De lage vervolgingsgraad van seksuele misdrijven
seksueel misdrijf
gerechtelijke vervolging
straffeloosheid
DNA
verjaring van de vordering
5/7/2013 | Verzending vraag |
26/7/2013 | Antwoord |
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3706
Maandag 10 juni werd de evaluatie van het Nationaal Actieplan in de strijd tegen partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld voorgesteld. Positief is dat het aantal meldingen van geweld binnen de relatie sinds de introductie van het plan is gedaald.
Het aantal verkrachtingen in ons land blijft daarentegen zorgwekkend hoog. Elke dag zijn er gemiddeld acht verkrachtingen en negen aanrandingen van de eerbaarheid. Jaarlijks komt dat ongeveer neer op 3 000 slachtoffers. Het werkelijke cijfer zou tientallen keren hoger liggen. De recentste Veiligheidsmonitor zou uitwijzen dat meer dan 90% van de seksuele delicten niet worden aangegeven bij de politiediensten en dus niet worden opgenomen in de statistieken van de politie. Het gaat hier wellicht om het misdaadfenomeen met één van de hoogste dark numbers.
Bovendien is de vervolgingsgraad veel te laag. Bijna een op twee klachten wordt geseponeerd. Dat cijfer is de afgelopen jaren niet gewijzigd. In 55% van de gevallen wordt onvoldoende bewijs aangehaald als reden waarom daders niet worden vervolgd. Een van de redenen hiervoor is het feit dat te weinig wordt gedaan met de DNA stalen die via een seksuele agressie set (SAS) worden afgenomen. Duizenden dergelijke SA-sets die de voorbije jaren in ons land werden afgenomen, liggen stof te vergaren in de gerechtsgebouwen. Dat is een doorn in het oog van de vele slachtoffers. Het is bovendien nog steeds wachten op de uitvoeringsbesluiten van de nieuwe DNA-wet. Eenmaal die er zijn, zou het aantal seponeringen wegens te weinig bewijslast moeten dalen. Voor slachtoffers is het dus van groot belang dat die uitvoeringsbesluiten er zo snel mogelijk komen.
Het Gentse Aidsreferentiecentrum heeft recent harde kritiek geuit op de behandeling van de slachtoffers door politie en gerecht. In een open brief aan de federale en Vlaamse overheid pleitte het centrum er onder meer voor om daders te verplichten mee te werken aan de nodige test. Nu zijn daders daartoe niet verplicht en weigeren ze vaak.
In zijn reactie op de evaluatie van het Nationaal actieplan pleit de Vrouwenraad voor een traumacentrum seksueel geweld in elke middelgrote stad, waar alle disciplines samen zitten. Als alles op één plaats gecentraliseerd zou zijn, zou het veel makkelijker worden voor slachtoffers. De Vrouwenraad ziet het als een soort vertrouwenscentrum dat nauw samenwerkt met de politie.
1) Hoe verklaart de minister dat het aantal seponeringen de afgelopen jaren niet gewijzigd is? Beschikt ze over recente cijfers die op een kentering wijzen?
2) Is recent onderzoek gedaan naar het strafrechtelijke beleid inzake de vervolging van seksuele misdrijven? Zo ja, welke zijn, naast onvoldoende bewijsmateriaal, de oorzaken van de lage vervolgingsgraad? Zo neen, lijkt het de minister opportuun om de opdracht voor een dergelijk onderzoek te geven?
3) Tegen wanneer verwacht de minister de uitvoeringsbesluiten van de nieuwe DNA-wet? Heeft ze een deadline vooropgesteld?
4) Welke stappen zullen worden gezet of zijn gezet om het gebruik van de SA-sets te optimaliseren?
5) Hoe staat de minister tegenover de oproep van het Gentse Aidsrefentiecentrum om daders te verplichten mee te werken aan de nodige test? Is dit vanuit wettelijk en medisch oogpunt mogelijk?
6) Hoe staat de minister tegenover de oproep van de Vrouwenraad om in elke middelgrote stad een traumacentrum seksueel geweld op te richten?
