Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-91

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 30 augustus 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen

Europese Unie (EU) - Betaling van visserijrechten in ontwikkelingslanden - Effect op de zelfredzaamheid

regeling van de visserij
visserijbeheer
visrecht
ontwikkelingsland
Afrika
duurzame visserij

Chronologie

30/8/2010Verzending vraag
9/9/2010Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-92

Vraag nr. 5-91 d.d. 30 augustus 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Volgens diverse berichtgevingen betaalt de Europese Unie (EU) de visserijrechten in niet-Europese wateren voor Westerse rederijen met Europees belastinggeld. Aldus krijgen de betrokken Afrikaanse landen jaarlijks tientallen miljoenen euro, maar de overeenkomsten zouden een belemmering zijn voor de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Dit systeem zou op termijn nefast zijn voor het duurzame visbeheer, alsook voor de vele bewoners van deze landen die van de visvangst afhangen om te overleven.

De lokale vissers uit Afrikaanse landen moeten steeds verder uit de eigen kust vissen of raken werkloos door de grootschalige buitenlandse visserij.

Ik had dan ook volgende vragen:

1) Hoe reageert de minister op de berichtgeving als zou Europa zelf instaan voor de financiering van visserijrechten in niet-Europese wateren, en meer bepaald voor ontwikkelingslanden? Kan hij dit uitvoerig toelichten?

2) Kan hij tevens aangeven over welke bedragen het gaat en dit per betrokken land? Kan hij aangeven of de kosten van deze visserijrechten integraal worden aangerekend aan de desbetreffende rederijen?

3) Is hij het met me eens dat het systematische opkopen van visserijrechten van Afrikaanse landen de zelfredzaamheid op lange termijn kan ondermijnen? Kan hij een uitvoerige toelichting geven bij de garanties voor een duurzame visserij?

4) Is hij voorstander van het opkopen op grote schaal van visserijrechten van ontwikkelingslanden en dit vanuit het perspectief van ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord ontvangen op 9 september 2010 :

1. Het sluiten van internationale overeenkomsten die aan de lidstaten vangstmogelijkheden in de wateren van derde landen verlenen, is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Zo werden er sinds 1980 tal van bilaterale visserijovereenkomsten gesloten met ontwikkelingslanden van Afrika en de Stille Oceaan. Deze overeenkomsten die aanvankelijk uitsluitend van commerciële aard waren, werden naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in 2002 geleidelijk vervangen door echte partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied (POV’s). België heeft geen externe visserijvloot en is dan ook niet rechtstreeks betrokken bij deze overeenkomsten.

De POV’s beogen de bevordering van een verantwoorde, duurzame, rationele en billijke visserij in de wateren van de partnerlanden. Ze voorzien in een financiële vergoeding ten laste van het EU-budget en in de betaling van rechten door de reders voor de afgifte van visserijvergunningen.

De financiële vergoeding is een sleutelgegeven van de POV’s. Ze wordt bepaald met inachtneming van het wederzijdse belang van de Europese Unie en het partnerland. Met het oog hierop en gevolggevend aan de conclusies van de Raad van 19 juli 2004 inzake de Partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied met derde landen, wordt de financiële vergoeding volgens welbepaalde criteria vastgesteld.

2. Volgens de Europese Commissie zijn er momenteel vijftien POV’s van kracht met landen van Afrika en de Stille Zuidzee. Het betreft drie gemengde overeenkomsten en twaalf tonijnovereenkomsten en ze zijn drie tot zes jaar geldig, afhankelijk van het partnerland. De financiële vergoedingen ten laste van de Europese Unie en de integraal door de reders te betalen rechten voor het toegestane vangstniveau zien er als volgt uit:

- financiële vergoedingen voor de gemengde overeenkomsten (in duizenden euro/jaar): Guinee Bissau (7 950), Marokko (36 100), Mauritanië (86 000 het eerste jaar, minder de daaropvolgende jaren);

- financiële vergoedingen voor de tonijnovereenkomsten (in duizenden euro/jaar): Kaapverdië (385), Comoren (390), Ivoorkust (595), Gabon (860), Republiek Guinee (1 050, mogelijk meer indien de vangstmogelijkheden kunnen worden uitgebreid), Salomon Eilanden (400), Kiribati (478), Madagascar (1 197), Micronesië (559), Mozambique (900), São Tomé e Principe (663), Seychellen (5 355 sinds 2008);

- ramingen van de rechten die de reders moeten betalen voor de afgifte van visserijvergunningen voor gemengde overeenkomsten (in duizenden euro /jaar): Guinee Bissau (2 360, de rechten voor de tonijnovereenkomsten niet inbegrepen), Marokko (3 400), Mauritanië (15 000);

- ramingen van de rechten die de reders moeten betalen voor de afgifte van visserijvergunningen voor tonijnovereenkomsten (in duizenden euro /jaar): Kaapverdië (170), Comoren (210), Ivoorkust (245), Gabon (385), Republiek Guinee (170, mogelijk meer indien de vangstmogelijkheden kunnen worden uitgebreid), Salomonseilanden (210), Kiribati (224), Madagascar (464), Micronesië (301), Mozambique (350), São Tomé e Principe (298), Seychellen (2 205).

3. De POV’s kregen gestalte naar aanleiding van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid in 2002 dat zich toespitste op de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van de Wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002). De POV’s voorzien uitsluitend in de afgifte van visserijvergunningen voor de exploitatie van overtollige visbestanden van de partnerlanden, ze dragen bij tot het voorkomen van de overbevissing van visbestanden die voor de lokale bevolkingsgroepen van belang zijn en helpen de strijd aan te binden tegen illegale, niet-aangegeven en niet gereglementeerde visserij (INN-visserij). Zolang de overeenkomst loopt, werken de Eurokpese Unie en de autoriteiten van het partnerland volgens de in de overeenkomst vastgelegde modaliteiten samen om het verloop van de visbestanden op te volgen. Hun bevindingen kunnen leiden tot een verhoging of een vermindering van de vangstmogelijkheden.

4. De POV’s maken deel uit van het externe hoofdstuk van het gemeenschappelijk visserijbeleid en leveren ook een bijdrage aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

Doorgaans gaat 50 à 100 % van de financiële bijdrage van de Europese Unie naar de uitbouw van het sectorale visserijbeleid van het partnerland. Het begunstigde land beheert de beschikbare fondsen op basis van de doelstellingen die dat land samen met de Europese commissie vastlegt.

Onder de mogelijke interventies in het kader van een POV kan men vermelden: modernisering van de visserijvloot en haveninfrastructuur, de ontwikkeling van micro-ondernemingen, het voorzien van opleidingsmogelijkheden voor vissers en de ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek.

De aanzienlijke verhoging van de visserijrechten voor EU-schepen die in de kustlanden van Afrika en de Stille Oceaan actief zijn, is niet noodzakelijkerwijze de meest aangewezen manier om bij te dragen tot de ontwikkeling van die landen. Soortgelijke verhoging kan immers leiden tot overbevissing wat strijdig is met het eigenlijke beginsel van duurzame ontwikkeling en een bedreiging kan vormen voor de visserijsector met een negatieve impact op de plaatselijke bevolking. De toevlucht tot andere instrumenten in het kader van ontwikkelingssamenwerking dient dan ook te worden aangemoedigd. Wat dit punt betreft, verwijs ik het geachte lid naar de antwoorden van minister Charles Michel aan wie dezelfde vragen werden voorgelegd (vragen nr. 4-7162).