Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1170

van Guy D'haeseleer (Vlaams Belang) d.d. 6 december 2016

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

Opleidingsinspanningen - Evolutie - Sectoren met onvoldoende inspanningen - Extra bijdrage - Cijfers

beroepsopleiding
voortdurende bijscholing
officiële statistiek
werkgelegenheidsbeleid

Chronologie

6/12/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/1/2017)
12/4/2017Antwoord

Vraag nr. 6-1170 d.d. 6 december 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Werk is een gewestelijke materie en bijgevolg behandelt deze vraag een transversale bevoegdheid.

Werkgevers die onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (cao-wet) vallen, moeten samen een globale opleidingsinspanning leveren van minstens 1,9 % van de loonmassa. De sectoren die deze norm niet halen moeten een extra bijdrage betalen.

1) Wat is de evolutie van de totale opleidingsinspanning voor de laatste vijf jaar waarvoor er gegevens beschikbaar zijn ?

2) Welke sectoren dienen als gevolg van onvoldoende opleidingsinspanningen in de voorbije vijf jaar op jaarbasis een extra bijdrage te betalen ?

3) Welke sectoren die vroeger een bijdrage dienden te betalen, voldoen nu wel aan de norm ?

4) Welke sectoren scoren voor het eerst onder de norm ?

5) Hoeveel bedroeg de extra bijdrage in de voorbije vijf jaar op jaarbasis voor de sectoren die onvoldoende inspanningen leverden ?

Antwoord ontvangen op 12 april 2017 :

In antwoord op de vraag van het geachte lid, kan ik de volgende meedelen:

Artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, voor het laatst gewijzigd door de wet van 15 mei 2014 tot uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, voorzag dat de globale opleidingsinspanningen van de werkgevers uit de privé-sector ten minste 1,9 % van de totale loonmassa van alle ondernemingen samen moesten bedragen.

Op 23 oktober 2014 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat artikel 30 van voormelde wet van 23 december 2005 de beginselen van gelijkheid en van niet-discriminatie schond omdat de regeling niet toeliet rekening te houden met de effectief geleverde inspanningen door een onderneming die tot een sector behoort waar er geen cao werd gesloten.                                                          

In antwoord op dit arrest en in uitvoering van het sociaal akkoord 2015-2016 heeft de wetgever beslist een “stand-still” in te voeren voor de periode 2015-2016. 

De wet van 23 april 2015 tot verbetering van de werkgelegenheid heeft bijgevolg de uitvoering van artikel 30 van de wet van 23 december 2005 geschorst. 

De voormelde wet van 23 april 2015 bepaalt, enerzijds dat de verplichting voor de sectoren om een collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende vormingsinspanningen te sluiten geschorst is voor de jaren 2015 en 2016, en anderzijds dat de bijkomende werkgeversbijdrage van 0,05% niet zal geïnd worden noch voor de jaren 2012, 2013 en 2014, noch voor de jaren 2015-2016 (hetzij de periode gedekt door de “stand-still”).

Het percentage van de vormingsinspanningen bereikt gedurende de periode 2013-2014 moet op hetzelfde niveau behouden blijven tijdens de periode 2015-2016. 

Om tegemoet te komen aan de beslissing van het Grondwettelijk Hof en om het voormeld huidig systeem te hervormen, heeft de regering beslist om, vanaf 1 januari 2017, de huidige interprofessionele doestelling van de besteding van 1,9 % van de totale loonmassa aan opleiding, te vervangen en om te zetten naar een nieuwe interprofessionele doelstelling van gemiddeld vijf opleidingsdagen per voltijds equivalent en per jaar. 

1. De globale vormingsinspanning voor de privé-sector van 1,9 % van de totale loonmassa van alle ondernemingen was beoordeeld op basis van het technisch verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB). Dit verslag had betrekking op de globale opleidingsinspanningen van het jaar voorafgaand aan dat waarin het verslag was uitgebracht. 

