Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7423

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 27 november 2012

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

De alarmerende stijging van het langdurige ziekteverzuim

absenteïsme
ziekteverlof
vergrijzing van de bevolking
ziekteverzekering
vrouwenarbeid
werkende beroepsbevolking
oudere werknemer
kosten voor gezondheidszorg

Chronologie

27/11/2012Verzending vraag
4/2/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2452

Vraag nr. 5-7423 d.d. 27 november 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De cijfers van het Riziv liegen er niet om. In 2011 liep het ziekteverzuim bij werknemers op tot 40 miljoen dagen. Dit betekent een toename met 5,5% tegenover 2010. Het gemiddelde aantal jaarlijkse ziektedagen per werknemer groeide van 9 in 2007 tot 11 in 2010. Echt kortstondige afwezigheden zijn daarin grotendeels niet opgenomen, want de ziektedagen die door het bedrijf zelf worden betaald, komen niet voor in de Riziv-statistieken.

Enkele sociale secretariaten maakten verdere kwalitatieve analyses van de cijfers. Daaruit blijkt dat vooral het langdurig ziekteverzuim sterk aangroeide. Hoewel het aantal werknemers toenam, blijft ook het aantal ziektedagen stijgen met 15%. De redenen daarvoor zijn vooral complex, maar hebben zeker te maken met de vergrijzing. Hoewel oudere werknemers minder snel ziektedagen opnemen, blijkt hun ziekteverzuim dan wel meteen ernstiger en dus langduriger. Dat zou ongeveer de helft van de toename verklaren. Daarnaast speelt ook de vervrouwelijking, want het jaarlijks gemiddelde ziekteverzuim bij vrouwen ligt op 16 dagen, dat voor mannen net onder de 13 dagen. Ten slotte speelt ook een toename van de spanningsklachten.

Het Riziv berekende dat de toename van het ziekteverzuim in 2011 voor 1,4 miljard euro meerkosten zorgde.

Hoe evalueert de minister die cijfers? Welk verband bestaat er tussen, enerzijds, de opvallende verhoging van het ziekteverzuim en de bijhorende kosten voor het Riziv en, anderzijds, de toegenomen activering van o.a. vrouwen en oudere werknemers en het verhogen van de pensioenleeftijd? In welke mate zullen de vergrijzing en de vervrouwelijking, als belangrijkste oorzaken van het toenemend ziekteverzuim en de groeiende Riziv-kosten, de toekomst van de sociale zekerheid bezwaren en belagen? Met welke modellen wordt hier gerekend? Hoe verhouden de inkomsten uit het activeringsbeleid zich tot de uitgaven die er direct mee verbonden zijn?

Antwoord ontvangen op 4 februari 2013 :

In antwoord op uw vraag, deel ik u het volgende mede.

Zoals u opmerkt, is de stijging van de duur van de arbeidsongeschiktheid het gevolg van een complexe interactie tussen de gezondheidstoestand van de werknemer, zijn arbeidsomstandigheden, zijn leeftijd en zijn geslacht. U verwijst naar cijfers van de sociale secretariaten, die wellicht de ongeschiktheidsduur tijdens de periode van het gewaarborgd loon aangeven en dus afwijken van de Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeits-verzekering (RIZIV)-gegevens.

Beide gaan evenwel in dezelfde richting: de primaire arbeidsongeschiktheid duurt langer, en is vooral leeftijdsgebonden.

Uit analyses van het RIZIV blijkt immers dat het percentage van langdurige ongeschiktheid stabiel blijft in de verschillende leeftijdscategorieën van de bevolking, maar dat het aantal invaliden toeneemt door de vergrijzing van de bevolking. Er is een grote correlatie tussen de leeftijd en arbeidsongeschiktheid.

We kunnen dus verwachten dat het aantal invaliden nog verder zal toenemen.

Deze evolutie is een grote uitdaging voor ons: iedereen moet zo lang mogelijk aan de slag blijven,waarbij – wat mijn bevoegdheid betreft – rekening gehouden wordt met de gezondheidstoestand. Alleen met een gecoördineerde actie bij de verschillende actoren op de arbeidsmarkt kan deze doelstelling bereikt worden.

Belangrijk hierbij is dat de werkgevers inspanningen leveren om personen met een gezondheidsprobleem aan de slag te houden.

Wat mijn bevoegdheden betreft, richt ik me volledig op het “back to work”-plan door reeds bestaande maatregelen verder uit te werken en nieuwe acties voor te stellen.

Op dit vlak werd een eerste stap gezet: de belemmeringen bij de gedeeltelijke werkhervatting – volgens een studie van het RIZIV een krachtige motor voor een volledige werkhervatting – zijn teruggedrongen.

Anderzijds blijkt uit RIZIV-cijfers dat het aantal personen dat in een proces van professionele heroriëntering stapt, langzaam maar zeker toeneemt: van 468 in 2010 naar 542 in 2011, een toename van 15 % dus.

Naar de toekomst toe, heb ik het voornemen om onder andere werk te maken van:

  1. een hervorming van de modaliteiten voor de evaluatie van de primaire ongeschiktheid door de adviserend geneesheren, zodat zij zich kunnen concentreren op personen die sociaal uitgesloten dreigen te worden;

  2. het uitwerken van gestandaardiseerde werkmethodes voor het evalueren van de ongeschiktheid op basis van de gezondheidsproblemen. Daarbij krijgen psychische stoornissen en musculoskeletale aandoeningen voorrang. Dit om sociale uitsluiting te voorkomen;

  3. nieuwe modaliteiten voor gedeeltelijke werkhervatting voor chronisch zieken met een wisselende gezondheidstoestand;

  4. de mogelijkheid om werk uit te proberen zodat de betrokkenen weer vertrouwen krijgen in hun capaciteiten;

  5. aangepaste trajecten voor mensen met chronische aandoeningen;

  6. het vaststellen van trajecten voor herinschakeling in het arbeidsproces naargelang het type ongeschiktheid van de betrokkene: terugkeer naar zijn betrekking, terugkeer naar een vroegere betrekking en beroepsreoriëntatie;

  7. het oprichten van een overlegplatform voor alle betrokken partijen bij de task force uitkeringen: de sociale partners, de verzekeringsinstellingen en het RIZIV, de diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding van de verschillende deelgebieden, de diensten die bevoegd zijn voor de opleiding en ondersteuning van tewerkstelling van personen met een handicap in de deelgebieden;

  8. stimuleren en formaliseren van het contact tussen adviserend geneesheren, behandelende geneesheren en arbeidsgeneesheren.

Deze voorstellen zijn gericht op de lange termijn.

Bedoeling is langdurige ongeschiktheid te voorkomen of af te remmen, en zodoende de stijging van het aantal langdurig ongeschikte personen tegen te gaan.