Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5014

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 23 december 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Proeven op dieren - Aantallen - Alternatieven

proefneming met dieren
medische research
officiële statistiek

Chronologie

23/12/2011Verzending vraag
14/3/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-1360

Vraag nr. 5-5014 d.d. 23 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In 2007 werden in totaal 779 860 dieren gebruikt voor biomedisch onderzoek in ons land. Dat is een lichte stijging van het aantal dieren ten opzichte van 2006. De proefdieren worden voornamelijk gebruikt voor de ontwikkeling en de kwaliteitscontrole van geneesmiddelen en medische apparatuur. In 2007 zijn de meeste proeven uitgevoerd op knaagdieren en konijnen (91,97 %). Daarna volgen vissen, reptielen en amfibieën (5,72 %) en vogels (1,66 %). Honden, katten en apen vertegenwoordigen respectievelijk 0,096 %, 0,006 % en 0,005 % van de gebruikte proefdieren.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister:

1) Kan zij aangeven en dit respectievelijk voor de jaren 2008, 2009 en 2010 hoeveel dieren werden gebruikt voor biomedisch onderzoek in het totaal? Kan zij deze cijfers duiden?

2) Kan zij in cijfers alsook procentueel aangeven hoeveel proeven respectievelijk in 2008, 2009 en 2010 werden uitgevoerd op:

a) knaagdieren en konijnen;

b) vissen reptielen en amfibieën;

c) vogels;

d) honden;

e) katten;

f) apen?

3) In het kader van het contractueel onderzoek bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu werd onderzoek gevoerd naar alternatieven of verbeteringen van dierproeven. Welk bedrag werd hiervoor uitgetrokken? Wat zijn de resultaten en werden deze reeds omgezet in concrete regelgeving? Zo ja, ziet men reeds de resultaten ineen daling van het aantal desbetreffende proefdieren?

Antwoord ontvangen op 14 maart 2012 :

  1. In totaal werden voor biomedisch onderzoek in 2008, 2009 en 2010 respectievelijk 725 370 , 741 989 en 700 708 dieren gebruikt.

    86 % van de proefdierlaboratoria verricht fundamenteel onderzoek in een academische setting. Voornamelijk knaagdieren (muizen, ratten) en ook vissen worden aangewend en dit vooral bij kankerstudies, diabetesonderzoek of voor de studie van neurodegenerative aandoeningen. Anderzijds kan gesteld worden dat bijna twee op drie proefdieren worden gebruikt voor de ontwikkeling en kwaliteitscontrole van geneesmiddelen. Muizen en ratten zijn samen goed voor 85 % van alle proefdieren. Konijnen (8 %) worden vaak gebruikt om specifieke antistoffen aan te maken in het onderzoek of de behandeling van kanker of genetische aandoeningen.

    In 2010 werden meer katten in onderzoek gebruikt en dit voor een studie naar de effecten op de gezondheid en het welzijn (gedrag) bij vroegtijdige sterilisatie. Deze techniek kan een belangrijk instrument vormen om overpopulatie van zwerfkatten te vermijden.

  2. Cijfers voor 2008: op een totaal van 725 370 dieren, werden gebruikt:

    Knaagdieren: 628 994 (86,7 %)

    Konijnen: 42 025 (5,7 %)

    Vissen, reptielen en amfibieën: 31 148 (4,2 %)

    Vogels: 17 582 (2,4 %)

    Honden: 788 (0.1 %)

    Katten: 78 (0.01 %)

    Apen: 41 (0.005 %)

    Cijfers voor 2009: op een totaal van 74 .989 dieren, werden gebruikt:

    Knaagdieren : 625 584 (84,3 %)

    Konijnen: 57 667 (7,7 %)

    Vissen, reptielen en amfibieën: 32 264 (4.5 %)

    Vogels: 19 889 (2,6 %)

    Honden: 584 (0.08 %)

    Katten: 53 (0.008 %)

    Apen: 29 (0.004 %)

    Cijfers voor 2010: op een totaal van 700 708 dieren, werden gebruikt:

    Knaagdieren : 569 831 (81,3 %)

    Konijnen: 66 625 (9,5 %)

    Vissen, reptielen en amfibieën: 36 045 (5,1 %)

    Vogels: 22 262 (3,2 %)

    Honden: 662 (0.09 %)

    Katten: 349 (0.05 %)

    Apen: 21 (0.003 %)

  3. In het kader van het Contractueel Onderzoek van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid werden tot nu toe zes projecten betoelaagd (drie zijn lopende) voor de ontwikkeling van alternatieve testen of ter verbetering (verfijning) van dierproeven en dit voor een totaalbedrag van 1,8 miljoen euro.

    Er zijn hierover nu al bemoedigende resultaten te melden.

    Een studie naar alternatieve kwaliteitscontroles van mond en klauwzeer - vaccins om controletesten met experimentele virusinfecties te vervangen door serologie heeft geleid tot een voorstel dat binnenkort naar de lidstaten wordt gestuurd voor een eerste consultatieronde.

    Onderzoek naar de vervanging van antistoffen, aangewend in diagnosetesten zoals ELISA’s en ontwikkeld met gebruik van proefdieren, leidde tot de ontwikkeling van alternatieve specifiek bindende molecules waarvoor niet langer dierproeven moeten worden ingezet.

    Bio - essays met behulp van muizen voor de detectie van mariene biotoxines kunnen nu deels vervangen worden door in vitro chemische kwantificatiemethodes. Onderzoek aan Belgische instituten heeft dit mee mogelijk gemaakt.

    Een toxicogenomics project bestudeert de toxische eigenschappen van scheikundige stoffen door aflezing van de genactiviteit in celculturen. Bij de vroege toxiciteitsscreening van stoffen moet dit zeker diersparend kunnen werken.

    Verder wordt onderzoek uitgevoerd met larven van zebravissen als model voor humane embryonale ontwikkeling en analyse van ziektebeelden (impact van neurotoxische stoffen) en anderzijds wordt via een kweek van runderfollikels en embryo’s het effect van chemische substanties nagegaan op de vruchtbaarheid. Dit moet op termijn een deel van de chronische multigeneratie testen vervangen waarvoor nu een groot aantal dieren (ratten, konijnen) nodig zijn.

    Dat het aantal proefdieren in 2010 met circa 40 000 eenheden is gedaald, is evident goed nieuws. Sommige instituten hebben inderdaad aangegeven dat meer alternatieve methodes – zonder of met gebruik van minder dieren - in de vroege ontwikkelingsfase van geneesmiddelen kunnen worden ingezet wat wijst op een structurele vermindering van het nodige aantal dieren op die domeinen.

    Echter, hoeveel proefdieren precies gespaard worden door alternatieve testen is niet eenvoudig te berekenen. Er bestaan geen statistische data terzake en een deel van de alternatieve methoden moet gezien in samenhang met dierproeven (geïntegreerde teststrategieën). Het aantal nodige proefdieren blijft in de eerste plaats afhankelijk van het aantal opgestarte en lopende onderzoeksprojecten. Dit betekent dat ondanks het beschikken over meer alternatieve testen, het absoluut aantal gebruikte proefdieren toch kan stijgen.