernemen. Voor arbeidsongeschikte werknemers bestaat er een re-integratietraject op maat dat als doel heeft om de werknemer te begeleiden naar een (tijdelijke of definitieve) andere of aangepaste functie.

2) b) In verband met de preventie van al dan niet beroepsgerelateerde ziektes is de FOD WASO niet op de hoogte van de budgetten die bijvoorbeeld worden toegekend door het RIZIV of het FEDRIS in hun programma's inzake preventie en re-integratie, meer in het bijzonder wat betreft de preventie van burn-out. Mevrouw de minister van Sociale zaken en Volksgezondheid is het best geplaatst om deze vraag te beantwoorden.

De AD Humanisering van de arbeid van de FOD WASO krijgt werkingsbudgetten om knowhow te ontwikkelen in verband met welzijn op het werk en om dit welzijn te bevorderen door de ondernemingen te helpen om beroepsrisico's te voorkomen en de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Een groot deel van onze onderzoeken en onze promotieacties houdt verband met deze nieuwe risico's, namelijk MSA en de PSR.

De budgetten die tussen 2014 en 2018 werden toegekend en besteed, zijn opgenomen in de drie onderstaande tabellen, de bedragen zijn uitgedrukt in duizenden euro (keuro). Door budgettaire blokkeringen kon niet elk jaar 100 % van die budgetten worden gebruikt. Globaal gezien werden de budgetten die konden worden gebruikt na blokkering, quasi volledig besteed (80 à 100 %). Voor 2018 zijn de aangewende budgetten een schatting van de uitgaven na blokkering.

Als we de situatie in 2018 bekijken, zien we dat 518 keuro werden uitgetrokken voor onderzoek en promotie (186+79+253), 358 keuro werden of zullen worden gebruikt (80+78+200) hetzij 69 % van het budget na de budgettaire blokkering.

Toegekend budget (in duizenden euro)

N° toekenning

2014

2015

2016

2017

2018

23 52 10 12.11.27 (DIRACT : onderzoek)

300

193

189

188

186

23 52 10 12.11.29 (Nationale strategie)

103

83

81

79

79

23 52 10 12.11.23 (promotie)

384

261

256

255

253

Besteed budget (in duizenden euro)

N° toekenning

2014

2015

2016

2017

2018

23 52 10 12.11.27 (DIRACT: onderzoek)

202

137

135

167

80

23 52 10 12.11.29 (Nationale strategie)

88

80

0

0

78

23 52 10 12.11.23 (promotie)

219

215

153

214

200

Aandeel besteed budget (%)

N° toekenning

2014

2015

2016

2017

2018

23 52 10 12.11.27 (DIRACT : onderzoek)

67 %

71 %

71 %

89 %

43 %

23 52 10 12.11.29 (Nationale strategie)

85 %

96 %

0 %

0 %

99 %

23 52 10 12.11.23 (promotie)

57 %

82 %

60 %

84 %

79 %

3) De loonkostenhandicap ten opzichte van onze drie buurlanden (in termen van de zogenaamde « wet van 1996 ») bedroeg 0,6 % in 2016, dit was nog 2,8 % het jaar ervoor en 5,4 % in 2010. Deze daling werd onder meer verwezenlijkt door volgehouden loonmatiging en de indexsprong. De Centrale Raad voor het bedrijfsleven voorspelt, rekening houdend met alle verlagingen van de werkgeversbijdragen (en dus met de effecten van de taxshift), voor 2017 en 2018 een verdere daling van de loonkostenhandicap. Volgens de vooruitzichten waarbij die verlagingen niet in rekening worden gebracht zou het niveau gelijk blijven aan dat in 2016.

De sociale partners legden in hun interprofessioneel akkoord 2017-2018 de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de periode 2017-2018 vast op 1,1 % wat de concurrentiepositie van België verzekert.

4) Sinds de zesde Staatshervorming in 2014 is het doelgroepenbeleid in belangrijke mate overgegaan van een federale naar een regionale bevoegdheid, zoals onder vraag 1) al aangehaald. Desalniettemin blijft gelijkheid van kansen ook voor de federale overheid een aandachtspunt.

Ten eerste neemt de federale overheid maatregelen die het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt ondersteunen. Deze maatregelen zijn zo ontwikkeld dat ze het sterkste effect ressorteren bij de groepen die het zwakst staan op de arbeidsmarkt. Zo legt de taxshift de nadruk op het verminderen van de arbeidskost voor lage looncategorieën, wat bijgevolg voor de sterkste toename van jobcreatie in dat segment zorgt. Ook de maatregelen om meer flexibele vormen van arbeid mogelijk te maken (in het kader van de wet werkbaar en wendbaar werk) hebben potentieel de grootste impact in voornoemd segment.

