Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1695

van Fabienne Winckel (PS) d.d. 7 maart 2011

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

E-government - Doelstelling van de EU tegen 2015 - Verslag

elektronische overheid
Eurostat

Chronologie

7/3/2011Verzending vraag
21/4/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1695 d.d. 7 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Frans)

De Europese executieve onderzoekt sinds 2001 in welke mate de verschillende administraties van de Europese landen aan hun burgers en ondernemingen basisdiensten kunnen aanbieden via internet. Europa gebruikt als referentie een lijst van ongeveer twintig diensten, bijvoorbeeld de fiscale aangiften, de inschrijving van voertuigen, de aanvragen van bouwvergunningen,de registratie van een nieuwe onderneming...Volgens de Commissie kan het aanbieden van onlinediensten besparingen opleveren omdat de administratieve lasten voor de burgers en de ondernemingen worden verminderd. Het is de bedoeling van de Europese Unie dat één persoon op twee en vier ondernemingen op vijf tegen 2015 een beroep zullen doen op e-governmentdiensten.

De Europese Commissie zou in een rapport vermelden dat de score van België inzake e-administratie onder het Europese gemiddelde ligt.

Uit het rapport blijkt dat de beschikbaarheid van openbare diensten online in Europa gestegen is van 69% in 2009 tot 82% in 2010. In België is de beschikbaarheid van de openbare diensten online met 10% gestegen, tot 79%. Op een lijst van 32 Europese landen komen we op de 19de plaats.

Mijnheer de minister,

Zal België de doelstellingen van de EU voor 2015 kunnen halen? Zijn er hinderpalen die de terbeschikkingstelling van openbare diensten online afremmen? Zullen er op het internet nog andere diensten worden aangeboden? Welke diensten op het internet zijn het minst succesvol? Halen de steden en gemeenten, die minder financiële middelen hebben, dezelfde resultaten als de andere administraties voor wat betreft het gebruik van de e-diensten?

Antwoord ontvangen op 21 april 2011 :

1.Volgens Eurostat gebruikten in 2010 32 % van de particulieren en 77 % van de ondernemingen in België het internet om in contact te komen met de overheid. De zeer algemene doelstellingen van de Europese unie om tegen 2015 50 % van de burgers en 80% van de ondernemingen de diensten van e-government te laten gebruiken, zullen hoogstwaarschijnlijk worden gehaald.

Het Eurostat-rapport waar u naar verwijst, vertrekt van een gedetailleerde vergelijking tussen de zogenaamde 27+-EU-landen (dat zijn 32 landen) op basis van 20 “concrete diensten” die de overheid aan de burger en bedrijven verleent.

Twaalf ervan hebben betrekking op dienstverlening aan de burger inzake bijvoorbeeld belastingen, sociale zekerheid, werkloosheid, officiële documenten, inschrijving voertuigen.

De acht overige gaan over de relatie tussen overheid en ondernemingen en slaan bijvoorbeeld op sociale bijdragen, belastingen, het verzamelen van statistische gegevens.

Van deze twintig diensten wordt zowel de online beschikbaarheid als de maturiteit geanalyseerd.

Op veertien van de twintig diensten haalt ons land een score van 100 %, wat uiteraard niet slecht is.

Ik geef twee voorbeelden. Op het vlak van inkomstenbelasting zijn we koploper met Tax-on-Web en het automatisch invullen van bepaalde belastingaangiften (wat binnenkort uitgebreid wordt). Ook voor de oprichting van een nieuwe onderneming zijn we koploper. U weet dat ons land volgens de Wereldbank de snelste procedure heeft in de Europese unie (EU), uiteraard mee dankzij de volledige digitalisering van het proces.

De reden waarom we middenin het peloton staan, heeft te maken met bepaalde diensten waar nauwelijks sprake is van digitalisering.

Voor de aanvraag van bouw- en milieuvergunningen bengelen we onderaan de rangschikking. Dit verwondert natuurlijk niet. Voor elk bouwproject moet men tot tien papieren kopies van een bouwdossier afleveren aan diverse instanties waarbij elke pagina geparafeerd moet worden door verschillende betrokken partijen. Dit is -excusez le mot- middeleeuws. U weet echter evengoed als ik dat het digitale kalf niet federaal maar op een andere plaats gebonden is.

