Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1091

van Jean-Jacques De Gucht (Open Vld) d.d. 28 oktober 2016

aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der gebouwen

Terrorisme - Crimineel verleden - Rekrutering van criminelen in jihadistische netwerken - Nieuwe studie - Kleine criminaliteit - « Al Capone » aanpak

radicalisering
extremisme
terrorisme
misdadigheid
religieus conservatisme

Chronologie

28/10/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 1/12/2016)
1/2/2017Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1092
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1093

Vraag nr. 6-1091 d.d. 28 oktober 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs tevens naar mijn eerdere schriftelijke vraag nr. 6-998 dd. 7 juli 2016. Ik bleef wat uw antwoord betreft op mijn honger zitten. U gaf aan dat meer dan 80 % van de zogenaamde Syrië-strijders eerdere criminele feiten pleegde. De meest voorkomende misdrijven hebben luidens uw antwoord betrekking op diefstallen, drugmisdrijven en misdrijven tegen de fysieke integriteit. Professor De Bie van de faculteit Rechtsgeleerdheid te Leiden schreef een bijzonder relevant proefschrift betreffende de werking van jihadistische netwerkenstelt. Hierin gaf hij mee dat zogenaamde « kleinere » criminele feiten een knipperlichtfunctie kunnen vervullen in combinatie met andere elementen die wijzen op radicalisering. Op mijn vraag om dit mee te nemen in de detectie van jihadisten gaf u aan dit niet te zullen doen. Wel stelde u het volgende : « Onze insteek bestaat er eerder in om de detectie te laten verlopen via de integrale en geïntegreerde werking van de Local Task Forces, waarbinnen, eens een mogelijke detectie is gebeurd, de verdere exploitatie – incluis de studie van de gekende feiten – een beoordelingselement vormt. »

Dit zal echter niet volstaan. Men kan niet de lasten hoofdzakelijk op de schouders van de lokale politie en actoren zetten zonder deze knipperlichtfunctie te organiseren.

Ik verwijs heden naar een nieuwe, onlangs vrijgegeven studie van de International Centre for the Study of Radicalisation and Political Violence (ICSR) van professor Peter R. Neuman et al. (Criminal past, Terrorist Futures, European Jihadists and the new Crime-terror Nexus, Peter R. Neuman, Rajan Basra en Claudia Brunner, ICSR - Kings College, 2016). Deze studie wijst op een onrustwekkend fenomeen waarbij jihadistische netwerken rekruteren onder gewelddadige criminelen en dit in alle landen van de Europese Unie waaronder Frankrijk, Nederland en België. Het onderzoek dat ook Belgische terreurdossiers tegen het licht hield wijst op enkele belangrijke lessen die de overheid moet trekken inzake handhaving en terreurbestrijding.

De hierboven aangehaalde studie bevestigt formeel dat de jihadistische netwerken bewust ronselen onder eerder veroordeelde criminelen. De meerderheid van de rekruten blijken een criminele voorgeschiedenis te hebben en dit is zonder weerga daar jihadistische terreurorganisaties in het verleden de nadruk legden op het naleven van de « zuivere » leer.

De nadruk ligt niet langer op de strenge leer maar veeleer op het benadrukken van een « avontuur » en een gevoel van broederschap en verbondenheid. Alain G. van de Staatsveiligheid stelt aldus in een artikel in « The Independent » dat de groep IS kan worden beschouwd als een verlengstuk van stedelijke vormen van criminaliteit voor vele Europese Lidstaten. Dit alles leidt tot een snellere radicalisering waarbij enkele weken soms volstaan.

Dit heeft belangrijke gevolgen op het terrein om radicalisering snel en allesomvattend te kunnen detecteren gezien de radicaliseringsperiode heden soms slecht enkele weken bedraagt. Ik wil dan ook heden voor de tweede maal aandringen op de bijzonder belangrijke link tussen zogenaamde kleine criminaliteit en terrorisme. Het pan-europees onderzoek wijst op de noodzaak om niet enkel te focussen op het brede internationale financiële systeem om de financiering van terrorisme bloot te leggen maar bovenal te verbreden naar de vruchten van zogenaamde kleine criminaliteit zoals drughandel, diefstal, overvallen en de handel in namaakgoederen. Neuman heeft het over een « Al Capone » benadering. Waarbij men ook zij die hand en spandiensten leveren aan een terroristisch netwerk, wanneer zij niet voor het terrorisme zelf kunnen vervolgd worden aan te pakken via deze criminele feiten die op de zijlijn werden uitgevoerd. Radicalisering teert immers op andere vormen van criminaliteit, aldus Neuman die de burgemeester van Molenbeek hierbij aanhaalt.

