Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-298

van Martine Taelman (Open Vld) d.d. 5 november 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid

Werknemers uit het buitenland - Detachering - Duur van de procedure - Aanpassing van de wetgeving

mobiliteit van arbeidskrachten
vrij verrichten van diensten
arbeidsvoorwaarden
administratieve formaliteit
vrij verkeer van werknemers
nationale uitvoeringsmaatregel
sociale zekerheid
uitgezonden werknemer
gedetacheerd werknemer

Chronologie

5/11/2010Verzending vraag
2/2/2011Antwoord

Vraag nr. 5-298 d.d. 5 november 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Wanneer buitenlandse werknemers willen werken in een Belgisch bedrijf moet de onderneming aan de ter beschikking gestelde werknemers alle in ons land geldende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen (werk- en rustperioden, vakantiedagen, minimumlonen, ...). Dat bepaalt richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten.

In 2002 werd de Belgische wetgeving gewijzigd, wat betreft de detachering van werknemers, door de inwerkingtreding van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen.

Vooraleer een werkgever wil overgaan tot het aanwerven van zo'n werknemer moet die een voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling verzenden. Binnen de vijf werkdagen wordt dan een registratienummer toegekend. Pas na de datum van ontvangst bij de instanties, kan de terbeschikkingstelling aanvatten.

Op 7 oktober 2010 velde het Europees Hof van Justitie een arrest, waarin het kritiek uitte op onze Belgische wetgeving. Hoogdringend werknemers inzetten kan door deze procedure niet voor ondernemingen, wat voor een belemmering zorgt. Volgens het Hof is de voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling in strijd met het EU-verdrag voor wat betreft de bovenvermelde procedure (vijf werkdagen, dan registratienummer om vervolgens tot de terbeschikkingstelling te kunnen komen).

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1. Wat is de reactie van de minister op het vermelde arrest?

2. Welke conclusies trekt zij hieruit?

3. Zal zij initiatieven nemen om de Belgische wetgeving aan te passen? Zo ja, welke procedure zal ze daarbij hanteren, welke overlegprocedures zullen worden gestart en welke timing wordt vooropgesteld?

4. Dreigt een mogelijke versoepeling van de wetgeving de deur open te zetten voor mogelijke misbruiken of oneigenlijke praktijken? Zo ja, welke? Welke maatregelen zullen worden genomen om dergelijke negatieve gevolgen te voorkomen?

Antwoord ontvangen op 2 februari 2011 :

In het kader van de prejudiciële procedure die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 oktober 2010, had de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen het Hof verzocht om zich te buigen over de vraag of sommige aspecten van het vroegere Belgisch vereenvoudigd systeem met betrekking tot het bijhouden van sociale documenten voor wat betreft de werkgevers die gevestigd zijn in een andere lidstaat en die werknemers in België detacheren, conform is met het EU-verdrag.

Dat arrest leidt mijn inziens tot de drie conclusies hierna geformuleerd.

Eerst en vooral heeft de beslissing van het Hof dat het vroegere Belgische systeem van de voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling niet conform is met het EU-Verdrag in de mate dat de betrokken detachering slechts effectief kon aanvatten vanaf de kennisgeving aan de werkgever van een registratienummer van de verklaring door de Belgische autoriteiten binnen de vijf werkdagen vanaf de ontvangst, geen enkele invloed op de huidige reglementering betreffende detachering in het arbeidsrecht en dit om de twee volgende redenen:

1. Ten eerste past het te preciseren dat het vroegere vereenvoudigd systeem met betrekking tot het bijhouden van sociale documenten, zoals geviseerd door het arrest van het Hof, afgeschaft is sinds 1 april 2007.

De voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling, voorzien door het vroegere artikel 8 van de wet van 5 maart 2002 betreffende de detachering van werknemers en uitgevoerd door het koninklijk besluit van 29 maart 2002, is inderdaad niet meer van toepassing sinds 1 april 2007.

2. Bovendien, en gelijktijdig met haar afschaffing, werd deze verklaring van terbeschikkingstelling vanaf 1 april 2007 zelf vervangen door de elektronische verklaring van terbeschikkingstelling LIMOSA.

In tegenstelling tot de vroegere voorafgaande verklaring van terbeschikkingstelling, houdt de invoering van de LIMOSA-aangifte de onmiddellijke uitreiking in van een elektronische ontvangstbevestiging aan de buitenlandse werkgever in kwestie.

Deze laatste is dus aan geen enkele wachttermijn onderworpen en kan de beoogde detachering uitvoeren vanaf het verrichten van de LIMOSA-aangifte.

Een dergelijke verklaring LIMOSA kan dus niet worden beschouwd als een administratieve vergunning die strijdig is met het EU-Verdrag.

Ten tweede heeft het Hof daarentegen net de conformiteit met het EU-Verdrag erkend van de door het vroegere vereenvoudigd regime opgelegde verplichting aan de werkgever, die werknemers detacheerde in België, om tijdens de duur van de detachering een kopie van de sociale documenten van de lidstaat van herkomst die vergelijkbaar zijn met de Belgische sociale documenten op het vlak van loon (individuele rekening en loonfiche), ter beschikking te houden van de Belgische autoriteiten.

Aangezien voormelde verplichting in het kader van de huidige reglementering rond detachering van werknemers behouden is gebleven sinds 1 april 2007, is de conformiteit ervan met het EU-Verdrag bijgevolg impliciet bevestigd geworden door het hier besproken arrest.

Tot slot moet nog onderstreept worden dat de Belgische reglementering die in casu ter discussie stond, niet de omzetting betreft van de richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers.

Op basis van voorgaande overwegingen stelt het betrokken arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie de regels dus niet in vraag die voorzien zijn door de wet van 5 maart 2002 betreffende de detachering van werknemers in het kader van de omzetting van de richtlijn 96/71/EG, en bijgevolg vereist het arrest dus geen enkele aanpassing van deze wet.