Een ander zwak punt in het rapport is e-procurement, het aankopen van producten en diensten door de overheid. Twee elementen werden gecontroleerd: zichtbaarheid en volledigheid.

Slechts op 38 % van de overheidssites (dat gaat van federaal over gewestelijk tot provinciaal en gemeentelijk) wordt er verwezen naar de mogelijkheid van e-procurement. Dit is een duidelijk manco.

Daarnaast is er de volledigheid van het proces, gaande van het aankondigen van een tender tot het toekennen van het contract. Dit proces zou best volledig geautomatiseerd zijn en via internet verlopen. Hier scoort ons land een stuk beter met een score van 78 %, waar het EU-gemiddelde op 70 % ligt. In de eerste fase, die van aankondiging van de aanbesteding, halen we zelfs een score van 100 %.

De coördinatie voor e-procurement ligt bij de cel e-procurement binnende Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Mijn diensten (DAV en Fedict) zijn verantwoordelijk voor de elektronische raadpleging van de informatie die vereist is bij overheidsopdrachten. Daar zijn belangrijke stappen gezet. Sinds 2005 mag de aanbestedende overheid de kandidaten niet langer vragen om het attest van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), de jaarrekeningen en de inschrijving als BTW-plichtige. Dit controleert de overheid nu zelf. Bovendien kunnen sinds 1 mei 2007 ondernemingen deelnemen aan een aanbesteding door op eer te verklaren dat zij aan de vereiste voorwaarden voldoen. Zij hoeven niet langer documenten en attesten voor te leggen.

2. Wat de toekomst betreft (de “andere diensten die op het internet ter beschikking kunnen worden gesteld”) verwijs ik naar de Belgische strategie op het vlak van e-government. Die bestaat erin om de backoffice en de uitwisseling van informatie tussen de overheden (eenmalige inzameling van gegevens en gebruik van authentieke bronnen) te versterken zodat het primaire doel er niet in bestaat om een zo groot mogelijk aantal online overheidsdiensten aan te bieden, maar eerder om automatisch diensten aan te bieden die de administratieve last voor de gebruikers verminderen.

Er zijn dus –zoals u terecht opmerkt- nog diensten die online moeten worden gebracht. De belangrijkste kritische factoren waar rekening mee moet worden gehouden vooraleer deze diensten online kunnen worden aangeboden, zijn de beschikbaarheid van voldoende budget en gekwalificeerd personeel, en het kunnen coördineren van de interacties tussen de verschillende overheden van verschillende machtsniveaus. In het rapport van de EU zijn voornamelijk de diensten die lokaal en regionaal worden aangeboden het minst online beschikbaar.

3. Fedict – de Federale overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie – realiseert en stelt componenten van e-government, zoals de eID of de technische infrastructuur, ter beschikking die het mogelijk maken diensten te ontwikkelen. Meerdere componenten worden voorbereid, met name de component van de elektronische kluis (“eSafe”), die in het rapport van de EU geïdentifieerd wordt als key enabler. Andere componenten (zoals de voor de burger gepersonaliseerde portaalsite Mybelgium.be) zijn voortdurend in ontwikkeling.

Het blijft de verantwoordelijkheid van elke minister om, op basis van deze componenten, diensten online aan te bieden die binnen haar of zijn bevoegdheid vallen.

4. De gebruiksgegevens van elke online-dienst worden niet door Fedict verzameld, maar zijn binnen elke bevoegde overheid beschikbaar. Dus kunnen we u niet zeggen welke toepassing het minste succes kent.

5. De ontwikkeling van e-governement in steden en gemeenten valt niet onder de bevoegdheid van mijn diensten, maar heel wat steden en gemeenten maken bijvoorbeeld wel gebruik van de Digiflow-toepassingen die door Fedict werden ontwikkeld. Deze stelt gemeentelijke overheden en diensten in staat om burgers te authentificeren, zonder dat de gemeenten (of CORVE in Vlaanderen of EasiWall in Wallonie) die toepassing opnieuw moet ontwikkelen.