Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1701

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 10 maart 2011

aan de minister van Justitie

De vervolging van burgers die wantoestanden aanklagen

vrijheid van meningsuiting
meningsvorming
terrorisme
ecologische beweging

Chronologie

10/3/2011Verzending vraag
19/4/2011Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-518

Vraag nr. 5-1701 d.d. 10 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In februari 2011 staan tien Greenpeaceactivisten in Brussel terecht voor de Correctionele Rechtbank, omdat ze er in december 2009 in gelukten om met drie limousines tot aan de ingang van de EU-top van staatshoofden en regeringsleiders te geraken. Met vervalste documenten passeerden ze de veiligheidslinies. Eenmaal op de rode loper, ontrolden ze een spandoek met opschrift "EU: save Copenhagen", waarmee ze hun ongenoegen uitten over de weinig veelbelovende VN-klimaatconferentie in Kopenhagen.

Deze activisten worden vervolgd wegens valsheid in geschriften en riskeren enkele maanden cel. Vroeger zouden politie en parket zich beperkt hebben tot een maximale vervolging wegens het betreden van een verboden en afgesloten gebied. Dat zou dan ten hoogste in een boete hebben geresulteerd. Vandaag lijkt het anders. Door een bijna fobische terreurangst beschouwt men vreedzame activisten bij voorbaat als criminelen. Zo wil men het verstoren van een diner van ministers bestraffen met weken gevangenisstraf, het afluisteren van privé-gesprekken en het bekijken van mailverkeer. Een benadering van terroristen voor geëngageerde milieuactivisten. Een kanonskogel op een vlieg.

Het hoeft weinig betoog dat deze evolutie en dit specifieke geval niet alleen ridicuul maar ook onrustwekkend zijn, met maatregelen buiten alle proporties. Ze illustreren voortreffelijk hoe men op een sluipende maar efficiënte wijze het Europese recht op vrijheid van meningsuiting uitholt. Deze vaststelling ontleen ik aan verschillende professoren straf- en mediarecht.

Deze onrustwekkende evolutie valt zowat overal vast te stellen. NGO's mogen niet meer in de buurt van Westminster in Londen komen wegens terreurgevaar… dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Chinese en Japanse toeristen, die blijkbaar geen enkel gevaar uitstralen? Steeds opnieuw criminaliseert en viseert men activisten en maakt hen vooraleer ze iets kunnen uiten al monddood. Neutraliseren, zo noemen de ordehandhavers dat. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vernietigde ondertussen al meer dan 750 keer beslissingen van nationale rechtbanken wegens schending van het recht op vrije meningsuiting. Toch lopen er vandaag in Europa honderden zaken tegen activisten, vakbondslui, klokkenluiders en journalisten. Ze worden vervolgd als misdadigers, vaak omdat ze wantoestanden en misdaden aanklagen. Kritiek leveren, onrust stoken en zelfs de orde verstoren zijn en blijven een recht en daar moeten overheden terug mee leren leven.

Beseft de minister deze onrustwekkende evolutie? Beaamt hij deze ontwikkelingen? Wat zal de minister doen om deze beangstigende gang van zaken te counteren? Werd deze ongewenste evolutie al besproken met het College van Procureurs-generaal? Kreeg dit fenomeen van een sluipende sloop van de democratie al aandacht op het Europees niveau, bijvoorbeeld op ontmoetingen van de EU-ministers van Justitie? Wil de minister zich engageren om hier het voortouw te nemen?

Antwoord ontvangen op 19 april 2011 :

Eerst en vooral kan ik erop wijzen dat het grondwettelijk principe van de scheiding der machten mij als lid van de uitvoerende macht, niet toe staat om een standpunt in te nemen over aangelegenheden die uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoren. Ook de minister van Justitie dient de rechterlijke uitspraken te respecteren, ongeacht hun consequenties.

Als minister van Justitie sta ik wel aan de top van de hiërarchie. Ik oefen het gezag uit over het openbaar ministerie en beschik daarbij over een positief injunctierecht: ik kan het parket het bevel geven om een bepaalde vervolging in te stellen. Een negatief injunctierecht, de macht om een bepaalde vervolging te verhinderen, heb ik echter niet.

Wat betreft het werkelijke bestaan van deze evolutie, heb ik te weinig informatie om deze evolutie te kunnen bevestigen. Daarvoor dient dit fenomeen grondiger te worden bestudeerd met name in het kader van het recht op vrije meningsuiting (art. 10 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), art. 19 Gerechtelijk Wetboek) en eventueel ook het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging (art. 11 EVRM, art. 26 GW).

Ik heb navraag gedaan of het College van procureurs generaal (PG’s) dit fenomeen al besproken heeft en het antwoord daarop is negatief.

Wat betreft het aan bod komen op het Europese niveau, kan ik u het volgende meedelen.

Het evenwicht tussen een doeltreffende strijd tegen de zware criminaliteit, daaronder begrepen het terrorisme, en de eerbied voor de fundamentele rechten is een belangrijke bekommernis binnen de Europese Unie (EU), die al vele malen in herinnering werd gebracht. Tijdens de aanneming op Europees niveau van het nieuw wetgevend kader inzake terrorismebestrijding (kaderbesluit van 28 november 2008), werd een specifiek artikel ingevoegd om eraan te herinneren dat dit instrument er niet toe mag leiden dat de lidstaten maatregelen moeten nemen die strijdig zijn met de fundamentele beginselen betreffende de vrijheid van meningsuiting.

De eerbied voor de fundamentele rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting of van vereniging, die zijn gehuldigd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, werden ook ingevoegd in het Handvest van de grondrechten, een instrument van de EU waaraan sedert de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon bindende rechtskracht is toegekend. De Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse zaken maakt zich overigens op om deze week, tijdens de vergadering van 24 en 25 februari, conclusies betreffende de rol van de Raad van de Europese Unie aan te nemen die de effectieve tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beogen te waarborgen. Die conclusies zullen leiden tot de versterking van de middelen gebruikt om de verenigbaarheid van de wetgevende teksten goedgekeurd door de Raad met de fundamentele rechten opgenomen in het Handvest te controleren.

Het is uiteraard niet voldoende dat de wetteksten de fundamentele vrijheden eerbiedigen, ook de toepassing ervan moet gebeuren met inachtneming van die vrijheden. Zoals ik al vermeldde, is het echter krachtens het beginsel van de scheiding der machten niet aan de politiek tussenbeide te komen in lopende gerechtelijke zaken maar zijn het, in laatste instantie, de Belgische en Europese rechtscolleges die ervoor moeten instaan dat in geval van vervolging de fundamentele beginselen erkend in het Belgische en Europese recht niet worden geschonden.

Voor de volledigheid verwijs ik u ook naar een tekst van de Raad van Europa met betrekking tot ‘Human Rights Defenders’ die België heeft onderschreven en waarin de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie een actieve rol heeft gespeeld.