Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9044

van Jurgen Ceder (Onafhankelijke) d.d. 16 mei 2013

aan de minister van Werk

Parlementaire medewerkers van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement - Woon-werkverkeer - Trein - Financiële bijdrage

regionaal parlement
pendel
Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
gelijke behandeling
vergoedingen en onkosten

Chronologie

16/5/2013Verzending vraag
10/10/2013Antwoord

Vraag nr. 5-9044 d.d. 16 mei 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Volgens de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, het koninklijk besluit van 22 maart 2011 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19octies van 20 februari 2009 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers hebben werknemers recht op een door de werkgever terug te betalen bedrag in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer met de trein.

De parlementaire medewerkers van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement die ressorteren onder het Paritair Comité 200, ontvangen echter de bovenstaande vergoeding in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer met de trein niet. Het argument van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is dat het reglement betreffende de individuele hulp aan de leden van het Brussels Parlement niet in een dergelijke vergoeding voorziet.

Omdat het juridisch onweerlegbaar vaststaat dat bedienden die ressorteren onder het paritair comité 200, recht hebben op de terugbetaling van de verplichte werkgeversbijdrage in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer, is de weigering van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement om een financiële bijdrage in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer met de trein aan hun parlementaire medewerkers te betalen, een flagrante schending van de voorgaande bepalingen van dwingend recht.

Bovendien ontvangen de medewerkers van de Brusselse ministers en staatssecretarissen (kabinetsmedewerkers) wel een vergoeding in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer met de trein.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op volgende vragen.

1) Is de niet-toekenning door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement van een financiële bijdrage in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer met de trein aan de parlementaire medewerkers geen flagrante overtreding van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de NMBS ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, van het koninklijk besluit van 22 maart 2011 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, en van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19octies van 20 februari 2009 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers?

2) Heeft de geachte minister weet van deze overtreding?

3) Welke maatregelen heeft zij getroffen om een einde te stellen aan bovenstaande overtreding?

4) Is de ongelijke behandeling tussen parlementaire medewerkers en kabinetsmedewerkers bovendien geen ongeoorloofde discriminatie?

Antwoord ontvangen op 10 oktober 2013 :

In antwoord op de vragen van het geachte lid, kan ik het volgende meedelen.

1. Wanneer parlementsleden als natuurlijke persoon medewerkers aanwerven, dan ressorteren deze medewerkers niet onder het Aanvullend Paritair Comité voor de bedienden (PC 200). Ze ressorteren onder het Paritair Comité voor de non-profitsector (PC 337). Artikel 3 van het koninklijk besluit van 14 februari 2008 tot oprichting van het Paritair Comité 337 bepaalt namelijk het volgende: ‘Vallen eveneens onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de non-profitsector, de privépersonen die voor eigen rekening personeel tewerkstellen voor hun persoonlijke dienst of deze van hun gezin, met uitzondering van de werknemers die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de landbouw, van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en het Paritair Comité voor het bosbouwbedrijf en de werknemers onder arbeidsovereenkomst voor dienstboden.’

De parlementsleden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alsook de medewerkers die zij tewerkstellen zijn dus onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. De CAO nr. 19octies van 20 februari 2009 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers is bijgevolg van toepassing.

De medewerkers van de parlementsleden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben dus recht op de tussenkomst van hun werkgever in de prijs van hun treinbiljet op grond van de CAO nr. 19octies, van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, en op grond van het Koninklijk besluit van 28 juli 1962 (laatst gewijzigd bij Koninklijk besluit van 11 februari 2013) tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.

2. Momenteel heb ik geen weet van deze overtreding.

3. Ik kan u verzekeren dat ik het dossier zal overmaken aan de bevoegde administratie, met name het Toezicht op de Sociale Wetten, zodat deze laatste de nodige maatregelen kan nemen.

4. In casu stelt er zich geen probleem met betrekking tot discriminatie. Het betreft daarentegen een inbreuk op de wettelijke bepalingen aangaande de tussenkomst van de werkgever in de verplaatsingskosten woon-werkverkeer. De medewerkers van de parlementsleden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben namelijk recht op de tussenkomst van hun werkgever in de prijs van hun treinbiljet, net zoals de medewerkers van de ministers en de staatssecretarissen van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.