Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7875

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 januari 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Banken - Fraude bij internetbankieren - Vergoeding van de schade - Febelfin

computercriminaliteit
elektronische bankhandeling
bescherming van de consument

Chronologie

22/1/2013Verzending vraag
21/2/2013Antwoord

Vraag nr. 5-7875 d.d. 22 januari 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik heb deze vraag eerder aan de minister van Financiën gesteld (5-7522). Deze verwees door naar de geachte minister.

Het aantal gevallen van fraude via internetbankieren stijgt exponentieel. In de eerste vijf maanden van 2012 is er al vier keer meer geld verloren aan fraude bij internetbankieren dan in heel 2011. Dat blijkt uit cijfers van de sectorfederatie voor de financiële wereld Febelfin.

Tot dusver werden alle gedupeerden vergoed die de afgelopen jaren in België op die manier werden opgelicht. Dat is blijkbaar echter geen vanzelfsprekendheid. In eerdere reacties op dit soort berichten zeggen banken dat ze "geval per geval" bekijken en dat de vergoeding van de schade geen vanzelfsprekendheid is, maar "een commerciële geste". Zolang het aantal schadegevallen beperkt blijft, lijkt er dus geen probleem en betalen de banken braaf uit. Maar wanneer deze gevallen van fraude blijven toenemen - en dat doen ze snel - zullen banken steeds minder bereid zijn een 'geste' te doen.

Andere experts die de belangen van de klanten behartigen, onder andere Test-Aankoop, stellen echter dat dit niet klopt. De banken zijn volgens de wet op de elektronische verrichtingen gewoon verplicht de klant te vergoeden, tenzij er sprake zou zijn van grove nalatigheid door de consument. De bank moet die nalatigheid ook kunnen aantonen. Rest er bovendien nog de vraag wat men onder grove nalatigheid verstaat.

Hierover de volgende vragen:

1) Welk regelgevend kader bestaat er met betrekking tot de vergoeding van consumentenschade bij internetbankieren en kan de minister dit toelichten?

2) Klopt het dat de schadevergoedingen een "commerciële geste" zijn vanwege de banken of zijn de banken sowieso verplicht tot deze terugbetaling zoals onder andere Test-Aankoop stelt? Gaat de minister ermee akkoord dat een "geval per geval"-aanpak in ieder geval onaanvaardbaar is en dat banken uniforme standaarden moeten hanteren voor het vergoeden van consumentenschade door fraude bij internetbankieren? Is hij van mening dat er op zijn minst een verduidelijking moet komen van de rechtspositie van de consument?

3) Wat moet men verstaan onder grove nalatigheid met betrekking tot dit soort gevallen van fraude? Bij wie ligt de bewijslast? Momenteel is dit voor consumenten onduidelijk. Deelt de minister mijn opvatting dat deze toestand onwenselijk is en dat geld als betaalmiddel en het onlinebetalingsverkeer alleen kunnen functioneren op basis van vertrouwen? Beaamt hij dat het aanscherpen van de verantwoordelijkheid van consumenten kan leiden tot het ondermijnen van het vertrouwen in het onlinebetalingsverkeer, terwijl dit juist een zeer efficiënte betaalmethode is? Deelt hij mijn opvatting dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van internetbankieren in de eerste plaats bij de banken ligt?

4) De banken proberen de aansprakelijkheid voor onlinefraude met betaalrekeningen te verschuiven naar de klant, bijvoorbeeld door in de voorwaarden te stellen dat klanten een virusscanner moeten hebben en de software regelmatig moeten updaten. Welke ruimte hebben banken om eisen te stellen aan de "internetkennis" en de beveiliging van computers van consumenten alvorens tot vergoeding bij schade over te gaan?

5) Heeft de minister hieromtrent reeds overlegd gevoerd met Febelfin? Met welk resultaat?

Antwoord ontvangen op 21 februari 2013 :

1. De toepasselijke wetgeving is de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten (hierna WBD), die een omzetting is van de Europese richtlijn 2007/64/ EG betreffende de betalingsdiensten.

