Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-18

van Olivier Destrebecq (MR) d.d. 24 oktober 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

Groothandelssector - Deflatie - Risico's - Negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid - Eventuele maatregelen

grootwarenhuis
deflatie
handelsmarge
afschaffing van arbeidsplaatsen

Chronologie

24/10/2014Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 27/11/2014)
26/11/2014Antwoord

Vraag nr. 6-18 d.d. 24 oktober 2014 : (Vraag gesteld in het Frans)

Voor het eerst sedert 1993 dalen de prijzen van de consumptiegoederen.

Voor de gezinnen is dat uiteraard goed nieuws, aangezien hun boodschappenwagentje minder kost en de koopkracht dus is toegenomen.

Comeos wijst echter op de keerzijde van de medaille, namelijk dat deze prijsdaling een negatieve invloed heeft op de winstmarges.

Aangezien deze marges voor de groothandel reeds beperkt zijn, ben ik bezorgd over de werkgelegenheid in de sector. De situatie van Delhaize is op zich reeds dramatisch, zulke drama's moeten absoluut worden vermeden.

1) Zal volgens uw informatie de desinflatietrend aanhouden? Zo ja, tot wanneer?

2) Dreigen we niet in een deflatoire spiraal terecht te komen? Wat zijn de risico's voor de groothandelssector? Is de werkgelegenheid in gevaar? Zult u eventueel maatregelen nemen om deze trend om te buigen indien hij echt negatief zou worden?

Antwoord ontvangen op 26 november 2014 :

1.Op basis van het nationale indexcijfer der consumptieprijzen was het inflatiecijfer in september met -0,12 % inderdaad negatief, het laagste niveau sinds november 2009. Het laatste kwartaalrapport van het Prijzenobservatorium (derde trimester 2014) verklaart dat deze negatieve inflatie echter slechts een beperkt aantal goederen en diensten in de consumptiekorf betreft, waarvan het aandeel maar iets groter is ten opzichte van de voorbije jaren. Tussen 2008 en 2013 liet 20,9 % van de goederen en diensten in de consumptiekorf een negatieve inflatie optekenen, tegenover 29,3 % in het derde kwartaal 2014; met andere woorden een stijging van circa acht procentpunt. In het derde kwartaal 2014 werd 91,2 % van de energieproducten (tegenover 32,8 % tussen 2008 en 2013), 42,6 % van de niet-bewerkte levensmiddelen (tegenover 24,8 % eerder) en 29,5 % van de bewerkte levensmiddelen (tegenover 21,8 %) getroffen door een negatieve inflatie. Voor deze drie productgroepen was er dit jaar een positieve aanbodschok onder andere als gevolg van een groter aanbod aan olie (ten gevolge van de ontwikkelingen in schalie-olie) en aan levensmiddelen (bijvoorbeeld voor groenten en fruit). In oktober 2014 werd de inflatie opnieuw positief, en bedroeg 0,09 %.

Ook de onderliggende inflatie (zonder energetische producten en niet-bewerkte levensmiddelen) was positief in de maanden september en oktober 2014 (respectievelijk 1,4 % en 1,2 %).

Volgens de laatste voorspellingen van het Federaal Planbureau van 4 november zou de gemiddelde jaarinflatie voor 2014 op 0,4 % uitkomen (eveneens 0,4 % voor de gezondheidsindex). Het verwacht bovendien dat het inflatiecijfer in 2015 vrij laag zal blijven, met een prijsstijging van 0,7 %, waarbij de energieprijzen blijven dalen. De bijdrage van de energieprijzen tot de inflatie zou evenwel minder negatief worden doordat de invloed van de daling van de btw-voet op elektriciteit grotendeels verdwijnt. Op middellange termijn zou de groei van het NICP versnellen, maar gemiddeld niet meer dan 1,5 % bedragen, wat aanleunt bij de doelstelling van prijsstabiliteit zoals gedefinieerd door de ECB, waardoor bovendien vanaf 2015 het werkloosheidscijfer zou kunnen dalen. De economische vooruitzichten op middellange termijn tonen bovendien aan dat de onderliggende inflatie, net als de totale inflatie, gemiddeld 1,5 % zou bedragen tussen 2016 en 2019.

Aandeel van de goederen en diensten in de consumptiekorf zonder prijsverandering op jaarbasis (=), met een positief veranderingspercentage (+) en een negatief veranderingspercentage (-)

