Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-899

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 27 januari 2011

aan de minister van Justitie

Uitlevering - Belgische onderdanen - Internationale afspraken

uitlevering
Belgen in het buitenland
bilaterale overeenkomst
Spanje
Marokko

Chronologie

27/1/2011Verzending vraag
9/6/2011Antwoord

Vraag nr. 5-899 d.d. 27 januari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In december 2010 werd de Belg Ali Aarrass door Spanje aan Marokko uitgeleverd. Ali Aarrass is in april 2008 gearresteerd in Melilla op vraag van Marokko. Dit land beschuldigt hem van terroristische activiteiten. Hij zou banden hebben met het terroristisch netwerk rond Abdelkader Belliraj. Na twee gerechtelijke onderzoeken werd Ali Aarrass door het Spaanse gerecht onschuldig bevonden en vrijgelaten. Kort daarna vroeg Marokko aan Spanje de uitlevering van de heer Aarrass en belandde deze terug in de gevangenis, ditmaal in afwachting van zijn uitlevering.

Ondanks de vele steunbetuigingen vanuit de bevolking en uit de politieke wereld weigerde de Belgische staat tussenbeide te komen.

Over de grond van deze zaak kan ik me niet uitspreken, maar dit verhaal wekt wel heel wat vragen op over de uitlevering van Belgische onderdanen aan en door derde landen.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Welk beleid voert deze regering met betrekking tot de uitlevering van Belgische onderdanen door andere landen (aan derde landen)? Over welke instrumenten beschikt België om een ongewenste uitlevering te voorkomen? Op welke basis besluit de Belgische overheid om al dan niet tussenbeide te komen bij een uitlevering (in het geval de onderdaan om bijstand vraagt)? Bestaan er hieromtrent richtlijnen en zo ja, welke zijn deze? Zo neen, lijkt het niet aangewezen deze met urgentie uit te vaardigen?

2) Heeft België (bilaterale) afspraken met andere landen met betrekking tot de uitlevering van haar onderdanen aan derde landen? Over welke afspraken en met welke landen gaat het hier? In het geval van Ali Aarrass ging het om een Lidstaat van de Europese Unie (EU) die een Belgische onderdaan aan een niet EU-Lidstaat uitleverde. Bestaan er hieromtrent specifieke afspraken binnen de EU? Heeft de Belgische overheid daarbij meer mogelijkheden om een uitlevering te voorkomen? Werkt de regering hieromtrent aan bijkomende regelgeving? IJvert zij voor een meer coherente EU-aanpak? Agendeerde zij dit probleem tijdens het voorbije EU-voorzitterschap?

3) Kan de geachte minister mij een lijst bezorgen van het aantal Belgische onderdanen dat de afgelopen vijf jaar is uitgeleverd door derde landen aan derde landen (per land en per jaar)? Kan hij mij tevens een lijst bezorgen van het aantal zaken waarin België optrad tegen een uitwijzing en welke resultaten dit opleverde?

Antwoord ontvangen op 9 juni 2011 :

1) Het beleid van de Belgische regering verschilt in niets van het beleid van elke andere regering (binnen en buiten de Europese Unie (EU)) ten aanzien van uitleveringsprocedures tussen twee andere staten. Het gegeven dat de opgeëiste persoon toevallig (tevens) de Belgische nationaliteit heeft, heeft daarop geen invloed.

Belgische onderdanen die in het buitenland bijvoorbeeld worden aangehouden zijn in beginsel gerechtigd consulaire bijstand te bekomen. Die bijstand staat geheel buiten het domein van justitie en kan nooit neerkomen op een “interventie” in de lopende procedure van het land dat een Belgisch onderdaan aanhoudt, ongeacht of dat is gebeurd in het raam van een uitleveringsverzoek of een Europees aanhoudingsbevel. De consulaire bijstand is een zaak van het departement buitenlandse zaken.

Een uitleveringsprocedure berust op een bi- of multilateraal uitleveringsverdrag waartoe de twee betrokken staten als partij zijn toegetreden. Die verdragen scheppen verplichtingen voor de partijen. De term “ongewenste” uitlevering die u gebruikt is in dat opzicht ongepast. De beoordeling van de toelaatbaarheid van een uitlevering is een zaak van de gerechtelijke overheid en finaal de regering (uitvoerende macht) van de aangezochte staat en van die staat alleen. Een derde staat, één die dus in het geheel niet bij die uitlevering betrokken is, is in geen enkel opzicht bevoegd om een uitlevering die haar niet aanbelangt als “ongewenst” te beoordelen en vervolgens die uitlevering te “voorkomen”.

