Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7813

van Fabienne Winckel (PS) d.d. 18 januari 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken

Roerende inkomsten - Verplichting - Vervanging door een verklaring op eer - Verificatie

inkomstenbelasting
belastingfraude
fiscale controle

Chronologie

18/1/2013Verzending vraag
6/5/2013Antwoord

Vraag nr. 5-7813 d.d. 18 januari 2013 : (Vraag gesteld in het Frans)

Uiteindelijk zal een meerderheid van de belastingplichtigen de roerende inkomsten die ze hebben ontvangen in 2012, bij de volgende belastingaangifte niet moeten aangeven.

De Ministerraad zou immers hebben besloten om de meeste belastingplichtigen vrij te stellen van de verplichting hun roerende inkomsten aan te geven als ze een verklaring op eer in hun belastingaangifte opnemen.

U hebt verklaard dat u de vereenvoudiging die het voor de spaarder, de banken en de fiscus gemakkelijker zal maken, uiteindelijk hebt kunnen doordrukken.

Vóór 2012 moesten de inkomsten die onderworpen waren aan de roerende voorheffing niet aan de fiscus worden aangegeven. Einde 2011 had de regering echter beslist om de aanslagvoet van de roerende voorheffing op te trekken van 15% naar 21%. Om de ontvangsten te verhogen en de grote fortuinen meer te doen bijdragen, had de regering tevens een extra aanslag van 4% op de roerende inkomsten boven de 20 020 euro ingevoerd.

Om dat te kunnen waarmaken, zouden alle belastingplichtigen in de lente 2013 voor de eerste keer hun volledige roerende inkomsten op de belastingaangifte 2012 hebben moeten aangeven.

De beschikkingen om die bijdrage van 4% te kunnen innen, zijn nu geschrapt en de aanslagvoet van de roerende voorheffing is verhoogd tot 25% en opnieuw bevrijdend gemaakt.

De belastingplichtigen bleven echter verplicht hun roerende inkomsten van 2012 aan te geven, aangezien de bijdrage van 4% voor dat jaar aanvankelijk verschuldigd bleef.

Gezien de administratieve moeilijkheden die met die aangifte gepaard gingen, heeft de regering nu besloten die verplichting te schrappen. De belastingplichtigen kunnen dus volstaan met een verklaring op eer dat ze geen inkomsten hebben genoten waarop de bijdrage van 4% is verschuldigd.

Sommige belastingplichtigen zullen hun roerende inkomsten die de 20 020 euro overschrijden, toch moeten aangeven in zoverre de roerende voorheffing van 21% wel, maar de bijdrage van 4% er niet op werd afgehouden.

Als op de roerende inkomsten onder de 20 020 euro in 2012 wel 4% aan de bron is afgehouden, zouden de belastingplichtigen die vooralsnog terugbetaald kunnen krijgen, als ze hun roerende inkomsten aangeven. Die complicatie had de regering precies willen vermijden.

Kunt u een schatting maken van de bedragen die teruggevorderd zullen worden door belastingplichtigen op wier roerende inkomsten van minder dan 20 020 euro de bijdrage van 4% toch werd afgehouden.

Ik kan de problemen die verband houden met de aangifte van de roerende inkomsten, goed begrijpen. Zal echter om elke vorm van fraude te vermijden en een klaar signaal te geven, de verklaring op eer van belastingplichtigen met hoge inkomens wel degelijk op zijn waarachtigheid worden gecontroleerd?

Welke straffen staan er op een leugenachtige verklaring op eer?

Antwoord ontvangen op 6 mei 2013 :

Klaarblijkelijk baseert het geachte lid zich op een voorontwerp van een tekst die niet overeenstemt met de uiteindelijk door het Parlement gestemde versie. Bijgevolg veroorloof ik me om de hoofdlijnen van artikel 313 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), zoals dit van toepassing is voor aanslagjaar 2013 (inkomsten 2012) te herhalen.

