Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11259

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 18 maart 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen

het gedrag van een parlementslid dat aanwezig was bij een gedwongen repatriëring

verwijdering
politie
afgevaardigde
geweld

Chronologie

18/3/2014Verzending vraag
28/4/2014Einde zittingsperiode

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4811

Vraag nr. 5-11259 d.d. 18 maart 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Gedwongen repatriëringen, waarbij de persoon wordt gedwongen om een vlucht te nemen, verlopen soms erg turbulent. De dwang om mensen te verplaatsen kan verbale en fysieke weerstand oproepen. Indien dit soort gedrag zich voordoet in een vliegtuig, dan zijn de andere passagiers daar willens nillens getuige van. Zulke omstandigheid kan deze toevallige omstaanders erg schokken omdat de begeleidende politiemensen dan ook fysiek en verbaal moeten optreden.

In het wat verdere verleden veroorzaakte dergelijke situatie het fatale accident met Semira Adamu. Meer recent speelden dergelijke gebeurtenissen zich af in aanwezigheid van parlementsleden. Deze trachtten daarbij uitleg te verkrijgen door de begeleidende politiemensen aan te spreken. Ongeacht het concrete verloop van deze interventies, waarbij door de parlementsleden ernstige beschuldigingen ten overstaan van sommige politiemensen werden geuit, stelt zich hier een vraag naar welk gedrag men in dergelijke gevoelige omstandigheden van een parlementslid mag, kan of moet verwachten. Parlementsleden zijn immers rechtstreeks verkozen vertegenwoordigers van het volk en dit geeft hen niet alleen een bijzondere status maar zorgt zeker ook voor meer expliciete verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden. Het is dan ook logisch dat zij zich in dergelijke omstandigheden speciaal aangesproken voelen.

Hoe vindt de minister dat parlementsleden zich moeten gedragen indien ze nabije getuigen zijn van fysiek en/of verbaal gewelddadig optreden van politiemensen en waarvan ze betwijfelen of het uitgeoefende geweld proportioneel aanvaardbaar en situationeel aangewezen is? Beaamt de minister dat parlementsleden in dergelijke omstandigheden het recht en/of de plicht hebben om zich te manifesteren en de politiemensen kunnen en/of moeten verzoeken om uitleg, toelichting bij dit gewelddadig optreden te verstrekken? Hoe vindt de minister dat politiemensen zich moeten opstellen tegen dergelijke interventies van parlementsleden, op voorwaarde dat zij zich aldus bekend maken? Hoe zijn politiebeambten gebriefd om zich in dergelijke omstandigheden te gedragen? Vindt de minister dat er nood is om voor dergelijke omstandigheden bijzondere gedragsregels te ontwikkelen? Zo ja, welke?