De justitiehuizen en de resultaten van de voorwaardelijke invrijheidstelling
rechtsbijstand
voorwaardelijke invrijheidstelling
vervangende straf
12/7/2011 | Verzending vraag |
7/12/2011 | Dossier gesloten |
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-1121
Heringediend als : schriftelijke vraag 5-4677
Het jaarverslag 2010 van het Directoraat-generaal van de justitiehuizen bevat opvallende en m.i. ook erg positieve informatie… ook al slaagden enkele media erin om zelfs deze cijfers als een doembeeld voor te stellen. De minister verwijst, m.i. terecht naar het belang van de Justitiehuizen hieromtrent. Hij noemt deze "het menselijke gelaat bij uitstek van Justitie". Ik citeer hem graag en met respect, want hierdoor geeft Justitie eindelijk ook een rapportage die niet meteen de algemene malaise en zelfs de dreigende depressie over onze rechtspraak en rechtsorganisatie voedt. Oef.
De justitiehuizen behandelen steeds meer dossiers, voor het grootste deel het begeleiden van autonome werkstraffen. In 2010 groeide deze aanpak met 10.516 nieuwe dossiers. Daarnaast volgt men daar 1.259 veroordeelden op met een elektronische enkelband.
In deze verslaggeving vind ik o.a. positieve resultaten bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zo pleegt maar 5,5% nieuwe strafbare feiten. Anderzijds blijken 42,4% van de voorwaardelijk in vrijheidsgestelde mensen te mislukken, maar dit relatief hoge percentage bestaat voor 86% over het niet naleven van de voorwaarden.
Kan de minister in algemeenheid de positieve evolutie van de werking van de justitiehuizen beamen? Zal de minister daarom ook dit instrument in de toekomst nog meer middelen en kansen ter beschikking stellen? In welke mate en wanneer zal zich dit concretiseren via meer personeel, meer werkingsmiddelen en meer investeringen?
Hoe verklaart de minister het relatief hoge percentage van voorwaardelijk in vrijheidgestelde mensen, namelijk 42,4%, van inbreuken tegen de opgelegde voorwaarden dat toch in schril contrast staat tot het lage recidive percentage? Hoe beoordeelt de Minister de hypothese dat de opgelegde voorwaarden niet meer overeenstemmen met de levenswijze en -omstandigheden van 2011? Plant de minister hieromtrent maatregelen? Of beoordeelt de Minister de opgelegde voorwaarden als billijk en verdedigbaar?
Met welke prioriteit en op welke wijze zal de minister het systeem van de werkstraffen verder uitbouwen en nieuwe en meer kansen bieden?
Betekent deze toch positieve evaluatie dat Justitie zich steeds meer op het "menselijke" vlak zal ontplooien en de oubollige maar koppige strafcultuur inruilt voor een meer pedagogische en menswaardige aanpak?