Wat betreft transversaal karakter van de vraag : de verschillende regeringen en schakels in de veiligheidsketen zijn het eens over de fenomenen die de komende vier jaar prioritair moeten worden aangepakt. Die staan gedefinieerd in de kadernota Integrale Veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan voor de periode 2016–2019, en werden besproken tijdens een Interministeriële Conferentie, waarop ook de politionele en justitiële spelers aanwezig waren. Het fenomeen van de strijd tegen het terrorisme en de radicalisering is een van de grote prioriteiten. Deze vraag valt onder een transversale gemeenschapsaangelegenheid betreffende de strijd tegen radicalisering en de deradicalisering.

Ik had dan ook graag een antwoord gekregen op de volgende vragen :

1) Hoe reageert u op de studie van 10 oktober 2016 vanwege professor en departementshoofd van de ICSR, Peter Neuman, waarin hij expliciet meedeelt dat men bij de detectie van radicalisering de « kleine criminaliteit » als een knipperlicht moet beschouwen en deze ook aldus systematisch te koppelen aan de lijsten van vermoedde jihadisten ? Vergt dit geen duidelijke instructie aan de lokale task forces en bijstand bij de koppeling van deze gegevens ? Kan u meedelen hoe u de lokale task forces specifiek en gedetailleerd brieft over het belang van de kleine criminaliteit als knipperlichtfunctie gezien de vastgestelde linken tussen criminelen en jihadisten ?

2) Heeft u hieromtrent een draaiboek opgesteld ? Staat dit ter beschikking van alle lokale task forces ? Kan u toelichten wat het inhoud is ? Zo neen, waarom niet ?

3) Hoe reageert u op de suggestie van een « Al Capone » benadering waarbij men extra aandacht moet hebben voor de zogenaamde « kleinere delicten » ? Kan u dit uitvoerig toelichten en meedelen hoe u dit vertaalt op het terrein ?

4) Kan u gedetailleerd meedelen hoe u de scope van de onderzoeken naar de financiering van jihadisten zal verbreden naar alle bronnen van inkomsten en dus ook deze voortvloeiend uit kleine criminaliteit zoals de verkoop van namaakgoederen en huisjesmelkerij ? Welke concrete stappen werden er hieromtrent genomen voor de handhaving en de samenwerking, waarbij ik ondermeer verwijs naar de douane, fiscale inspectie, sociale inspectie, enz., zoals ook Neuman meedeelt ?

Antwoord ontvangen op 1 februari 2017 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen: 

1-2.

Onze Belgische oplossing vertrekt vanuit onze structuren en kent hierbij een belangrijke rol toe aan de diverse niveaus: lokaal (via de lokale en integrale veiligheidscellen), arrondissementeel (local task forces) en nationaal (national task forces en bijhorende werkgroepen, coördinatiecomité en nationale veiligheidsraad). In elk van deze fora zijn de diverse partners betrokken (via hun vertegenwoordigers op dat niveau). Met andere woorden: in een lokale task force zijn ook de federale diensten aanwezig. 

Op het niveau van de centrale federale diensten gebeurt tactisch en strategisch analysewerk dat in de toekomst overigens nog verder kan en zal worden uitwerkt. Het resultaat hiervan wordt gedeeld met de betrokken fora. 

In het uitgevoerde analysewerk wordt degelijk uitgegaan van het verband tussen de radicalisme- en terrorismeproblematiek en de andere criminaliteitsfenomenen. Er wordt onderzocht welke verbanden meer specifiek zijn dan andere, welke mogelijke criminele samenwerkingsverbanden hieruit voortvloeien en hoe hieraan aandacht kan worden aan besteed. Hiertoe wordt de techniek van de tactische analyse en de netwerkanalyse gebruikt. Het verband tussen terrorisme en bv de misdrijven inzake kunst en antiek, of financiële misdrijven vormt wel degelijk een uitgangspunt bij dit studiewerk. Meer en meer gebeurt dit analysewerk ook gemeenschappelijk tussen diverse federale diensten: federale politie, veiligheid van de staat, cel voor financiële informatieverwerking en andere. 

Ook de informatiegaring wordt hierop afgestemd. Zo is er bijvoorbeeld een specifiek actieplan vanwege de veiligheid van de staat met betrekking tot de informatiegaring in de gevangenissen. 

3-4.

Uiteraard kan ik niet ingaan op de inhoud van al dit werk. Het zou onze kennis en methodologie ongewenst verspreiden en we zouden hierdoor een belangrijk voordeel uit handen geven. 

Wat uiteraard wel al algemeen gekend is, ter illustratie, is de specifieke integrale en geïntegreerde aanpak die ontwikkeld wordt binnen het plan Kanaal waar inderdaad op alle criminaliteitsvormen wordt gefocust en onder meer ook een specifiek project Belfi werd ontwikkeld met het oog op de aanpak van de financiële component ervan, incluis de sociale en fiscale fraude. 

De logische samenhang van al deze inspanningen, de doorstroming van de nodige informatie en de rol van elke partner hierbij, kwamen onlangs nog aan bod op twee themadagen (18 en 25 november), georganiseerd door DJSOC/Terro, de centrale dienst van de federale politie. Bij deze gelegenheid werden ruim 300 mensen uit de diverse disciplines bijgebriefd.