In % van het totale aantal producten of van een productgroep


Aantal betrokken producten

2008-2013

T3-2014

+

-

=

+

-

=

Energiedragers

17

66,3

32,8

0,8

8,8

91,2

0,0

Niet-bewerkte levensmiddelen

86

73,9

24,8

1,4

56,9

42,6

0,5

Bewerkte levensmiddelen

69

76,6

21,8

1,6

68,6

29,5

1,9

Diensten

114

83,4

9,3

7,2

86,2

9,2

4,6

Niet-energetische industriële goederen

141

72,0

25,9

2,1

63,6

30,6

5,8

CPI

428

75,9

20,9

3,2

67,1

29,3

3,6

Bronnen: FOD Economie, AD Statistiek- Statistics Belgium

2.Deflatie kan omschreven worden als een aanhoudende daling van het algemeen prijspeil die doet vrezen voor verdere prijsdalingen. Om het risico op deflatie in België in te schatten, is het dus noodzakelijk om de oorzaken van de vertraging van de inflatie voor consumptiegoederen tussen 2011 en het derde kwartaal 2014 te identificeren. Volgens de Europese Centrale Bank (ECB) zijn de huidige lage inflatiecijfers in de eurozone het gevolg van een combinatie van vraag- en aanbodfactoren. De belangrijkste aanbodfactoren zijn onder meer de vertraging van het prijsstijgingstempo van de internationale energieprijzen (als gevolg van de uiteenlopende ontwikkeling van vraag en aanbod op de internationale markt) en van de noteringen voor voedingsgrondstoffen (in 2014 waren de oogsten van verschillende voedingsgrondstoffen dankzij de gunstige weersomstandigheden bijvoorbeeld uitzonderlijk in Europa, wat de prijzen onder druk zette). Bovendien heeft de appreciatie van de euro ten opzichte van de US dollar tussen medio 2012 en het eerste semester 2014 niet enkel geleid tot een vertraging van de inflatie van energieprijzen en van de noteringen voor voedingsgrondstoffen uitgedrukt in euro, maar ook tot een vertraging van de inflatie voor ingevoerde eindproducten (hoewel de waarde van de euro ten opzichte van de dollar recentelijk daalde). De prijsdalingen in bepaalde landen van de eurozone zijn daarenboven ook te verklaren door lokale aanbodfactoren, zijnde structurele hervormingen op de arbeidsmarkt en de goederen- en dienstenmarkt om de competitiviteit te herstellen. Naast deze positieve aanbodschokken is de dalende inflatie recentelijk mede een gevolg van een negatieve vraagschok, namelijk een zwakke vraag binnen en buiten de eurozone, aldus de ECB. Volgens de hoofdeconoom van de Europese Centrale Bank (ECB), Peter Praet, dient de economische vertraging in de eurozone ernstig genomen te worden, maar blijft het basisscenario van een geleidelijk economisch herstel nog steeds realistisch. Hij vreest geen recessie, maar meent dat we wel waakzaam moeten blijven, want tijdens een lange periode van lage inflatie is er een risico dat een economische schok negatieve inflatie veroorzaakt.

Terwijl de - meer internationaal gerichte - verwerkende nijverheid aan alle conjunctuurschommelingen blootgesteld is, zijn de risico’s op een deflatie voor de supermarktsector dezelfde als voor de economie van ons land als geheel. Correcties kunnen gebeuren via verschillende variabelen: een daling van de prijzen kan leiden tot een dalende activiteit (de marges en zelfs de rendabiliteit van de bedrijven komt in gevaar), die tot dalende inkomsten leidt, waardoor dan weer de vraag dreigt in te krimpen, en zo de activiteit.

Een en ander hangt ook samen met de structurele kenmerken van de tewerkstelling in de distributiesector, zoals de hoge vrouwelijke tewerkstellingsgraad, deeltijds werken, contracten voor bepaalde duur, laaggeschoold personeel, uitzendarbeid, etc., en de aard van de verkoopstructuur, die relatief weinig personeel vergt.

De tabel hieronder toont aan dat, anders dan in de verwerkende nijverheid, de werkgelegenheid in de hele economie en in de kleinhandel voor de periode 2000-2013 positief gebleven is. Voor 2009-2013 (na de crisis) vertoonde de werkgelegenheid in de kleinhandel een sterkere groei (+0,38 %) dan voor de crisis (+0,25 %), in tegenstelling tot de economie als geheel. In de laatste periodes van gemiddelde prijsdalingen (sinds 2000), evolueert de groei van de tewerkstelling in de detailhandel echter aan een meer gematigd tempo.

Gemiddelde jaarlijkse werkgelegenheidsverloop In %


2003 - 2009

2009 - 2013

2000 - 2013

Verwerkende nijverheid

-1,55

-1,90

-1,75

Kleinhandel

+0,25

+0,38

+0,32

Economie als geheel

+1,12

+0,52

+0,77

Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR)

In geval van deflatie komt als eerste de ECB in actie, want zij beschikt over een brede waaier aan instrumenten om deze in te dijken. Ten eerste kan de nominale beleidsrente proactief – dit is krachtiger dan onder normale omstandigheden – worden verlaagd, tot de ondergrens is bereikt. Indien een verdere stimulans aangewezen is, kunnen de centrale banken een onconventioneel monetair beleid voeren, zoals ze de voorbije maanden hebben gedaan. Die politiek kan bestaan in het verschaffen van ruime liquiditeit, kwantitatieve verruiming, kredietversoepeling, bekendmaking dat de beleidsrente voor een geruime tijd bijzonder laag zal blijven, interventies op de wisselmarkt of het wijzigen van de definitie van prijsstabiliteit door over te stappen naar een doelstelling voor het prijspeil in plaats van een doelstelling voor de jaarlijkse inflatie. Ook het begrotingsbeleid kan ertoe bijdragen om de deflatoire risico's in te perken, in de eerste plaats door de solvabiliteitsproblemen van de banken aan te pakken, indien die de financiële stabiliteit bedreigen. De ECB heeft trouwens recent 130 bankinstellingen van de eurozone, waaronder zes in België, aan een stress test onderworpen. Van die zes geteste banken voldeden er twee niet aan de eisen van de ECB. Ze hoeven evenwel geen maatregelen te nemen om de situatie te verhelpen, de ene wegens haar status van bank in ontbinding en de andere omdat zij reeds voldoende maatregelen heeft genomen, volgens de Nationale Bank van België (NBB).

Tegelijkertijd moet voor ogen worden gehouden dat een expansief begrotingsbeleid enkel stimulerende effecten kan genereren wanneer de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn intact blijft. In het bij de Europese Commissie ingediende begrotingsplan staat dan ook dat de nieuwe regering tegen 2018 een begrotingsevenwicht verwacht te bereiken. De besparingen richten zich daarbij vooral op het overheidsapparaat.

In het licht van het versterken van ons groeipotentieel is het belangrijk dat de uitvoering van de structurele hervormingen op de arbeids- en goederenmarkt (waaronder maatregelen ter bevordering van R&D en innovatie, ondernemerschap, administratieve vereenvoudiging) wordt voortgezet.