Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5592

van Fabienne Winckel (PS) d.d. 9 februari 2012

aan de minister van Werk

Zwangere werkneemster - Voorbevallingsrust - Verlenging van de nabevallingsrust - Arrest nr. 169/2011 van 10 november 2011 van het Grondwettelijk Hof - Gevolgen - Eventuele bepalingen

zwangerschapsverlof
bescherming van moeder en kind
Grondwettelijk Hof (België)

Chronologie

9/2/2012Verzending vraag
3/5/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5592 d.d. 9 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

Het Grondwettelijk Hof werd gevraagd zich uit te spreken over de compatibiliteit van de artikelen 114 en 115 van de wet betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, gecoördineerd op 14 juli 1994, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De hypothese die aan het Hof ter onderzoek was voorgelegd, betrof een werkneemster met twee deeltijdse betrekkingen bij twee verschillende werkgevers die in de eerste onderneming van haar werk werd verwijderd rekening houdend met het zware karakter van haar taken. De arbeidsovereenkomst bij de tweede werkgever was echter voortgezet. Het werd haar bijgevolg verboden om, op basis van artikel 115 van de betrokken wet, de nabevallingsrust te verlengen met de periode waarin ze het werk had voortgezet “van de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling”.

In zijn arrest nr. 169/2011 van 10 november 2011, heeft het Grondwettelijk Hof uiteindelijk geoordeeld dat een werkneemster die is verwijderd van een deeltijdse arbeid die een risico inhoudt voor haar zwangerschap, maar die een andere deeltijdse werkzaamheid heeft voortgezet die niet datzelfde risico inhield, de mogelijkheid moet hebben de nabevallingsrust in die andere deeltijdse werkzaamheid te verlengen met de periode gedurende welke zij die laatste deeltijdse werkzaamheid heeft voortgezet.

Het Hof is volgende mening toegedaan : “Hoewel de verplichting om elke werkzaamheid tijdens de moederschapsrust stop te zetten redelijk verantwoord is voor de nabevallingsrust, kan die verplichting alleen redelijk worden verantwoord voor de voorbevallingsrust wanneer de stopzetting van de werkzaamheid tot doel heeft de zwangere werkneemster en haar kind te beschermen tegen objectieve risico’s op medisch vlak, risico’s die verband houden met het werk of met de zwangerschap. Buiten die risico’s staat het aan de werkneemster vrij te kiezen voor een voorbevallingsrust of een verlenging van de nabevallingsrust.”

Zijn er maatregelen genomen om deze situatie op te helderen? Hebt u aanvullende informatie over dit onderwerp?

Antwoord ontvangen op 3 mei 2012 :

De arbeidswet van 16 maart 1971 bevat de bepalingen inzake moederschapsbescherming en meer specifiek deze betreffende het recht op moederschapsverlof.

Zo bepaalt artikel 39 van deze wet dat de werkneemster recht heeft op een facultatief prenataal verlof van zes weken, een verplicht prenataal verlof van een week voorafgaand aan de datum van de bevalling en een verplicht postnataal verlof van negen weken.

Het facultatief prenataal verlof kan op verzoek van de werkneemster uitgesteld worden om het postnataal verlof te verlengen.

Wanneer een werkneemster twee verschillende banen heeft bij twee verschillende werkgevers, moet de situatie van de werkneemster, op arbeidsrechtelijk vlak, op verschillende wijze onderzocht worden ten aanzien van elke werkgever. Bijgevolg kan de werkneemster perfect het werk voortzetten tijdens de weken van het facultatief prenataal verlof en deze weken bij één werkgever uitstellen tot na de bevalling, terwijl ze bij de andere werkgever haar werk omwille van een verwijdering om gezondheidsredenen of vrijwillig zou stopgezet hebben.

Als de wettelijke bepalingen van de wet van 16 maart 1971 het recht op verlof reglementeren, hebben deze geen betrekking op de vergoeding van de werkneemster tijdens dit moederschapsverlof.

Deze vergoeding wordt bepaald in de artikelen 114 en 115 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 14 juli 1994. Het zijn deze artikelen die het voorwerp uitmaakten van het arrest van het Grondwettelijk Hof waarnaar uw vraag verwijst.

Een eventuele wijziging van deze bepalingen behoort tot de bevoegdheid van mijn collega de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.