Uit de laatste cijfers van het College van procureurs-generaal blijkt inderdaad dat het aantal verkrachtingszaken bij de parketten toegenomen is. Dit is echter voor een groot stuk te wijten aan het feit dat er meer klachten en burgerlijke partijstellingen in deze zaken gekomen zijn, een evolutie die ik alleen maar kan toejuichen aangezien dit hoopvol stemt betreffende de aangiftebereidheid van de slachtoffers van dit soort misdrijven. Traditioneel gezien ligt het dark number bij dit soort misdrijven immers vrij hoog, wat ook aangetoond wordt door de resultaten van de laatste Veiligheidsmonitor. Het is waar dat het seponeringscijfer van de jaren 2009 tot en met 2011 op 44 % ligt, maar ik wil hierbij ook meegeven dat dit een gemiddelde is en dat voor het jaar 2011 dit op 31 % ligt. Met andere woorden, het openbaar ministerie neemt deze problematiek serieus en doet iedere dag opnieuw haar uiterste best om de opheldering en vervolging van verkrachtingen te verbeteren. Ik wens hier ten zeerste te benadrukken dat deze magistraten dagelijks voortreffelijk werk leveren in deze aartsmoeilijke zaken. De vervolging en veroordeling van daders van verkrachtingen is geen sinecure en wordt door een aantal zaken ten sterkste bemoeilijkt. Slachtoffers wachten immers vaak te lang met het indienen van een klacht uit schaamte- en schuldgevoelens. Hierdoor gaat kostbare tijd verloren en gaan ook de broodnodige bewijzen verloren. Daarenboven is de bewijslast bij verkrachtingen op zich al heel moeilijk: niet alleen de verkrachting zelf maar ook het gebrek aan instemming moet bewezen worden. Indien er een gebrek aan bewijs is, blijven de principes van de rechtstaat gelden en blijft het vermoeden van onschuld overeind. Ik wil toch even beklemtonen dat het niet meer dan normaal en zelfs cruciaal is dat justitie deze principes hoog in het vaandel blijft dragen. In dit kader moet ook de afweging van het verplicht maken van HIV-tetst gesitueerd worden: de vraag van het Gentse aidsreferentiecentrum moet getoetst worden aan enkele fundamentele rechtsprincipes. Ook dit is mijn taak: de verbetering van de positie van het slachtoffer mag niet ten koste gaan van de rechten van verdediging en privacy.
Justitie doet trouwens ook veel inspanningen inzake haar slachtofferbeleid in het algemeen. Ik wil dit toch ook even benadrukken. Door verscheidene recente wetten wordt de positie van het slachtoffer in het strafproces en in de strafuitvoering verbeterd. Daarenboven maakt het College van procureurs-generaal werk van de nodige omzendbrieven ter zake. Ik verwijs hierbij graag naar de COL 16/2012 inzake het slachtofferonthaal in parketten en rechtbanken en de COL 17/2012 inzake het waardig afscheid nemen. Ondertussen bestudeert men binnen het expertisenetwerk slachtofferbeleid op welke manier men motiveringen inzake seponeringen minder stereotiep kan maken, met het oog op een betere informering van slachtoffers.
Zoals ik al meerdere malen heb gezegd: het College van procureurs-generaal heeft aan het parket-generaal van Luik de opdracht gegeven de COL 10/2005 inzake de SAS te evalueren. Daartoe werden mijn diensten, de DSB en het Nationaal Instituut voor criminalistiek en criminologie (NICC), aangeduid om hierin ondersteuning te bieden. Daarenboven werd in de schoot van het College een werkgroep opgericht die bestaat uit relevante actoren die deze evaluatie kunnen begeleiden. Deze werkgroep kwam nog maar onlangs samen, nl. op 17 juni. Het is een grootschalige evaluatie: alle parketten, alle politiezones, alle FGP’s, 27 onderzoeksrechters, de medische wereld en de labo’s werden schriftelijk bevraagd omtrent het gebruik van de SAS. Daarenboven worden een aantal zaken nu verder uitgediept aan de hand van interviews. Op het einde van dit jaar hopen we resultaten te kunnen voorleggen en een aantal zaken eventueel bij te sturen wat het gebruik en de analyse van de SAS betreft. De correcte afname van de SAS is immers van groot belang voor het vergaren van bewijzen, alsook voor de correcte opvang van een slachtoffer. In deze evaluatie komen een aantal van de door u aangehaalde knelpunten aan bod, zoals een reflectie over het al dan niet verplicht maken van HIV-tests, verbeteringen in de analyse van de afgenomen SAS-kits, de samenwerking tussen de gerechtelijke overheden en de medische en wetenschappelijke wereld, het vermijden van secundaire victimisering bij slachtoffers enz…. Ik wil echter nog niet vooruitlopen op de resultaten van deze evaluatie en het parket-generaal van Luik en mijn diensten de kans geven dit ten gronde af te werken.
Ik wil er daarenboven op wijzen dat ik samen met mijn collega’s seksueel geweld zeer serieus neem. Daartoe wordt het als prioriteit in de Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015 opgenomen. Voor wat de minderjarige slachtoffers betreft, verwijs ik graag naar het Protocol Welzijn-Justitie , waaruit het structureel overleg van het Vlaams Forum Kindermishandeling (VFK) is ontstaan. Alle vormen van kindermishandeling, waaronder ook het seksueel geweld, komen daar aan bod. Daarenboven zal het volgende Nationaal actieplan inzake geweld op vrouwen een apart luik seksueel geweld bevatten. De voorbereidingen hiervoor, waaraan justitie als partner uiteraard deelneemt, zijn in volle gang. Deze problematiek zal ook daar aan bod komen.