Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2369

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 19 mei 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen

Een Europees Marshallplan voor de Arabische wereld

Europees-Arabische samenwerking
Noord-Afrika
EU-steun
economische hulp
hulpprogramma
Arabische wereld

Chronologie

19/5/2011Verzending vraag
8/7/2011Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-567

Vraag nr. 5-2369 d.d. 19 mei 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het Europees en Belgisch beleid t.a.v. de Arabische Wereld, indien het al zou bestaan, faalde jammerlijk. Bilaterale associatieverdragen zijn in deze context ongetwijfeld onze belangrijkste beleidsinstrumenten. Deze verdragen bevatten stuk voor stuk een clausule die bepaalt dat de verdragen worden opgeschort indien de mensenrechten ernstig worden geschonden. Tot op heden brachten we deze clausules nooit in toepassing. Aan sommige landen kenden we zelfs een bevoorrechte status toe. Deze landen krijgen meer steun, maar daar stelden we vanuit Europa of vanuit ons land ernstige eisen tegenover. Vanuit Europa of België drongen we nooit aan op ernstige inspanningen van Arabische landen, noch op het vlak van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, noch op het vlak van de eerbiediging van de mensenrechten en vrijheden, noch op het vlak van corruptiebestrijding.

Anderzijds stellen we vast dat de steunmaatregelen voor de Arabische landen, noch vanuit Europa, noch vanuit ons land als indrukwekkende kunnen beoordeeld worden. Ze beperken zich tot heel beperkte sommen, die te kansen bieden om de democratiseringsbewegingen te ondersteunen. Voorlopig kijken België en Europa wat stuurloos en machteloos toe. Een weinig indrukwekkende attitude van de zogenaamde verdedigers van de wereldwijde democratie. Deze lethargie staat in schril kontrast met de nood aan een waarachtig Europees Marshallplan voor de Arabische Wereld. Enkel via zo'n aanpak kunnen we een democratische toekomst van de Arabische landen ondersteunen. Het hoeft geen betoog dat zo'n hulpproject ook in ons eigen belang is.

Deelt de minister mijn overtuiging dat er nu, meer dan ooit, nood is aan een Europees Marshallplan voor de Arabische Wereld? Werd dergelijke aanpak al besproken op de Europese Raad van Buitenlandministers en van Staats- en regeringshoofden? Is de minister bereid alle tegoeden van Arabische dictators in beslag te laten nemen en deze te gebruiken voor de medefinanciering van dit noodzakelijk hulpplan? Gaat de minister met mij akkoord dat zulk een Marshallplan in ons aller belang zou zijn? Welke stappen zal de regering ondernemen om dit plan mee te realiseren? Worden er binnen de begroting 2011 extra middelen vrijgemaakt om zulk plan te concretiseren? Wanneer herzien we alle bilaterale verdragen met landen waar de mensenrechten worden geschonden? Zullen wij dan eindelijk dit beleidsinstrument effectief aanwenden, zeker op het vlak van mensenrechten en democratie? Hoe komt het dat ons buitenlands beleid aan deze aspecten zo weinig belang hecht?

Antwoord ontvangen op 8 juli 2011 :

Alvorens te antwoorden op uw vragen, meen ik dat een aantal nuances dienen aangebracht te worden wat betreft de voorbije acties van de Europese Unie in het zuidelijke deel van de Middellandse Zee. Zelfs indien deze acties niet helemaal beantwoorden aan het geheel van de oorspronkelijke doelstellingen, met name op politiek vlak, lijkt het mij oneerlijk om te spreken over een mislukking, zeker ten aanzien van de verwezenlijkingen die tijdens de laatste jaren werden opgetekend. Ik denk in het bijzonder aan het feit dat het Europees Nabuurschapbeleid het toegelaten heeft om een dialoog – het klopt dat het soms eerder om een moeizame dialoog ging – inzake de mensenrechten en de democratie met het geheel van onze mediterrane partners te behouden, met inbegrip van de partners die niet afdoende onze waarden respecteren. Zelfs indien de uiting van onze waarden af en toe het voorwerp heeft uitgemaakt van moeilijke discussies met sommigen, toch had dit de verdienste dat het debat op de agenda werd gehouden en dat deze waarden de basis vormen van het Euromediterraans partnerschap. Het is in het bijzonder omwille van de afwezigheid van vooruitgang in deze kwesties dat het versterkt statuut in 2010 niet werd toegekend aan Tunesië en Egypte.

