Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1160

van Jean-Paul Wahl (MR) d.d. 2 december 2016

aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Bevallingen met keizersnede - Praktijk - Risico's - Cijfers - Verschillen naargelang het ziekenhuis - Aanbevelingen van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KGE)

Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
moederschap
Office de la naissance et de l'enfance
chirurgie

Chronologie

2/12/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/1/2017)
6/3/2017Rappel
27/3/2017Antwoord

Vraag nr. 6-1160 d.d. 2 december 2016 : (Vraag gesteld in het Frans)

In België is het aantal keizersnedes relatief gelijkmatig verdeeld over de drie Gewesten, met 20,6% keizersnedes in Vlaanderen, 22,2% in Wallonië en 20,4% in het Brussels Gewest (2014). Dat is vijf procent meer dan de norm die is aanbevolen door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Een diepgaander onderzoek legt wel belangrijke verschillen bloot naargelang het ziekenhuis, van 11,8% tot 32,9%. Momenteel zijn de oorzaken van die verschillen niet duidelijk, maar ze zouden het gevolg kunnen zijn van een verschillend ziekenhuispubliek ofwel van verschillende praktijken in de verschillende kraamklinieken. Onlangs heeft het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KGE) aanbevelingen gedaan om het aantal geboortes via keizersnede te beperken, aangezien een bevalling met keizersnede meer risico's meebrengt, zowel voor de gezondheid van de baby als voor die van de moeder.

1) Bent u op de hoogte van die problematiek?

2) Kan een samenwerking met de professionele gezondheidswerkers, maar ook met het Office de l'enfance en met Kind en Gezin worden overwogen om alle toekomstige ouders precieze informatie te geven over de gevolgen van de bevallingswijze voor moeder en kind?

3) Plant u overleg met het College van Geneesheren over dit onderwerp?

4) Het KGE beveelt het volgende aan: “Naast de jaarverslagen over de ziekenhuisstatistieken, zou er een feedback over de statistieken van elke zorgverlener moeten worden overwogen, waarbij de Robsonclassificatie wordt gebruikt.” Wat is uw standpunt daarover?

Antwoord ontvangen op 27 maart 2017 :

1.      Ik ben op de hoogte van deze problematiek. Hoewel het gemiddelde percentage keizersneden in België onder het Europese gemiddelde blijft, blijft dat percentage in stijgende lijn gaan. Zoals u aangeeft, varieert het sterk van ziekenhuis tot ziekenhuis, zelfs al nemen we enkel de patiëntes met een laag risico op keizersnede in aanmerking (zie enerzijds het rapport van het KCE 259A, 2015 ‘De performantie van het gezondheidssysteem’ en, anderszijds, ‘Screening for inter-hospital differences in cesarean section rates in low-risk deliveries using administrative data: An initiative to improve the quality of care’, W. Aelvoet et al, BMC Health Services Research 2008, 8:3).  Die situatie is niet nieuw en houdt aan, ondanks meerdere rapporten en interventies. 

In het rapport van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE Reports 275A) met als titel « Geplande keizersnede: wat zijn de gevolgen voor de gezondheid van moeder en kind? » wordt de balans opgemaakt van de gevolgen van een keizersnede voor de moeder en voor het kind, op korte en op lange termijn. Er wordt geconcludeerd dat een keizersnede een doeltreffende ingreep is die het leven van de moeder of het kind kan redden wanneer ze gerechtvaardigd is, maar die zonder medische reden niet mag worden uitgevoerd omwille van de risico’s die eraan verbonden zijn. Het KCE benadrukt de negatieve gevolgen van een eerste keizersnede: ‘de belangrijkste reden voor een keizersnede is een vorige keizersnede, en bij elke ingreep worden de risico’s groter’. Eveneens wordt erop gewezen dat het noodzakelijk is om toekomstige ouders ‘duidelijk en objectief’ in te lichten. 

2.      Ik ben van oordeel dat de basis voor het informeren van de ouders de dialoog patiënt–arts en/of patiënt-vroedvrouw is. Het informeren van de patiënt is overigens een wettelijke verplichting ten aanzien van de wet patiëntenrechten. Het rapport van het KCE en ook andere publicaties die vroeger uitgebracht zijn, zijn allemaal referenties om die informatie te staven en het publiek bewust te maken via de gezondheidswerkers en de media. Het ONE en Kind&Gezin werken parallel met andere beleidsniveaus – de gewesten en de gemeenschappen. 

Op federaal niveau denk ik na over de invoering van een classificatie van de keizersneden volgens het risicoprofiel van de patiënte, de classificatie van Robson. Die classificatie wordt door de WHO aanbevolen op het niveau van de bevolking en van het ziekenhuis. Het gebruik van die classificatie op het niveau van de ziekenhuizen zou het mogelijk maken om de percentages keizersneden volgens het risicoprofiel van de patiëntes te vergelijken en maatregelen voor te stellen die aangepast zijn aan de onderzochte categorie. 

3.      Het College van artsen voor de moeder en de pasgeborene heeft zich bij voorgaande wetgevingen reeds over die problematiek gebogen en blijft werken rond dat thema. Als conclusie van hun eerste rapport werden aanbevelingen uitgebracht ten behoeve van de gezondheidswerkers. Die aanbevelingen hadden voornamelijk betrekking op de organisatie van de zorg (ref:  http://organesdeconcertation.sante.belgique.be/sites/default/files/documents/college_van_geneesheren_voor_de_moeder_en_de_pasgeborene-fr/19074153_fr.pdf)

Ik ben effectief van plan om aan het College, zodra het hernieuwd is, vragen te stellen over hun voorstellen, meer bepaald wat betreft het informeren van de patiëntes. 

4.      Het huidige registratiesysteem is niet toereikend, zowel op het niveau van de Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV)-nomenclatuur (profiel per beoefenaar) als via de Minimale Ziekenhuisgegevens (MZG, registratie volgens de ICD10-diagnosecodes, profiel per ziekenhuis) om de Robsomclassificatie toe te voegen. Net zoals de WHO aanbeveelt, gaat mijn voorkeur uit naar een registratie op het niveau van het ziekenhuis en naar een interne bespreking van de resultaten in dat ziekenhuis.