Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4660

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 28 december 2011

aan de minister van Justitie

Spijbelgedrag - Vervolging - Aantallen - Evolutie

schoolbezoek
schoolplicht

Chronologie

28/12/2011Verzending vraag
11/12/2013Herkwalificatie
7/1/2014Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-2416
Geherkwalificeerd als : vraag om uitleg 5-4473

Vraag nr. 5-4660 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Spijbelen is van alle tijden. Toch blijkt dit gedrag meer en meer te ontwikkelen naar een groot maatschappelijk probleem.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Hoeveel dossiers over spijbelgedrag behandelden de parketten jaarlijks in de periode van 2006 tot 2010? Hoe evalueert en duidt de geachte minister deze ontwikkelingen?

2) Welke prioriteit hechten parketten op dit moment aan het aanpakken van het spijbelen?

3) Wil hij het actuele spijbelgedrag bestempelen als een prioritair juridisch probleem, waar Justitie steeds moeilijker grip en vat op krijgt? Kan hij stellen dat spijbelen justitie ontglipt?

Antwoord ontvangen op 7 januari 2014 :

1) De gegevensbank statistieken van het College van procureurs-generaal bevat in dit stadium geen cijfers met betrekking tot de parketten, afdelingen “jeugd” en “politie”. De enige beschikbare gegevens hebben betrekking op de correctionele zaken. De activiteiten van de criminologen werden thans nog niet geïntegreerd in het programma voor het verzamelen van statistische gegevens van het openbaar ministerie.

2) Hoewel het optreden van het parket inzake spijbelen subsidiair is, vormt deze aangelegenheid een aanzienlijke zorg voor het openbaar ministerie.

3) In september 2006 werd het team van parketcriminologen voor de afdeling “jeugd en gezin” opgericht, zulks inzonderheid met het oog op waakzaamheid en met het oog op het zoeken naar doeltreffende oplossingen ter zake, met inachtneming van de samenhang van de door de actoren van de gemeenschappen uitgevoerde acties. Hun opdrachten worden nader omschreven in de circulaire nr. COL 8/2007 van het College van procureurs-generaal. In die circulaire wordt vermeld dat, naast de inzet bij de uitoefening van de structurele taken die verband houden met die problematiek, individuele dossiers kunnen worden voorgelegd aan de criminologen door de procureur des Konings met het oog op de behandeling ervan (onderzoek van het dossier, eventueel gesprek, enz.). De criminologen betekenen een meerwaarde voor het onderzoek van het dossier, door zich inzonderheid te baseren op hun kennis van het netwerk en op hun, noodzakelijkerwijs multidisciplinaire, visie op de problematiek. Wanneer de situatie van de minderjarige kon worden verduidelijkt, formuleren de criminologen een advies ten behoeve van de procureur des Konings inzake het gevolg dat eraan moet worden gegeven. Zij ondersteunen hem, in voorkomend geval, bij de tenuitvoerlegging van de beslissing. Die beslissing kan overigens worden uitgesteld teneinde een controle van de inschrijving en van het schoolbezoek van het betrokken kind mogelijk te maken.

Tevens werden er vergaderingen georganiseerd onder auspiciën van de diensten voor toezicht op de schoolplicht van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap teneinde te praten over de bevoegdheidsverdeling van de verschillende instanties die kunnen optreden inzake spijbelen (administratieve diensten, eerste- en tweedelijnsbijstand, parket). De discussie was in eerste instantie toegespitst op het arrondissement Brussel-Hoofdstad. Een van de laatste vergaderingen had als doel de samenhang van het optreden van de diensten van de gemeenschappen en van het parket te verfijnen, inzonderheid door te bepalen welke inlichtingen moeten worden meegedeeld aan het parket om de tenlasteneming van de dossiers zowel met betrekking tot de minderjarigen als met betrekking tot hun wettelijke vertegenwoordigers mogelijk te maken. Naar aanleiding van het voortreffelijke sorteerwerk van de gemeenschappelijke cel inzake de 6 700 dossiers van niet-ingeschreven leerlingen op het Brusselse grondgebied werd een bestand met 106 dossiers overgezonden aan het parket te Brussel.

Zonder vooruit te lopen op het eindresultaat werd ons in dit stadium reeds verduidelijkt dat niet alle gemelde situaties problematisch zijn (schoolbezoek in het buitenland bijvoorbeeld). De behandeling van die dossiers wordt voortgezet in het parket.

Gelet op het reeds uitgevoerde werk stellen wij vast dat het in het begin gemelde cijfer kon worden genuanceerd en dat de goede communicatie tussen de administraties van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse gemeenschap, en van het parket anderzijds, bijdraagt tot een efficiënte aanpak van het fenomeen van afhaken op school.

Het lijkt dan ook belangrijk een optimale communicatie tussen de betrokken instanties verder aan te moedigen, zulks met inachtneming van ieders opdrachten natuurlijk, en samen een werkmethode uit te werken die doeltreffend en constructief is.