BTW - Wetboek van BTW - Artikel 12 §2 - Interpretatie - Appartementsgebouwen - Ingebruikname
BTW
meergezinswoning
17/3/2014 | Verzending vraag |
22/4/2014 | Antwoord |
Het artikel dat het voorwerp is van deze vraag luidt als volgt: "de belastingplichtige die geregeld goederen bedoeld in artikel 1&9, 1°, die hij heeft opgericht of laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van hun eerste ingebruikneming of hun eerste inbezitneming, onder bezwarende titel vervreemdt, wordt geacht het goed dat bij het verstrijken van de bovengenoemde termijn niet is vervreemd voor eigen behoeften te onttrekken, wanneer dit goed op het tijdstip nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de ingebruikneming bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°. Deze belastingplichtige wordt eveneens geacht voor eigen behoeften het bijhorende terrein te onttrekken als hiervoor een recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan. De onttrekking die hij op dat ogenblik geacht wordt te verrichten, wordt met een levering onder bezwarende titel gelijkgesteld."
De praktijk bewijst dat dit wetsartikel door de diensten van de BTW-controle als volgt wordt geïnterpreteerd: wanneer één appartement of één garage van een opgericht appartementsgebouw in gebruik wordt genomen, dan moet dit worden aanzien alsof het ganse gebouw in gebruik wordt genomen. Ter illustratie een casus. Een oprichter van een appartementsgebouw verkoopt deze appartementen systematisch met BTW. Op een bepaald ogenblik blijft er bijvoorbeeld nog één garage over die naderhand door één bewoner, die reeds vooraf een appartement had aangekocht, wordt verworven met BTW. Deze garage werd verkocht op datum van 14 november 2007 en alsdan voor de eerste maal in gebruik genomen. De controle van de BTW interpreteert artikel 12 §2 in die zin dat de eerste ingebruikname van appartementen gebeurde in 2007 en dat bijgevolg de BTW voor het ganse gebouw tegen uiterlijk het 4de kwartaal 2009 moest worden voldaan. In deze interpretatie gaat de controle van de BTW er bijgevolg van uit dat de ingebruikname van één appartement moet worden aanzien als de ingebruikname van het ganse gebouw, met inbegrip van de garages.
Hierbij de volgende vragen:
1) Moet de ingebruikname van één appartement of één garage in een appartementsgebouw worden aanzien als de ingebruikname van het ganse gebouw?
2) Moeten de opgerichte appartementen en garages niet aanzien worden als afzonderlijke entiteiten, elk onderworpen aan de regel van BTW-plicht uiterlijk tegen 31 december van het 2de jaar volgend op de individuele ingebruikname van elke entiteit?
3) Houdt het feit dat een laatste overgebleven garage uiteindelijk wordt verkocht aan een bewoner die voordien reeds een appartement had gekocht in het gebouw, automatisch in dat de garage gelijktijdig met het appartement in gebruik zou zijn genomen, hoewel dit in werkelijkheid hoegenaamd niet het geval was en de aankoop van de garage puur als een afzonderlijke transactie dient te worden aanzien, los van de eerdere aankoop van het appartement?
De verkoop van een nieuwbouw en het bijhorend terrein vormt een uitzondering op de vrijstelling van artikel 44, § 3, 1°, van het BTW-Wetboek wanneer de vervreemding wordt verricht binnen de btw-termijn, dat wil zeggen uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van die nieuwbouw.
Voor appartementsgebouwen, waarvan de eigendom wordt verdeeld tussen verschillende personen, volgens kavels die elk een privatief gedeelte en een aandeel in gemeenschappelijke delen bevatten (verg. artikel 577-3 van het Burgerlijk Wetboek), dient de ingebruikneming of de inbezitneming te worden beoordeeld kavel per kavel. Dit betekent dat de onverdeelde aandelen in de gemeenschappelijke delen van het appartementsgebouw onderhevig zijn aan de regeling die van toepassing is op de privatieve gedeelten waarop ze betrekking hebben.
Gelet op hetgeen voorafgaat heeft de eerste ingebruikneming van een appartement in een nieuw opgericht flatgebouw niet tot gevolg dat dan de btw-termijn begint te lopen voor de andere nog niet in gebruik genomen appartementen van het gebouw.
Het geachte lid beoogt blijkbaar een concreet geval waarbij een in artikel 12, § 2, van het BTW-Wetboek beoogde belastingplichtige een nog niet eerder in gebruik genomen garage, die deel uitmaakt van een door die belastingplichtige gecommercialiseerd nieuwbouwproject, verkoopt aan een persoon die een paar jaar eerder een appartement in hetzelfde bouwproject heeft gekocht en in gebruik genomen. Gelet op hetgeen voorafgaat heeft de eerdere ingebruikneming van het appartement door laatstgenoemde niet tot gevolg dat dan de btw-termijn reeds begon te lopen voor de later afzonderlijk aangekochte en nog niet eerder in gebruik genomen nieuwbouwgarage.