Het uitgangspunt van de wetgever is dat het in de eerste plaats aan de betalingsdienstaanbieder is om structuren op te zetten of te organiseren waardoor het mogelijk is dat betalingstransacties op een veilige manier kunnen plaatsvinden. Het is dus de betalingsdienstaanbieder die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de technische beveiliging en het goed functioneren van zijn producten en betalingssysteem. In dit kader kan er ook verwezen worden naar bv. een aantal gevallen van fraude waarbij de wetgever expliciet de volledige verantwoordelijkheid heeft gelegd op de betalingsdienstaanbieder wanneer de gehanteerde betaalsystemen onvoldoende veilig blijken te zijn: betaling via internet met louter opgave kaartnummer en vervaldatum kaart (artikel 37, § 1, derde lid, 1°,WBD), skimming en hacking ( artikel 37, § 1, derde lid, 2°, WBD).

2. tot 4. Het is essentieel dat het bevorderen van elektronisch betalen als “dagdagelijkse manier van betalen” ten opzichte van het cash betalingen hand in hand gaat met voldoende waarborgen inzake veiligheid, efficiëntie en prijs.

Ik ga niet akkoord met de bewering dat de schadevergoedingen door de bank kunnen worden gekwalificeerd als “commerciële geste”, rekening houdend met de wettelijke regeling.

De Europese wetgever - en bijgevolg ook de Belgische - heeft ervoor gekozen om “grove nalatigheid” niet te definiëren, of verder in te vullen in de Europese richtlijn 2007/64/ EG betreffende de betalingsdiensten. In de toelichting bij deze richtlijn wordt – in overwegende 33 – ook gesteld dat bij de beoordeling of de betalingsdienstgebruiker nalatig is geweest, alle omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen.

De bewijslast inzake bedrog, opzet of grove nalatigheid ligt bij de betalingsdienstaanbieder op grond van artikel 37, § 3, eerste lid WBD. Indien de bewijslast zou worden gelegd bij de betaler, zou het voor de betaler in de praktijk zo goed als onmogelijk zijn te bewijzen dat hij niet met grove nalatigheid heeft gehandeld ( bewijs van een negatief feit).

Er kan ook verwezen worden naar de toelichting in overwegende 33 van de richtlijn en het algemeen principe, opgenomen in artikel 61, 3°, WBD, waarbij alle bedingen en voorwaarden of combinaties van bedingen en voorwaarden in de overeenkomst die tot gevolg zouden hebben de bewijslast voor de gebruiker te verzwaren of de bewijslast voor de aanbieder te verlichten verboden en nietig zijn. In die zin kunnen de contractuele bedingen van een betalingsdienstaanbieder niet aanvaard worden waarin een lijst wordt opgenomen met de invulling van de grove nalatigheid, of waarin wordt bepaald dat het als een grove nalatigheid wordt beschouwd wanneer de consument de in algemene voorwaarden voorgeschreven voorzorgsmaatregelen niet heeft nageleefd.

Er worden in artikel 37, § 3, WBD wel twee gevallen omschreven als volgt: “het feit vanwege de betaler, zijn gepersonaliseerde veiligheidskenmerken, zoals een identificatienummer of enige andere code in een gemakkelijk herkenbare vorm te noteren, en met name op het betaalinstrument, of op een voorwerp of een document dat de betaler bij het instrument bewaart of met dat instrument bij zich draagt, alsook het feit van de betalingsdienstaanbieder, of de door laatstgenoemde aangeduide entiteit, niet onverwijld in kennis te hebben gesteld van het verlies of de diefstal”. Het is duidelijk dat deze twee gevallen betrekking hebben op het fysieke gebruik van de betaalkaart. De beoordeling van het feit of een bepaalde handeling al dan niet een “grove” nalatigheid is, behoort echter toe aan de rechter die rekening houdt met het geheel van de feitelijke omstandigheden ( zie art.37 in fine WBD)..

5. Ik ben mij terdege van bewust dat internetfraude van nabij dient te worden opgevolgd. Om die reden heb ik ook mijn steun verleend aan Febelfin voor het geven van een boodschap van algemeen nut om de burgers nog meer te sensibiliseren over de risico’s inzake internetbankieren en om hen advies te geven over hoe men het best kan reageren op fraudepogingen. Ook wil ik er op wijzen dat Europa voor 2013 heeft aangekondigd met een aantal initiatieven te komen voor de herziening van de Europese betalingsrichtlijn, alsook een verdere opvolging van het groenboek “Naar een geïntegreerde Europese markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen”. Ik zal in dat kader zeker pleiten voor voldoende aandacht aan het veiligheidsaspect van elektronisch betalen en adequate consumentenbescherming.