Op basis van de technische verslagen van de CRB werd vastgesteld dat de globale norm van 1,9% niet werd behaald voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. 

De globale vormingsinspanningen bedroegen 1,68% voor het jaar 2008 (technisch verslag van de CRB van 9 november 2010), 1,59% voor het jaar 2009 (technisch verslag van de CRB van 9 november 2010), 1,61% voor het jaar 2010 (technisch verslag van de CRB van 8 november 2011) en 1,54% voor het jaar 2011 (technisch verslag van de CRB van 16 januari 2013). Voor wat betreft het jaar 2012 zal het technisch verslag van de CRB normaal gezien gepubliceerd worden in november 2013. 

Ik beschik over geen andere cijfers. 

Gelet op de verschillende bestaande interpretaties betreffende de concrete verwezenlijking van de doelstelling van 1,9% en daaruit voortvloeiend de grote verschillen in cijfers, werd de globale vormingsinspanning vanaf het jaar 2012  niet meer geëvalueerd door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en dit in afwachting van de conclusies in het verslag van de door de Regering in 2012 gemandateerde expertengroep, teneinde zich te buigen over deze problematiek. 

Teneinde enerzijds te antwoorden op de conclusies van het voornoemde expertenverslag, gelet op de onmogelijkheid te bepalen of de vormingsuitgaven al of niet 1,9% van de loonmassa van de ondernemingen uit de Belgische privésector vertegenwoordigen, en anderzijds gelet op het Arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 oktober 2014, is de Regering overgegaan tot de hervorming van het bestaande systeem.  

2. De lijst van sectoren die geen CAO hebben neergelegd die beantwoordt aan de hierboven vermelde voorwaarden en die worden beschouwd als sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren voor de jaren 2008 en 2009 werd bepaald bij Ministerieel besluit van 13 april 2011 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 april 2011); de lijst van sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren voor het jaar 2010 werd bepaald bij Ministerieel besluit van 12 januari 2012 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 januari 2012) en de lijst van sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren voor het jaar 2011 werd bepaald bij Ministerieel besluit van 17 april 2013 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 mei 2013). 

Het totale aantal sectoren dat voorkomt op voormelde lijsten bedroeg 66 voor het jaar 2008, 76 voor het jaar 2009, 63 voor het jaar 2010 en 25 voor het jaar 2011. 

Er werd voor de jaren 2012 en volgende geen enkele lijst meer gepubliceerd van sectoren die onvoldoende vormingsinspanningen leverden. 

Ik vestig uw aandacht op het feit dat tengevolge van het Arrest van het Grondwettelijk Hof, genomen op datum van 23 oktober 2014, de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) is overgegaan tot de terugbetaling van alle aanvullende werkgeversbijdragen geïnd voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. 

3 et 4. Gelet op de « stand-still » ingevoerd door de voornoemde wet van 23 april 2015 voor de vormingsinspanningen betreffende de jaren 2015 en 2016, zijn de gevraagde inlichtingen niet beschikbaar. 

5.De onderstaande tabel herneemt de werkgeversbijdragen die door de RSZ werden geïnd.

Refertejaar

Ministerieel besluit

Aantal betrokkene sectoren

Aantal verzonden debetberichten

Verhoogde werkgeversbijdragen

Verzenddatum debetberichten

2008:

MB 13/04/2011

BS 20/04/2011 - Ed. 2

66 sectoren

3 569 avis

1 078 392 €

05/06/2012

2009:

MB13/04/2011

BS 20/04/2011 - Ed. 2

76 sectoren

34 803 avis

3 972 021 €

12/06/2012

2010:

MB 12/01/2012

BS 13/01/2012 Ed.2

63 sectoren

33 927 avis

3 797 413 €

27/09/2012

2011:

MB 17/04/2013

BS 07/05/2013

25 sectoren

1 521 avis

382 645 €

18/06/2013



Totaal

73.820 avis

9 230 471 €