Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-332

van Richard Miller (MR) d.d. 9 november 2010

aan de minister van Klimaat en Energie

Ecologische voetafdruk van België - Verslag "Levende planeet 2010" van het World Wide Fund for Nature (WWF) - Statistieken - Methodiek

milieubescherming
milieustatistiek
ecologische voetafdruk

Chronologie

9/11/2010Verzending vraag
11/5/2011Antwoord

Vraag nr. 5-332 d.d. 9 november 2010 : (Vraag gesteld in het Frans)

Volgens de resultaten van het verslag “Levende Planeet 2010” van de internationale organisatie voor het behoud van de natuur, het Wereldnatuurfonds WWF (World Wide Fund for Nature), neemt België de vierde plaats in op de wereldranglijst van de ecologische voetafdruk per mens.

België staat onmiddellijk achter de Verenigde Arabische Emiraten, Qatar en Denemarken en wordt gevolgd door de Verenigde Staten van Amerika.

Dat verslag 2010 bevat een nieuwigheid aangezien de methodiek verbeterd werd, zodat kon worden aangetoond dat de Belgische ecologische voetafdruk in het verleden zwaar werd onderschat.

Zijn de in dit rapport gepubliceerde gegevens correct? Beschikt u over dezelfde statistieken? Gebruikt u dezelfde methodiek als het WWF om de ecologische voetafdruk van België te meten? Waaruit bestaat ze? Kan ze worden verbeterd? Welke zijn tot slot de doelstellingen op korte en op lange termijn?

Antwoord ontvangen op 11 mei 2011 :

Ik heb de eer het geachte lid te antwoorden:

De ecologische voetafdruk zoals gepubliceerd in de vermelde publicatie van het World Wildlife Fund (WWF) wordt berekend door de “Global Footprint Network” die jaarlijkse berekeningen maakt van de ecologische voetafdruk. Het WWF publiceert deze index tweejaarlijks in zijn publicatie “Our living planet”.

De nationale berekening van de ecologische voetafdruk baseert zich op ongeveer 5 000 basisgegevens per land die worden opgevraagd in internationaal erkende datasets. De belangrijkste datasets zijn deze van de FAO (Food and Agriculture Organization of the United Nations), het Internationaal Energie-Agentschap, de UN Statistics Division en het IPPC (Intergovernmental Panel on Climate Change). Voor de publicatie van de voetafdruk van 2010 baseerde het Global Footprint Network zich op de meest recent beschikbare gegevens, zijnde van 2007.

Meer info over de berekeningsmethode is terug te vinden op: http://www.footprintnetwork.org/en/index.php/GFN/page/methodology/

Noch de methode, noch de gegevens die door het GFN worden gebruikt om de ecologische voetafdruk te berekenen, worden systematisch geanalyseerd in België. Er is ook helemaal geen regelmatige berekening van de ecologische voetafdruk door een Belgische instelling. Toch werd er recent een studie uitgevoerd door de Task Force Duurzame Ontwikkeling van het Federaal Planbureau van 2004 tot 2007, dit in kader van een samenwerkingsverband met het Global Footprint Network. Deze studie analyseerde volgende zaken:

- de kwaliteit van de gegevens gebruikt door het GFN voor het berekenen van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit van België;

- de berekeningsmethode van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit;

- het potentieel van deze twee indicatoren om een strategie van duurzame ontwikkeling te ondersteunen.

Deze studie was eveneens een samenwerkingsverband tussen de Task Force Duurzame Ontwikkeling van het Federaal Planbureau en de ADSEI (Algemene Directie Statistiek en Economische informatie). Deze laatste heeft een herberekening uitgevoerd van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit van België van 2003 door gebruik te maken van de berekeningsmethode van het GFN, maar op basis van gegevens die beschikbaar zijn in België. De studie toont aan dat er belangrijke verschillen zijn tussen de resultaten van het GFN en die van de ADSEI. Volgens de ADSEI bedroeg de ecologische voetafdruk van België in 2003 6,07 gha per inwoner, tegenover 4,52 gha per inwoner volgens het GFN. Naast de verschillende resultaten spreken beide instellingen elkaar ook tegen wat de zwaarte betreft van de mogelijke oorzaken van deze sterke ecologische voetafdruk:

- de verschillen in het resultaat tussen de berekening uitgevoerd door het Global Footprint Network en de berekening uitgevoerd door de ADSEI zijn deels het gevolg van de slechte kwaliteit dan wel van het gebrek aan Belgische gegevens in de gegevensbanken van de FAO. Dergelijke verschillen werden niet geconstateerd in Frankrijk en Zwitserland toen de experts van die landen soortgelijke berekeningen van de EV en de BC hebben uitgevoerd;