Ik ga volledig akkoord met u over het feit dat we ons Euromediterraans beleid niet ongewijzigd mogen laten en dat we de bevolking in onze nieuwe aanpak centraal moeten plaatsen. Ik ben in deze zin trouwens ook tussengekomen tijdens de recente Raden Buitenlandse Zaken, die zich bogen over het democratiseringsproces in de landen van het Middellandse Zeegebied. Ik heb in het bijzonder daarbij mijn steun uitgesproken voor het nieuwe partnerschap dat een grotere ondersteuning belooft ten aanzien van de democratische overgang, de socio-economische ontwikkelingen en de civiele maatschappij. Het partnerschap voorziet eveneens - en dit verheugt mij – in een strikter optreden ten aanzien van de regimes, met name door middel van sancties of de vermindering van de Europese hulp, die de vrije en vreedzame meningsuiting van hun bevolking aan banden leggen.

Ik wens eveneens even terug te komen op de analyse met betrekking tot de “passiviteit” van de Europese Unie (EU) sinds het begin van de Arabische lente. Ik meen te mogen stellen dat deze analyse geen recht doet aan de geleverde inspanningen sinds het begin van het jaar, in het bijzonder van de Hoge Vertegenwoordigster, de Voorzitter van de Europese Raad en de Commissievoorzitter. Zij hebben zich al meermaals publiekelijk uitgesproken over de ontwikkelingen in de regio – soms zelfs te veel en soms in concurrentie met de lidstaten zoals ik al op 31 januari 2011 opmerkte. Desalniettemin hebben ze systematisch herinnerd aan de noodzaak dat de autoriteiten de mensenrechten ten volle dienen te respecteren en zich dienen te onthouden van geweld tegen vreedzame betogers. De Hoge Vertegenwoordigster is naar de regio gereisd om deze boodschap duidelijk over te maken en om naar de bevolking te luisteren. De Europese Unie heeft eveneens concreet gereageerd op dit gebrek aan respect door sancties op te leggen tegen de clans van Ben Ali, Khadafi en Al Assad.

Wat betreft de financiële steun aan deze landen in democratische overgang, deel ik uw analyse dat massale en snelle hulp nodig is. Het is immers ook in ons belang om er voor te zorgen dat onze mediterrane partners snel uit de economische en sociale crisis raken waarmee ze geconfronteerd worden teneinde een stabiele en welvarende democratie op te bouwen. België, zoals de rest van de Internationale Gemeenschap, zal hier actief aan meewerken. Met onze steun maakt de EU momenteel bijkomende middelen vrij, die toelaten om samen met de internationale financiële instellingen zoals het IMF of de Wereldbank hiertoe bij te dragen. Ik denk in het bijzonder aan de verhoging van het garantiemaximum voor leningen van de EIB, aan de uitbreiding van de beschikbare fondsen en het mandaat van de EBRD tot het Middellandse Zeegebied en de verhoging en de herprogrammering van de hulpprogramma’s van de EU. Het gebruik van de bevroren tegoeden van de dictators, een piste waaraan in het bijzonder gedacht wordt om de Libische oppositie te helpen, lijkt op juridische bezwaren te stoten, wat haar toepassing bemoeilijkt. In ieder geval heb ik uitdrukkelijk mijn diensten gevraagd om binnen de Europese en internationale instellingen waakzaam te blijven opdat deze pistes zo snel mogelijk gevolgd kunnen worden.

Ik denk niet dat de wettelijke mogelijkheid van een opschorting van de Associatieakkoorden de meest aangewezen manier zou zijn om bij te dragen tot de democratisering, de welvaart en de stabiliteit van de regio. Behalve in uitzonderlijke gevallen – ik denk hierbij aan Libië en Syrië – zou een opschorting of verbreking van onze bilaterale relaties niet echt bijdragen tot de democratisering en het respect voor de mensenrechten en ons de hefbomen afnemen waarover wij beschikken. Ik zou eerder meer graduele en aanmoedigende middelen aanbevelen, zoals de vermindering van de Europese hulp of doelgerichte sancties.