Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7270

van Fatiha Saïdi (PS) d.d. 22 november 2012

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie

Artikel 72, 2de lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

illegale migratie
politiek asiel
gevangenisstraf
beroep in administratieve zaken
asielzoeker

Chronologie

22/11/2012Verzending vraag
26/11/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2464

Vraag nr. 5-7270 d.d. 22 november 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

Artikel 72, 2de lid van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalt dat de vreemdeling een beroep bij de Raadkamer kan instellen om de wettelijkheid van zijn vrijheidsberoving te laten onderzoeken. Die beroepsmogelijkheid is zeer beperkt aangezien de controle van de Raadkamer enkel de wettigheid van de opsluiting betreft.

De controle wordt niet ambtshalve uitgevoerd, maar slechts op verzoek van de vreemdeling. Door hun kwetsbare positie, door gebrek aan informatie over juridische bijstand en soms door een gebrek aan ervaring van degenen die juridische bijstand verlenen, maken veel vreemdelingen echter geen gebruik van die beroepsmogelijkheid. Zo blijven veel vreemdelingen gedurende maanden opgesloten zonder dat een juridische instantie de wettigheid van hun opsluiting onderzoekt, wat het recht op een effectief beroep in gevaar brengt (art. 13 van het EVRM.).

In theorie kunnen de rechters zich over het legaliteitsbeginsel niet alleen uitspreken in het licht van de geldende Belgische regels, maar ook van de internationale regels zoals het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (in het bijzonder artikel 37) en van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (in het bijzonder de artikelen 3 en 5). In de praktijk interpreteren de rechters hun appreciatiebevoegdheid echter op een zeer restrictieve wijze en gaan ze niet na of de maatregel in verhouding staat tot de bijzondere situatie van de persoon. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft criteria opgesteld met betrekking tot de vrijheidsberoving, waarbij een onderzoek van de proportionaliteit wordt aanbevolen, zeker in het geval van kwetsbare personen zoals minderjarigen.

Daarom is het opportuun dat de Raadkamer ook geval per geval oordeelt over de opportuniteit van de opsluiting in het licht van de concrete situatie (gezondheidstoestand, gezinssituatie, vroeger gedrag, enzovoort), of die maatregel in overeenstemming is met het proportionaliteitsbeginsel en of ze de persoon niet ernstig schaadt.

In de jaarverslagen van het Centrum voor gelijke kansen en van CIRÉ wordt sinds enkele jaren aangedrongen op een wijziging van onze wetgeving om de aard van de controle op de maatregel van vrijheidsberoving uit te breiden.

Twee arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de mens waarin België wordt veroordeeld, gaan bovendien in die richting. In het eerste arrest wordt de opsluiting als onwettig beschouwd omdat de overheid er geen alternatief voor heeft gezocht, in het tweede arrest beschouwt het hof de opsluiting als niet gerechtvaardigd door een “dwingende maatschappelijke noodzaak”.

Mevrouw de staatssecretaris, moet onze wetgeving niet worden aangepast om te beantwoorden aan de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens?

Antwoord ontvangen op 26 november 2012 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op haar vragen.

De Raadkamers verifiëren de wettelijkheid van de beslissingen tot vasthouding, zowel met het oog op het internationaal recht als op het nationaal recht, met inbegrip van het evenredigheidscriterium, dat wezenlijk deel uitmaakt van de interne wettelijkheid.

Met het oog op de recente wetswijziging, als gevolg van de omzetting van de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de zogenaamde “Terugkeerrichtlijn”), wordt de vasthouding uitdrukkelijk vermeld als de oplossing die in laatste instantie moet worden gebruikt. Er moet voorrang worden verleend aan andere opties, zoals het parcours van de vrijwillige terugkeer, huisarrest.