Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11140

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 18 februari 2014

aan de minister van Werk

de RVA-controles van jongeren in hun wachttijd

arbeidsinspectie
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
werkloosheidsverzekering
jeugdwerkloosheid
opneming in het beroepsleven

Chronologie

18/2/2014Verzending vraag
21/3/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4740

Vraag nr. 5-11140 d.d. 18 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Il fut un temps… In 1976 ontstond bij vakbonden en sociale organisaties grote commotie omdat schoolverlaters plots drie maanden langer moesten wachten op hun eerste werkloosheidsuitkering. Dat betekende dat een afstuderende student destijds vanaf 1 november de eerste "dopmaand"' inging, in plaats van vanaf 1 augustus. Nog wat later werd de notie "wachttijd" ingevoerd, ondertussen bijna een jaar na het afstuderen, en nu wordt die periode"beroepsinschakelingstijd" genoemd. Dit verhaal geeft in uiterst kort bestek weer hoe onze verzorgingsstaat op nog geen vier decennia evolueerde. Het kan op diverse wijze worden geïnterpreteerd, waarbij de financiële mogelijkheden van onze gemeenschap - en vooral de grenzen daaraan - wellicht de belangrijkste indicator zijn.

Nu komt er een volgende fase in dit verhaal, dat drijft op de logica van de activering. De RVA plant immers controles van schoolverlaters in hun wachttijd. Tijdens de 310 dagen die ze moeten wachten alvorens een inschakelingsuitkering te ontvangen, en waarbij onder meer de zondagen niet worden meegeteld, zullen ze systematisch worden ondervraagd over de intensiteit van hun zoektocht naar werk. Indien die als onvoldoende actief of doortastend wordt geëvalueerd, dan zal de periode voorafgaand aan de inschakelingsuitkering nog worden verlengd.

Zoals gezegd passen die controles volledig in de alom overheersende activeringslogica en ze gaan nog een stap verder dan momenteel toegepast. Ik stel deze vraag niet zozeer om die hegemonie in vraag te stellen, hoewel dit misschien wel zou mogen. Ik wil echter wel mijn bezorgdheid uiten over de mogelijk perfide gevolgen van die maatregelen.

Gaat de minister akkoord dat de invoering van controles bij schoolverlaters tijdens hun beroepsinschakelingstijd, een grote discretionaire bevoegdheid geeft aan de controleurs? Zullen de controles geschieden op basis van een concrete en gedetailleerde set van criteria, zodat ze elke schoolverlater op een zelfde wijze behandelen of zullen de schoolverlaters in categorieën worden ingedeeld, waarbij hun persoonskenmerken zoals geslacht, opleiding, woonplaats en andere competenties meespelen? Kan de minister die aanpak toelichten en waarborgen dat enerzijds de willekeur van de individuele controleurs wordt beheerst en dat er anderzijds voldoende speelruimte blijft om de grote verschillen tussen de schoolverlaters waar nodig te laten doorwegen? Kan de minister met stelligheid verzekeren dat de controles niet zullen en kunnen worden misbruikt om besparingen te realiseren in het budget van de inschakelingsuitkeringen? Waar liggen die waarborgen en hoe kunnen jonge en vaak kwetsbare mensen zich in die context verdedigen tegen beoordelingen van hun intenties en activeringsbereidheid?

Antwoord ontvangen op 21 maart 2014 :

Tijdens de besprekingen met de Gewesten en Gemeenschappen over het afsluiten van een nieuw Samenwerkingsakkoord in de tweede helft van 2012 is gebleken dat zij de evaluaties tijdens de beroepsinschakelingstijd, zoals voorzien in het regeerakkoord onder geen beding voor hun rekening wilden nemen en dit tot op het ogenblik van de staatshervorming. Oorspronkelijk waren er 4 evaluaties voorzien.

Met de federale partners die het regeerakkoord afgesloten hebben is uiteindelijk in consensus beslist dat de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) de evaluatie kon overnemen en dat de vier evaluaties zouden herleid worden tot 2.