In weerwil van een principiële aangifteplicht van dividenden en interesten in de personenbelasting (PB), heeft de wetgever een aantal uitzonderingen toegelaten. Het gaat meer bepaald om:

  1. de liquidatieboni, vermeld in artikel 171, 2°, f, WIB 92, en de interesten van de Staatsbons "Leterme", vermeld in artikel 534 van hetzelfde Wetboek, die de roerende voorheffing van 10 of 15 %. hebben ondergaan;

  2. de dividenden en interesten, belastbaar aan 21 %, die de inhouding aan de bron hebben ondergaan van de bijkomende heffing van 4 %, vermeld in artikel 174/1 van hetzelfde Wetboek;

  3. de roerende inkomsten die een roerende voorheffing van 21 % of van 25 % hebben ondergaan en de interesten van spaardeposito’s, vermeld in artikel 171, 3°quinquies, WIB 92, die de eerste schijf van 1 250 euro (basisbedrag geïndexeerd tot 1 830 euro voor aanslagjaar 2013, inkomsten 2012) overschrijden, op voorwaarde dat de totaliteit van de roerende inkomsten verkregen door de belastingplichtige geen aanleiding meer kan geven tot de bijkomende heffing van 4 pct. overeenkomstig de bepalingen van artikel 174, § 1, WIB 92.

Voor de belastingplichtige, die overeenkomstig de hierboven vermelde punten 2. en 3. niet gehouden is zijn roerende inkomsten aan te geven, maakt artikel 313, derde lid, WIB 92, geen melding meer van de "verklaring op eer", maar wordt deze vervangen door de loutere verklaring dat hij geen roerende inkomsten genoten heeft voor dewelke, overeenkomstig artikel 174, § 1, WIB 92, de bijkomende heffing van 4 % nog kan worden toegepast.

De belastingplichtige met roerend inkomen dat niet onder bovenvermelde voorwaarden valt, dient deze dividenden en interesten op te nemen in zijn aangifte in de personenbelasting van het aanslagjaar 2013, inkomsten 2012. Het gewijzigde artikel 174/1, § 3, WIB 92 spoorde de belastingplichtigen aan om tot en met 31 december 2012 te opteren voor een bijkomende bronheffing van 4 % en dit met een hieraan verbonden toelating om deze schuld te vereffenen tot en met 31 maart 2013. Er wordt er van uit gegaan dat de banksector in het laatste kwartaal van 2012 haar belanghebbende klanten voldoende zal hebben ingelicht hieromtrent.

Teneinde elk risico van misbruik of fraude te vermijden, heeft de wetgever de recuperatie van deze bijkomende bronheffing van 4 % enkel toegestaan via de aangifte in de personenbelasting.

Wat het ramen van het bedrag van de sommen die zo zullen worden verrekend met de PB en eventueel worden teruggestort betreft, dient de aandacht gevestigd op het feit dat de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing van 4 % het aangiftestelsel van de roerende voorheffing volgt, dat tot stand komt op globale en anonieme wijze. Bijgevolg kan er geen nuttige informatie ontleend worden aan de neergelegde aangiften door de schuldenaars van de bijkomende bronheffing van 4 %. Vermits er geen andere informatiebronnen betreffende dit onderwerp beschikbaar zijn, werd artikel 174/1, § 3, WIB 92 aangepast in bovenvermelde zin.

In functie van de beschikbare elementen zal de Algemene Administratie van de Fiscaliteit de mogelijkheid onderzoeken om in haar controleprogramma met betrekking tot het jaar 2012 een actie op te nemen om het risico verbonden aan de ingestelde regeling, met name een onterechte aanvraag tot terugbetaling van de bijdrage van 4 % of het ten onrechte niet betalen van de bijdrage van 4 %af te dekken.

Als de belastingplichtige in zijn aangifte in de personenbelasting verklaart dat hij niet heeft genoten van roerende inkomsten waarop nog de bijkomende heffing van 4 % kan worden toegepast, maar er blijkt dat hij wel genoten heeft van roerende inkomsten waarvoor nog de bijkomende heffing van 4 % kan worden toegepast, betreft het een onjuiste aangifte die het voorwerp kan zijn van de gebruikelijke administratieve sancties, met name belastingverhogingen en administratieve boeten.