- het gebrek aan kennis van de nationale situaties en omstandigheden beïnvloedt de kwaliteit van de berekening van zowel de voetafdruk als de biocapaciteit;

- een groot deel van de gegevens is afkomstig van wetenschappelijke werken. Zonder de kwaliteit van die werken te betwisten, zouden die gegevens door een comité van experts moeten worden gevalideerd om zo de berekeningsmethode geloofwaardigheid te geven;

- vele gegevens die door het Global Footprint Network worden gebruikt, konden nog niet worden gecontroleerd binnen de tijdspanne die was voorzien voor dit statistisch analysewerk. Dit wordt uitgevoerd door de ADSEI in het kader van een stageperiode. Deze gegevens die betrekking hebben op zeer technische onderwerpen zouden grondiger moeten worden geanalyseerd.

De ecologische voetafdruk is een indicator en dit dient in de eerste plaats als een communicatiemiddel om complexe materie samengevat weer te geven. Dit impliceert ook dat deze indicator op een correcte wijze moet gebruikt worden, binnen de hiervoor relevante context. Hierbij dient rekening gehouden te worden met volgende zaken:

- de ecologische voetafdruk informeert op synthetische wijze verschillende drukken die productie- en consumptiepatronen uitoefenen op het leefmilieu. Dit laat ons toe om productie- en consumptiepatronen (stuwkracht van onze ontwikkeling) in verbinding te brengen met de toestand van het leefmilieu, wat op zich een verbinding is van economische vragen op korte termijn (consumptie- en productiepatronen) met vragen op lange termijn aangaande het leefmilieu;

- de berekening van de indicator zelf is een wetenschappelijk vraagstuk, waar verschillende instellingen van ons land naar eigen vermogen aan deelnemen in een internationaal proces. Het is belangrijk te vermelden dat de indicator zelf niet verbonden is aan een internationaal akkoord en dus ook niet hetzelfde statuut bekleed als bijvoorbeeld het Bruto Binnenlands Product. Ondanks het feit dat het zeer zinvol zou zijn om een geaggregeerde indicator voor de ecologische voetafdruk te hebben, evenals een erkende indicator met betrekking tot de maatschappelijke dimensie van duurzame ontwikkeling naast het BBP, kan momenteel nog niet gesteld worden dat de ecologische voetafdruk dit in zijn huidige vorm vervolmaakt;

- de methodiek van de indicator wijzigt doorheen de jaren, dus ook zijn absolute waarde.

Rekening houdende met de wetenschappelijke discussie omtrent de indicator op zich lijkt het op beleidsniveau dan ook belangrijker om niet over de absolute waarde van de ecologische voetafdruk te discussiëren, en dus ook niet over de vergelijking van landen onderling, maar wel over de analyse van de verschillende oorzaken waarom de indicator een relatief hoge of lage score heeft en hiermee in algemene zin rekening te houden bij beleidsdoelstellingen. Hoewel de zwaarte van de mogelijke oorzaken verschilt tussen de berekening van de ADSEI en het GFN, is het wel belangrijk om de drie meest doorwegende oorzaken van het ecologische deficit voor België in het achterhoofd te houden, zijnde:

1. een verslechtering van de toestand van het milieu in België aangezien de ecologische voetafdruk van de productie verbonden aan de bossen groter is dan de biocapaciteit van de bossen;

2. een netto import van BC voor vier soorten oppervlaktes: akkerland (landbouwproducten), graasland, (vee), bosland (hout) en visland (vis);

3. een verslechtering van de toestand van het milieu op wereldvlak door de CO2-emissies gezien de hoge ecologische voetafdruk van energieland

- Hoewel de indicator zeer zinvol is als sensibilseringsinstrument naar het brede publiek toe, lijkt het niet evident om deze indicator rechtstreeks aan het beleid te koppelen, zowel niet voor het beleid leefmilieu (waarvoor wij zouden kunnen beschikken over meer ontwikkelde satellietrekeningen inzake leefmilieu) en duurzame ontwikkeling als voor de integratie hiervan in andere beleidsdomeinen. Om een volledig zicht te hebben op de druk uitgeoefend op het leefmilieu dient er een aanvulling te zijn met een meer volledige set van indicatoren. Ook voor het meten van de doeltreffendheid van het beleid zijn er reeds andere indicatoren die aan het beleid gekoppeld zijn en die een meer volledig beeld geven.