Op federaal niveau werden er daarnaast maatregelen genomen ter bestrijding van discriminatie. Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake werk omvat een hoofdstuk 9 geweid aan de wijziging van het Sociaal Strafwetboek, dat de uitbreiding van de controlebevoegdheden middels mystery calls en datamining omvat. Deze bepalingen zullen de sociaal inspecteurs van mijn inspectiedienst Toezicht op de sociale wetten toelaten om onder bepaalde voorwaarden en mits voorafgaande toelating van de arbeidsauditeur zogenaamde praktijktesten of mystery shopping opsporingen te doen ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, voornamelijk bij de aanwervingen. Er bestaat geen vooropgestelde kwantitatieve doelstelling, aangezien het wetsontwerp elke provocatie van misdrijven – die de strafvordering onontvankelijk zou maken – wil uitsluiten. Het is de bedoeling dat deze nieuwe techniek binnen het jaar zal geëvalueerd worden met de betrokken inspectiediensten.

Naast de specifieke aandacht voor mensen met een migrantenachtergrond, werden ook verschillende maatregelen genomen om andere kansarme groepen op de arbeidsmarkt te integreren. In het laatste zomerakkoord zijn de federale ministers het eens geworden over maatregelen om werkgevers aan te moedigen om jongeren aan te werven of ouderen actief te houden. De maatregel voor starterslonen, die op 1 juni 2018 in werking zou treden, heeft tot doel de werving van jonge werknemers tussen 18 en 21 jaar te bevorderen door een lagere arbeidskost voor de werkgever met behoud van het nettoloon. Om werknemers ten minste tot de pensioengerechtigde leeftijd aan het werk te houden, wil de federale overheid ondernemingen financieel stimuleren om hun werknemers actief te houden. Ook zullen oudere werknemers de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor een « deeltijdpensioen ». Voor het deel dat een oudere werknemer blijft werken, bouwt hij aanvullende pensioenrechten op.

5) a) & c) Op het vlak van het arbeidsmarktbeleid werden er tussen de federale overheid en de gefedereerde entiteiten protocollen gesloten die de modaliteiten van de bevoegdheidsoverdracht in het kader van het arbeidsmarktbeleid regelen.

Daarin zijn alle regelingen en afspraken opgenomen die tijdens de periode tot de volledige operationele overname van die materies door de Gewesten, gelden voor wat betreft onder meer de volgende aspecten : informatie-uitwisseling tussen de instellingen, communicatie aan derden, het over te dragen personeel, de begroting, boekhouding en financiële verrekeningen, behandeling van geschillen, over te dragen goederen (met inbegrip van ICT) en archieven, statistieken, de procedure tot wijziging van de federale regelgeving door het Gewest, enz.

Daarin worden ook specifieke afspraken opgenomen betreffende de onderscheiden over te dragen maatregelen, zo onder meer inzake werkloosheidsuitkeringen : de actieve en passieve beschikbaarheid van een werkloze, de vrijstellingen om een opleiding of stage te volgen en de activeringsuitkeringen en premies voor werklozen. Daarnaast worden ook nog de modaliteiten vastgelegd betreffende onder meer de PWA's, de dienstencheques, het outplacement, de loopbaanonderbreking, de startbaanovereenkomsten, enz.

Deze protocollen kwamen tot stand na intensieve onderhandelingen tussen de verschillende niveaus. In dat kader hadden uiteraard zowel de federale overheid als de gefedereerde entiteiten hun inbreng. Ze werden door alle bevoegde ministers ondertekend en dienen voor de betrokken instellingen tot leidraad bij het uitvoeren van de betreffende materies.

5) b) In het kader van de continuïteit van de openbare dienst, voeren de federale overheidsinstellingen de principieel overgedragen materies operationeel uit tot de gewestinstellingen deze materies effectief overnemen.

Er is wat dat betreft geen einddatum voorzien.

Er moet worden vastgesteld dat verschillende gewesten verschillende bevoegdheden nog niet operationeel hebben overgenomen of dat ze bepaalde federale materies wel hebben afgeschaft, maar met zeer lange overgangsregelingen. In die gevallen dienen de federale instellingen de materies nog verder uit te voeren, terwijl het personeel en de middelen zijn overgedragen. Dat probleem dient nog verder uitgeklaard te worden.