Een “interventie” van België in de uitleveringsprocedure die zich tussen twee andere staten afspeelt, heeft niet enkel geen enkele juridische (verdragsrechtelijke) grondslag maar zou vooral in de Europese context neerkomen op wantrouwen ten aanzien van Spanje en het vermogen van de Spaanse rechtbanken en regering om een uitleveringsverzoek adequaat op zijn conformiteit met het EVRM te beoordelen. Binnen de EU geldt in het domein van justitie en binnenlandse zaken het beginsel van wederzijdse erkenning waarvan de sokkel een zeer hoog niveau van vertrouwen is in elkaars rechtstaten.

Er is dus geen noodzaak om “richtlijnen” uit te vaardigen die de Belgische autoriteiten toelaten of verplichten te interveniëren in uitleverings- of overleveringsprocedures die tussen twee andere staten worden gevoerd.

2) België heeft, opnieuw net zoals alle andere landen, ook deze die geen lidstaat zijn van de Europese Unie, geen bijzondere afspraken met enig ander land omtrent de uitlevering van personen die (tevens) de Belgische nationaliteit zouden hebben. Ook op het niveau van de Europese Unie bestaan geen normen die dergelijke situaties regelen.

Binnen de EU geldt een gans ander stelsel, nl. dat van het Europees aanhoudingsbevel dat op zijn beurt gebaseerd is op een Europees kaderbesluit, een instrument dat teruggaat op het beginsel van wederzijdse erkenning. In dat stelsel is in beginsel komaf gemaakt met de klassieke uitleveringsexceptie ten aanzien van eigen onderdanen. Eigen onderdanen kunnen in regel wel worden overgeleverd aan een andere EU-lidstaat. Binnen de EU heeft België dus op zich niet méér mogelijkheden om “in te grijpen” in de eventuele overlevering van bijvoorbeeld een Belg door een Spaanse rechtbank aan een Franse gerechtelijke autoriteit. Er kan overigens niet genoeg onderlijnd worden dat de overlevering – op basis van het Europees aanhoudingsbevel – een zuiver gerechtelijke procedure is. Niet de regering levert over, wel de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.

3) Neen. België is zoals gezegd geen betrokken partij. Wanneer tussen twee andere landen een uitleveringsprocedure speelt, ook al zou een Belgisch onderdaan daar het voorwerp van uitmaken. De verzoekende noch de aangezochte staat hebben enige verplichting om het land van de nationaliteit van de opgeëiste persoon in te lichten. Exact hetzelfde geldt indien bijvoorbeeld Australië België om de uitlevering van een Duits onderdaan zou verzoeken. Duitsland zal daar niet van op de hoogte worden gebracht, terwijl dat land ook geen enkele (verdragsrechtelijke) grondslag heeft om in de procedure die zich tussen Australië en België afspeelt, tussen te komen. Duitsland zal dus in beginsel ook niet weten of er een uitleveringsverzoek tegen die Duitse onderdaan is gedaan en wat de uitkomst daarvan zal zijn. Opnieuw: het Duitse consulaat heeft wel het recht om binnen de marge van de toepasselijke consulaire verdragen zijn eigen onderdaan bij te staan. Consulaire bijstand mag echter niet worden verward met het uitleveringsvraagstuk. Consulaire bijstand is een zaak van de consulaire vertegenwoordiging en dus van het departement buitenlandse Zaken. Die bijstand kan dus niet neerkomen op een tussenkomst in de Belgisch-Australische uitleveringsprocedure. België heeft net als elk ander land, nog nooit 'opgetreden' in een tussen twee andere landen gevoerde uitleveringsprocedure.

De term “uitwijzing” is hier niet aan de orde aangezien dat een procedure in het kader van de vreemdelingenwet betreft. Hierbij speelt het oogmerk van de vervolging of de strafuitvoering geen enkele rol. De uitwijzing is een zuiver administratieve procedure die – in België althans – uitsluitend door de Dienst Vreemdelingenzaken, die onder de Federale Overheidsdienst (FOD) Binnenlandse Zaken valt, wordt gevoerd