Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7203

van Richard Miller (MR) d.d. 25 oktober 2012

aan de minister van Justitie

De repatriëring van de lichamen van de broers Aygün

Turkije
doodslag
dood
begraafplaats
gerechtelijk onderzoek
forensische geneeskunde

Chronologie

25/10/2012Verzending vraag
21/12/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2508

Vraag nr. 5-7203 d.d. 25 oktober 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

Tijdens een dienstreis met een delegatie van mijn partij ontmoette ik onlangs een aantal leden van de Turkse overheid in Ankara en in de streek van Afyonkarahisar, de provincie waaruit vele Belgen van Turkse oorsprong afkomstig zijn. Er werden verschillende onderwerpen besproken, met name het dossier van de broers Aygün.

Suleyman en Ugur Aygün werden in september 2010 in Meulebeke vermoord. Het assisenproces tegen de verdachte, die geïdentificeerd werd, zal in 2013 plaatsvinden. De familie van de slachtoffers zou de stoffelijke overschotten in Turkije willen begraven. Onderzoeksrechter Allegaert weigert echter de repatriëring omdat het onderzoek nog loopt. Hij wil de lichamen enkel vrijgeven op voorwaarde dat ze in België worden begraven, maar de familie van de slachtoffers weigert dat.

De lichamen bevinden zich momenteel in de koelcel van het funerarium van Meulebeke. De rekening loopt op: volgens de familie van de slachtoffers gaat het om 70 euro per lichaam en per dag. De familie vreest zelfs dat ze hun huis moeten verkopen om de kosten te kunnen blijven dragen. Bovendien moeten overledenen volgens de islamitische gewoonten zo snel mogelijk worden begraven.

Vice-eersteminister Bekir Bozdag, die verantwoordelijk is voor de Turken in het buitenland, heeft zijn bezorgdheid aangaande dit dossier te kennen gegeven. De situatie wordt aandachtig gevolgd door de Turkse overheid, de Turkse publieke opinie en de Turkse gemeenschap in België. Ik heb hen uiteraard gewezen op het principe van de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de Justitie in België, maar ik heb beloofd u over dit onderwerp te ondervragen.

In februari van die jaar heeft de Turkse overheid overigens waarborgen geboden inzake wederzijdse rechtshulp bij de repatriëring van de lichamen. Ik zou graag weten of u die daarvan op de hoogte bent en of u van plan bent er gebruik van te maken.

Mevrouw de minister, ik besef wel dat we met een contradictie te maken hebben: enerzijds, het verbod om een lijk te repatriëren zolang het assisenproces, dat gepland is in 2013, niet heeft plaatsgevonden en, anderzijds, de familieleden van de slachtoffers die hun vermoorde kinderen zo snel mogelijk willen begraven.

Mevrouw de minister, wat is het standpunt van de FOD Justitie? Is er onlangs vooruitgang gemaakt in dit dossier? Hebt u nog contact gehad met onderzoeksrechter Allegaert? Is zijn standpunt geëvolueerd? Wanneer zal het assisenproces plaatsvinden?

Bent u van plan uw positief injunctierecht bij het Hof van Cassatie in te roepen?

Is het mogelijk dat deze zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt gebracht? Wat zal dan het advies zijn van uw diensten?

Wie zal de kosten dragen van het funerarium van Meulebeke? Kan er een oplossing worden gevonden om het bedrag van die factuur, die elke dag oploopt en onhoudbaar wordt voor de familie van de slachtoffers te beperken?

Hebt u geregeld contact over deze zaak met de Turkse autoriteiten en met de familie van de slachtoffers? Is u van plan de waarborgen die de Turkse autoriteiten hebben voorgesteld met betrekking tot de wederzijdse rechtshulp te aanvaarden, mocht dat noodzakelijk zijn?

Antwoord ontvangen op 21 december 2012 :

Graag verwijs ik naar mijn vorige antwoorden in de Senaatscommissie van 28 februari 2012 (5-1888) en in de Kamercommissie van 10 juli 2012 (12 818). 

In dit gerechtelijk onderzoek heeft de onderzoeksrechter de lichamen van de slachtoffers kort na de autopsie vrijgegeven om in België begraven te worden, maar niet in het buitenland. Het ritueel wassen van de stoffelijke overschotten werd toegestaan, en er werd een begroeting georganiseerd.  

De betrokken familieleden dringen echter aan op een begrafenis in Turkije en hebben hiertoe een aantal procedures opgestart (een procedure in kort geding, in eerste aanleg en in beroep, twee procedures voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling), waarvan geen enkele tot het verhoopte resultaat heeft geleid.  

De Kamer van Inbeschuldigingstelling was in haar arrest van 26 oktober 2010 reeds van oordeel dat het de wettelijke taak van de onderzoeksrechter was om bewijselementen te verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges de mogelijkheid moeten bieden om met kennis van zaken een uitspraak te doen, en dat de partijen zich niet tegen deze maatregel van de onderzoeksrechter konden verzetten. 

Bovendien is het aan de onderzoeksrechter om te beoordelen of bepaalde garanties van buitenlandse autoriteiten voldoende zijn om tot de vrijgave van de lichamen over te gaan. In dit geval heeft het Hof van beroep te Brussel in zijn arrest van 27 juni 2011 inzake deze beweerde schriftelijke garanties nader bepaald dat nergens uit blijkt dat de Turkse minister van Justitie over enige bevoegdheid ter zake beschikt, en dat hij bijgevolg niet de minste garantie kan geven.

Uit het door de partijen voorgelegde document blijkt immers dat enkel de procureur van de republiek tijdens het gerechtelijk onderzoek of de rechtbank in het kader van de vervolging het opgraven van begraven lichamen kan bevelen. Hieraan heeft het hof als overweging toegevoegd dat dergelijke verzoeken het voorwerp moeten uitmaken van rogatoire commissies die tijdrovend zijn en die het gerechtelijk onderzoek ernstig bemoeilijken.

Dit is uiteraard ook van toepassing in het geval waarin, in het kader van het onderzoek van de zaak voor assisen, de voorzitter beslist om te doen overgaan tot bijkomende onderzoekshandelingen en het opgraven van de lichamen beveelt. 

Inzake de onkosten van het funerarium te Meulebeke, kan ik u meedelen dat deze thans  worden geregeld door de familie Aygün. 

Ten slotte kan ik u nog meedelen dat het gerechtelijk onderzoek zich in de eindfase bevindt. Inzonderheid omwille van de mogelijkheid voor inverdenkinggestelden en burgerlijke partijen om een beroep te doen op artikel 61quinquies van het Wetboek van Strafvordering, is het echter niet mogelijk om een concrete datum te plannen waarop het asssiesenproces zal plaatsvinden.