Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2112

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 13 april 2011

aan de minister van Justitie

Geïnterneerden - Medisch dossier - Recht op inzage - Weigering

rechten van de zieke
opname in psychiatrische kliniek
medische gegevens

Chronologie

13/4/2011Verzending vraag
29/6/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-2111

Vraag nr. 5-2112 d.d. 13 april 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De wet op de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002 geeft elke patiënt het recht op inzage in zijn dossier. Het dossier moet binnen een termijn van vijftien dagen aan de patiënt worden voorgelegd. De patiënt kan tegen een kostprijs ook een kopie vragen van (een deel van) het dossier. Dit inzagerecht is echter niet absoluut. De zorgverstrekker kan inzage weigeren in gegevens waarvan hij oordeelt dat ze nadelig zijn voor de gezondheid van de patiënt.

Bij geïnterneerden en in de psychiatrie wordt er wel vaker beroep gedaan op deze uitzonderingsregel om het inzagerecht aan de patiënt te weigeren. Er bestaan ongetwijfeld omstandigheden die zulke weigering rechtvaardigen. Men moet zich wel vragen stellen bij het machtsonevenwicht dat ontstaat en bestaat tussen de patiënt en de behandelende arts. De commissies ter bescherming van de maatschappij (CBM) baseren hun beslissingen namelijk in grote mate op het rapport van de behandelende arts. Geïnterneerden willen bijgevolg graag weten wat er in hun patiëntendossier staat. Maar als de behandelende arts de patiënt dit inzicht belet, beschikt hij over weinig verweer. Zich verzetten tegen de arts of dit oordeel in twijfel trekken kan de relatie verzuren en het eindrapport van die arts aan de CBM negatief beïnvloeden. Hoewel de patiënten een vertrouwenspersoon kunnen aanwijzen die het dossier voor hun mogen inkijken, wijst een studie van de Universiteit Antwerpen (" De positie van de psychiatrische patiënt in de Wet Patiëntenrechten " uit 2006) uit dat dit systeem niet naar behoren werkt. Heel wat patiënten kunnen zelf geen vertegenwoordiger aanwijzen omwille van hun beperkte sociale netwerk. Via een cascadesysteem eindigt men dan uiteindelijk bij de beroepsbeoefenaar. Daarbovenop komt dat het recht op een vrije keuze van de zorgverstrekker bij psychiatrische patiënten en geïnterneerden niet absoluut is.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Bent u zich bewust van het machtsonevenwicht dat ontstaat en bestaat tussen een geïnterneerde en zijn behandelende arts? Kan u mij vertellen of er hieromtrent al klachten zijn geformuleerd? Zo ja, van welke aard en met welke gevolgen? Zo niet, hoe verklaart u de afwezigheid van klachten bij zulke gevoelige en belangrijke materie?

2) Over welke beroepsmogelijkheden beschikken patiënten bij een weigering van de behandelende arts om hun dossier in te kijken? Beoordeelt u deze mogelijkheden als voldoende sluitend om tot een rechtvaardige oplossing te komen? Beschikken de geïnterneerden over voldoende vrijheid om te veranderen van geneesheer?

3) Hebben patiënten recht op een tegenexpertise van een andere arts bij de behandeling van hun zaak voor een CBM?

4) Kan u mij cijfers bezorgen voor de afgelopen vijf jaar van het aantal geïnterneerden dat hun patiëntendossier niet mocht inkijken? Hoeveel van deze personen hadden hiervoor een vertrouwenspersoon aangewezen? Hoeveel geïnterneerden hebben deze vertrouwenspersoon zelf aangewezen? Kan u mij deze cijfers ook bezorgen voor de geïnterneerden die op proef zijn vrijgelaten?

5) Beaamt u de stelling van de studie van de Universiteit Antwerpen dat het systeem van vertegenwoordigers niet optimaal werkt? Welke concrete maatregelen zal u nemen om aan deze toestand een eind te stellen?

Antwoord ontvangen op 29 juni 2011 :

Uit uw inleiding (en bijgevolg ook uit de vragen die er op voortbouwen) blijkt, voor wat betreft de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij die onder de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie ressorteren, een misvatting over de rol die de behandelende arts speelt ten aanzien van de CBM. De adviezen ten aanzien van de CBM worden nooit opgesteld door de behandelende arts. De stelling als zou de CBM zich bij zijn beslissingen in grote mate baseren op het rapport van de behandelende arts is dan ook niet correct. In de gevangenis wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de medische verzorging (van geïnterneerden) enerzijds en de expertise (die vorm krijgt in verslaggeving ten aanzien van de CBM) anderzijds. De rollen van zorg en expertise mogen niet worden vermengd. Tussen de zorg en de expertise geldt ook een strikt beroepsgeheim.