De jongere heeft dus twee positieve evaluaties nodig vooraleer hij het recht kan openen op inschakelingsuitkeringen. Ik herinner hier aan het specifieke karakter van deze uitkeringen. Terwijl de werkloosheidsverzekering, zoals de naam het zegt, gebaseerd is op basis van bijdragen, geniet een jongere met een inschakelingsuitkering van een uitkering zonder dat is bijgedragen of voldoende is bijgedragen op basis van arbeid. Die twee positieve evaluaties volgen mekaar niet noodzakelijk op in de tijd. De eerste evaluatie in de beroepsinschakelingstijd heeft plaats in de 7de maand, de tweede in de 11de maand. Een negatieve evaluatie in de 7de maand heeft voor gevolg dat er een nieuwe evaluatie komt in de 13de maand. Een negatieve evaluatie in de 11de maand heeft voor gevolg dat, voor zover er voordien nog geen twee positieve evaluaties waren, er een nieuwe evaluatie komt in de 17de maand. Dit scenario kan zich onbeperkt in de tijd herhalen tot er twee positieve evaluaties zijn.

De verlenging van de beroepsinschakelingstijd als gevolg van negatieve evaluaties heeft geen gevolgen voor het krediet aan inschakelingsuitkeringen waarop elke werkloze recht heeft na het openen van het recht op de uitkeringen. Deze blijft drie jaar, verlengd in bijzondere gevallen.

Verder is voorzien in een aantal gelijkstellingen met een of twee positieve evaluaties. Bijvoorbeeld een periode vier maanden arbeid in loondienst wordt gelijkgesteld met een positieve evaluatie. Een periode van minstens acht maanden bezoldigde arbeid geldt voor twee positieve evaluaties. Op die manier wordt rekening gehouden met de feitelijke manier waarop veel jongeren hun eerste stappen zetten op de arbeidsmarkt: veelal gebeurt dit via uitzendarbeid of andere tijdelijke overeenkomsten.

Als gevolg hiervan zullen dus een aantal jongeren niet opgeroepen worden voor een evaluatie met een facilitator van de RVA.

De RVA heeft interne richtlijnen opgesteld die de facilitator moet naleven tijdens het gesprek met de jonge werkzoekende. Ook heeft de RVA ondertussen infobrochures verstuurd naar de jonge werkzoekende waarin het verloop van de procedure uiteengezet wordt, wat hun rechten en wat hun plichten zijn. Dit is herhaald in de uitnodigingen tot het gesprek.

Tijdens elk evaluatiegesprek kan de jongere zich laten begeleiden door een persoon naar keuze of zich laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van een werknemersorganisatie die een erkende uitbetalingsinstelling heeft opgericht (vakbond).

Bij de evaluatie van de inspanningen die de jongere geleverd heeft zal rekening gehouden worden met de persoonlijke situatie: m.a.w. de leeftijd, het opleidingsniveau, de bekwaamheden, de sociale- en gezinssituatie, de verplaatsingsmogelijkheden en eventuele andere elementen die de jongere kan aanbrengen. De facilitator zal eveneens rekening houden met de situatie op de arbeidsmarkt in de regio waar de jongere woont.

Van elk gesprek wordt een rapport of verslag opgesteld door de facilitator waar de jongere een exemplaar van ontvangt. De RVA is ertoe gehouden rekening te houden met de verslagen van de gesprekken en alle beslissingen te motiveren.

De jongere die niet akkoord gaat of problemen ondervonden heeft bij het gesprek heeft de volgende mogelijkheden:

Er zijn derhalve voldoende garanties ingebouwd opdat het gesprek op een correcte, serene en transparante manier zou verlopen.

Tot slot had ik graag nog opgemerkt dat deze gesprekken als doel hebben de jongere aan te sporen actie te ondernemen om een passende job te vinden. De inspanningen worden geëvalueerd, niet het hebben van een job. De facilitator kan in het gesprek de jongere aanbevelen bepaalde opleidingen te volgen of andere acties te ondernemen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De jongere wordt ook vanaf de 4de maand begeleid door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling. Hun aanpak is dus van cruciaal belang in het er toe leiden naar werk.