Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-343

van Christine Defraigne (MR) d.d. 9 november 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Anticonceptiepil - Gebruik - Mogelijk hoger sterftecijfer - Studie van de universiteit van Aberdeen - Kanker bij vrouwen - Aantal - Groei - Anticonceptiemiddelen - Risico op kanker

anticonceptie
kanker

Chronologie

9/11/2010Verzending vraag
4/2/2011Antwoord

Vraag nr. 5-343 d.d. 9 november 2010 : (Vraag gesteld in het Frans)

Een studie van de universiteit van Aberdeen bij 46.112 vrouwen die sinds 1968 werden gevolgd, wijst niet op een hoger sterftecijfer bij pilgebruiksters. Integendeel, zij bleken een voordeel te hebben.

Bij pilgebruiksters lag het sterftecijfer, ongeacht de oorzaak, 12% lager dan bij vrouwen die nooit de pil hadden genomen.

Bij vrouwen die orale anticonceptie gebruiken ligt de sterfte door kanker lager. Dat is vooral te danken aan de lagere sterfte op lange termijn ten gevolge van dikkedarmkanker, baarmoederkanker en eierstokkanker.

De onderzoekers hebben een lagere sterfte door hart- en vaatziekten vastgesteld. Ze merken ook op dat “de bevindingen de ervaring van de pilgebruiksters van vandaag mogelijks niet weerspiegelen”. Ze voeren aan dat de pillen die vandaag beschikbaar zijn een ander risico kunnen hebben dan de vroegere, of dat de gewijzigde gebruiksvormen het sterfterisico kunnen beïnvloeden.

1. Is de minister op de hoogte van deze studie?

2. Zo ja, wat is haar mening erover?

3. Is het juist dat er een toename van kanker bij vrouwen is?

4. Bestaan er statistieken van de leeftijd waarop vrouwen starten met het regelmatige gebruik van anticonceptie?

5. Wat weet de minister over de andere anticonceptiemiddelen en het mogelijke verband met kanker?

Antwoord ontvangen op 4 februari 2011 :

1. en 2. Ik heb met aandacht kennis genomen van het onderzoek van Hannaford et al. aangaande de langetermijngevolgen van het gebruik van orale contraceptiva. Dat onderzoek ligt in het verlengde van andere geruststellende publicaties aangaande de impact van het gebruik op grote schaal van dit type contraceptie. We moeten uiteraard voorzichtig blijven (er werd aangetoond dat het onderzoek zijn beperkingen heeft en dat de resultaten soms vertekend zijn), maar kunnen toch concluderen dat, binnen de grenzen van de contra-indicaties voor gebruik, het aanwenden van orale contraceptiva geen ernstige problemen voor de gezondheid lijkt op te leveren. Het is daarentegen volstrekt voorbarig om de anticonceptiepil te beschouwen als een preventieve behandeling tegen kanker.

3. Gegevens over de evolutie in incidentie van kankers zijn enkel beschikbaar voor het Vlaams Gewest tussen 1999 en 2006. Het totaal aantal tumoren (absolute aantallen) is voor deze periode gestegen van bijna 29 000 tumoren in 1999 naar 34 500 in 2006, wat overeenkomt met een globale stijging van 19 % of een jaarlijkse gemiddelde toename van het absolute aantal kankers van 2,5 % bij mannen en 2,1 % bij vrouwen. In Nederland bijvoorbeeld wordt voor dezelfde periode een volledig gelijkaardige stijging vastgesteld, namelijk 2,5 % per jaar bij de mannen en 2,25 % bij de vrouwen.

Deze toename kan voor het grootste deel toegeschreven worden aan de vergrijzing, de bevolkingsgroei en een verbetering van de registratie. Het feit dat er zich in de hogere leeftijdscategorieën alsmaar meer personen bevinden, verklaart de toename in absolute aantallen zelfs indien het risico op kanker stabiel zou blijven in de tijd. Na correctie voor de leeftijdsstructuur wordt het duidelijk dat ook andere factoren zoals screeningsactiviteiten, vroegtijdige diagnose, levensstijl, enz. de toename mede verklaren.

Het feit dat België één van de hoogste kankerincidenties bij vrouwen heeft in Europa, kan bijna volledig verklaard worden door de hoge borstkankerincidentie.

Een groot aantal factoren zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een borstkanker. In de geïndustrialiseerde landen hebben de vermindering van de fertiliteit en de eerste laattijdige zwangerschappen een belangrijke rol gespeeld in de toename van de incidentie sinds midden vorige eeuw. Naar het einde van de eeuw toe hebben twee nieuwe factoren de incidentie nog doen stijgen : het gaat over de mammografische opsporing en het gebruik van substitutiehormonen bij de menopauze. Beide factoren doen de borstkankerincidentie toenemen bij vrouwen tussen 50 en 69 jaar.

4. De bijgevoegde tabel vermeldt het aantal en het percentage vrouwen tussen de 12 en de 20 jaar dat gebruik maakt van een terugbetaald contraceptiemiddel (gegevens Pharmanet 2009). Dat percentage stijgt van 19 % op 15 jaar naar 66 % op 20 jaar.

5. Er bestaat geen gedocumenteerd verband tussen de andere anticonceptiemiddelen, en in het bijzonder de niet-hormonale contraceptiva (diafragma, condoom, spiraaltje, enz.) en een verhoogd risico op kanker. Er bestaan daarentegen wel andere factoren (levenswijze, voedingsgewoontes, zwangerschap, borstvoeding , enz.) die een invloed kunnen hebben gehad op de resultaten van het onderzoek.

Bijlage: gebruik van contraceptiva tussen 12 en 20 jaar.

Année de naissance

Age estimé

Population totale (féminine)

Sans moyen de contraception

Avec un contraceptif remboursé

Avec une intervention CJ pour un contraceptif non remboursé

% avec un moyen contraceptif

Geboortejaar

Geschatte ouderdom

Totale bevolking (vrouwelijk)

Zonder contraceptieve middelen

Met een terugbetaald contraceptivum

Met tegemoet-koming JC voor een niet-terugbetaald contraceptivum

% met contraceptieve middelen

1997

12

59 028

58 677

209

142

1 %

1996

13

59 186

57 833

859

494

2 %

1995

14

58 738

54 583

2 627

1 528

7 %

1994

15

58 714

47 537

6 937

4 240

19 %

1993

16

61 544

39 401

13 736

8 407

36 %

1992

17

63 725

31 161

19 962

12 602

51 %

1991

18

64 606

25 206

24 063

15 337

61 %

1990

19

64 462

22 747

25 507

16 208

65 %

1989

20

63 786

21 635

25 519

16 632

66 %