De zorg voor geïnterneerden wordt waargenomen door een zorgteam bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een ergotherapeut, een maatschappelijk werker, een opvoeder en een psychiatrisch verpleegkundige. Het dossier dat hieruit voortkomt (dit is het eigenlijke medische dossier) is toegankelijk voor de geïnterneerde overeenkomstig de bepalingen van de wet op de patiëntenrechten. De relatie tussen behandelende arts en geïnterneerde binnen de penitentiaire context is gelijkwaardig met de relatie tussen behandelende arts en patiënt in de buitenwereld.

De expertise gebeurt door de psychosociale dienst (PSD), bestaande uit psychiaters, psychologen en maatschappelijke assistenten. Concreet dient de directeur een dossier samen te stellen voor de CBM, waarin onder meer een verslag zal steken van de PSD (psychiater en/of psycholoog).

Uit uw inleiding leid ik af dat uw bekommernis in eerste instantie slaat op de toegang van de geïnterneerde tot dit laatste dossier. Welnu, onder toepassing van de huidige wetgeving (Wet Bescherming Maatschappij) heeft enkel de advocaat van de geïnterneerde toegang tot dit dossier (artikel 16 WBM). De nog niet in werking getreden wet van 11 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, geeft daarentegen ook aan de geïnterneerde zelf de mogelijkheid om zijn dossier te raadplegen, behoudens wanneer de strafuitvoeringsrechter van mening is dat de toegang tot het dossier een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid zou vormen.

Hiermee rekening houdend is in een administratieve onderrichting met betrekking tot de passieve openbaarheid van bestuur bepaald dat het gerechtvaardigd is te stellen dat de geïnterneerde die de vraag stelt, toegang krijgt tot zijn dossier net zoals elke andere gedetineerde. Echter, wanneer de directeur na advies van de psychiater, van oordeel is dat de mededeling van bepaalde documenten (bijvoorbeeld het PSD-verslag, het advies van de directeur gericht aan de commissie tot bescherming van de maatschappij) schadelijk zou zijn voor de geïnterneerde, wordt in diezelfde onderrichting aanbevolen deze stukken te bezorgen aan de advocaat van de geïnterneerde met verwijzing naar het verzoek van zijn cliënt.

Gelet op de foutieve premisse die bijgevolg aan uw specifieke vragen ten grondslag ligt, kan het mijns inziens volstaan er summier op te antwoorden.

1) Van alle medische interventies wordt verslag gedaan in een elektronisch dossier, waarin de geïnterneerde, zoals elke patiënt, inzage heeft overeenkomstig artikel 9, § 2 lid 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Op schriftelijk verzoek van de patiënt, kan de informatie uit het patiëntendossier worden meegedeeld aan hemzelf of aan een door hem aangewezen vertrouwenspersoon. Dit verzoek van de patiënt en de identiteit van deze vertrouwenspersoon worden opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier.

Geen specifieke klachten omtrent de toegang tot het patiëntendossier zijn mij bekend.

2) Zie vraag 1). De wet op de patiëntenrechten is integraal van toepassing. Het komt niet toe aan de minister van Justitie zich over de inhoud van deze wet uit te spreken.

Zoals elke gedetineerde, heeft de geïnterneerde de mogelijkheid om het advies en/of de behandeling van een externe arts te vragen. Dit gebeurt op eigen kosten.

3) Net zoals voor elke vorm van verslaggeving, weze het aan de CBM (bij geïnterneerden) of aan de strafuitvoeringsrechtbank (bij gewone veroordeelden), heeft de gedetineerde geen keuzevrijheid ten aanzien van de persoon die het advies of het verslag opstelt. Het staat hem wel vrij op eigen kosten een expertise te vragen van een vrij gekozen arts en die aan het dossier te doen toevoegen. Het staat aan de CBM (of de SURB) om de inhoud en waarde ervan te beoordelen. De CBM of de SURB kunnen trouwens ook steeds zelf een expert aanstellen.

4) Hiervan zijn geen cijfergegevens beschikbaar. Tot op heden ondervond de dienst gezondheidszorg gevangenissen geen problemen hieromtrent.

5) Deze studie is mij niet bekend. De geïnterneerde beschikt in de regel over een advocaat. Wanneer dit niet het geval is, wordt er een pro deo advocaat aangesteld. De advocaat is goed geplaatst om de geïnterneerde te adviseren in de uitoefening van diens inzagerecht of om dit, als vertrouwenspersoon, voor hem uit te oefenen.