Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6391

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 31 mei 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Het mogelijke verband tussen de nabijheid van nucleaire sites en de incidentie van kankers

kanker
kerncentrale
Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid Louis Pasteur
epidemiologie

Chronologie

31/5/2012Verzending vraag
16/10/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2291

Vraag nr. 5-6391 d.d. 31 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Over de mogelijke correlatie tussen het wonen in de omgeving van nucleaire sites en de incidentie van diverse kankers werd recent gecommuniceerd door onder andere het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid. Enerzijds stelt men vast dat er in de omgeving, meer bepaald een straal van 20 km, meer schildklierkanker voorkomt dan gemiddeld in dezelfde regio. Dit geldt onder meer voor Mol-Dessel en Fleurus. Anderzijds relativeert men deze cijfers en uit men ernstige twijfels over de correlatie tussen het voorkomen van deze kankers en de woonplaats. Daarvoor verwijst men naar de erg kleine aantallen, die daardoor snel een mogelijk statistisch verband kunnen veroorzaken, maar waarbij de kans op schijnverbanden juist erg groot wordt. Ook de vergelijking met andere omgevingen van nucleaire sites houdt geen stand. Zo stelt men in de directe regio rond Doel en Tihange geen soortgelijke verhoging van ziektebeelden vast. Ook epidemioloog Bonneux sluit zich aan bij deze twijfels, verwijst naar het ontbreken van metingen van verhoogde nucleaire stralingen, waardoor onderzoek naar een verband zinloos worden. Hij verwijst eerder naar andere milieuaspecten, zoals zware metalen.

Dit alles creëert onduidelijkheid, want een doorsnee burger verliest compleet het noorden door al deze wetenschappelijke communicatie. Enerzijds hoort hij maar al te duidelijk dat er bijvoorbeeld in zijn woonbuurt meer schildklierkankers voorkomen. Anderzijds klinkt de boodschap dat dit alles niets met de nucleaire sites in zijn buurt te maken heeft.

Hoe apprecieert en evalueert de minister de communicatie van het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid? Dat blaast op een moeilijk te begrijpen wijze koud en warm over de mogelijke gezondheidsgevaren gekoppeld aan het wonen in de onmiddellijke omgeving van een nucleaire site. Beaamt de minister dat dergelijke communicatie veel zorgvuldiger en vooral op een heldere en klare wijze de burgers moet informeren? Deelt de minister mijn analyse dat dergelijke informatie eerder desinformeert en ook destabiliseert en dat de waarheid moeilijk te reconstrueren valt? Overweegt de minister om deze diensten hieromtrent te wijzen op het grote belang van hun communicatie en de bedenkelijke effecten die ze, onder andere in dit geval, scoren? Zal de minister hiervoor directieven geven?

Antwoord ontvangen op 16 oktober 2012 :

Zoals u weet, gaf ik in het najaar van 2008 het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) de opdracht om op nationaal vlak een epidemiologisch onderzoek uit te voeren naar de gezondheidstoestand van de omwonenden van een nucleaire site. Het kader van deze studie werd vastgelegd in nauwe samenwerking met verschillende actoren, waaronder het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle en de Stichting Kankerregister. De beschrijvende epidemiologisch studie had de bedoeling om te onderzoeken of omwonenden van Belgische en buitenlandse nucleaire sites meer gezondheidsrisico's dan gemiddeld lopen. Daartoe werden nieuwe gevallen van acute leukemie bij kinderen (0-14 jaar) en van schildklierkanker onderzocht in een straal van 20 km rond de Belgische kerncentrales van Doel en Tihange, de nucleaire sites van Fleurus en Mol-Dessel, en rond de Franse kerncentrale van Chooz. De analyses baseerden zich op de laatste statistische gegevens van de Stichting Kankerregister, namelijk de gegevens met betrekking tot de incidentie van schildklierkanker en leukemie. Een begeleidingscomité van nationale en internationale deskundigen heeft de resultaten van de studie geldig verklaard. De volledige resultaten van de studie werden in alle transparantie op 25 april jongstleden in de commissie Volksgezondheid van de Kamer voorgesteld, in aanwezigheid van de betrokken deskundigen (WIV, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en de Stichting Kankerregister) die ze in antwoord op de vragen van de parlementsleden grondig hebben toegelicht. Het rapport werd op de dag zelf van de presentatie op de website van het WIV geplaatst. 

U zult zich herinneren dat ik in 2010 het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) ook de opdracht gaf om een bijkomende studie uit te voeren met betrekking tot de diagnose en behandeling van schildklierkanker. Het was hierbij de bedoeling om de kwestie vanuit een andere invalshoek te benaderen en te bepalen of er tussen de regio's van het land reële verschillen in de incidentie van schildklierkanker of schildklieraandoeningen in het algemeen bestaan, en of die verschillen aan verschillende diagnose en/of behandelingsprocedures te wijten zijn. Er werd op nationaal en gewestelijk vlak een retrospectieve cohortenstudie uitgevoerd. Het KCE stelt in zijn rapport dat op 24 mei jl. verscheen vast dat er in Brussel en Wallonië voor de diagnose en behandeling van schildklieraandoeningen meer onderzoeken met medische beeldvorming en heelkundige ingrepen gebeuren. Het rapport geeft aan dat dit de tussen de gewesten vastgestelde incidentieverschillen zou kunnen verklaren, maar dat een grondige studie nodig blijft om die conclusie te bevestigen.  

Deze studie ontlokte bij mij een dubbele reactie. Ik wijs er in de eerste plaats op dat het WIV in de huidige stand van zaken van zijn onderzoek geen enkel element heeft naar voor geschoven waaruit men zou kunnen besluiten dat er een verband bestaat tussen de incidentie van schildklierkanker en acute leukemie bij kinderen en het feit dat men in de buurt van een nucleaire site woont. Dat is op zich geruststellend nieuws. Maar het is niet genoeg. Het WIV wijst in zijn besluiten immers verschillende elementen aan die in de komende jaren verder moeten worden uitgediept of gevolgd. Zo vraagt het om binnen 5 jaar een nieuwe epidemiologische studie uit te voeren, wat mij inderdaad onontbeerlijk lijkt. Zoals het WIV het vraagt, zal men er in dat verband moeten over waken dat de gegevens die het ontvangt een grotere geografische nauwkeurigheid hebben, en niet meer tot het gemeentelijk niveau beperkt worden, zoals nu het geval was. We zullen deze kwestie met de Stichting Kankerregister bespreken. Het WIV zal ook internationale en grensoverschrijdende studies moeten starten of er aan deelnemen. Ten slotte moet men overwegen om prospectieve studies uit te voeren, op basis van grote bevolkingscohorten, zodat men het fenomeen beter zal kunnen begrijpen en over het algemeen een betere kennis van de oorzaken van kanker zal verwerven. Ik onthoud eveneens de vraag die volksvertegenwoordigers tijdens de voorstelling in de commissie hebben geuit om andere risicofactoren te onderzoeken. Er is werk aan de winkel op Europees vlak: ik heb mijn Franse collega bevoegd voor volksgezondheid uiteraard de resultaten van deze studie bezorgd. Ik heb ook de volledige resultaten van deze studie naar al mijn collega's gezonden, zowel op federaal vlak als op dat van de deelgebieden.