Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11124

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 13 februari 2014

aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken

Overheidsopdrachten - Non-discriminatieclausule - Invoeging

overheidscontract
racisme
bestrijding van discriminatie
overheidsopdrachten

Chronologie

13/2/2014Verzending vraag
19/3/2014Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-11123

Vraag nr. 5-11124 d.d. 13 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Overheden beschikken over de mogelijkheid om binnen de kaderwet op de overheidsopdrachten bepaalde clausules toe te voegen die een extra accent leggen op de toepassing van bijvoorbeeld de wetgeving tegen discriminatie en racisme of de bevordering van de diversiteit. Die clausules vragen van de bedrijven die meedingen om zich op dit terrein te bewijzen als actief en overtuigd actor in het voordeel van deze wetgeving of doelstellingen. Tegelijkertijd bieden die clausules een wettelijke basis om mededingers te weren die duidelijk zondigen tegen het wettelijk verbod op discriminatie en racisme en/of onvoldoende de diversiteit nastreven. Uiteraard dienen die clausules sterk geoperationaliseerd te worden, om zeker het misbruik daarvan zoveel mogelijk uit te sluiten… maar die bekommernis geldt voor elk criterium dat bij de gunning als opschortend geldt. Die benadering wordt onder andere vermeld in het memorandum van het Vlaams Minderhedenforum naar aanleiding van de komende verkiezingen.

Hierbij de volgende vragen.

1) Is de geachte premier een voorstander van het invoegen van opschortende clausules inzake het respecteren van de wetgeving tegen racisme en discriminatie of in het voordeel van een actieve bevordering van de diversiteit, bij het afwegen en selecteren van mededingers aan overheidsopdrachten?

2) Zo niet, op basis van welke argumenten wijst u de toepassing van dit voorstel af?

3) Zo ja, hoe en wanneer, met welke maatregelen en methodes zult u dit advies concretiseren?

Antwoord ontvangen op 19 maart 2014 :

1) Fedict – de Federale overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie – is hier zeker voorstander van.

Hierbij refereren wij vooreerst naar de basis vanuit de regelgeving overheidsopdrachten, meer bepaald het koninklijk besluit van 15 juli 2011 betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten in de klassieke sector (van toepassing op Fedict).

Dit stuk uit de regelgeving vermeldt de gevallen waarin een kandidaat of inschrijver kan worden uitgesloten van de toegang tot de opdracht. Hoewel wij niet verplicht zijn deze facultatieve uitsluitingsgronden toe te passen lijkt het maar evident dat, vanuit het beginsel van behoorlijk bestuur, wij ons niet met dergelijke kandidaten of inschrijvers inlaten. Bijgevolg neemt Fedict deze uitsluitingsgronden telkens op in zijn bestekken.

Om dit standpunt te bekrachtigen gaat Fedict zelfs nog een stapje verder met een rechtstreekse verwijzing naar het verbod op discriminatie inzake tewerkstelling in zijn bestekken.

Bovendien, verbindt de inschrijver, door de ondertekening van zijn offerte, zich tot het naleven van de normen bepaald in de basisconventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en in het bijzonder:

  1. het verbod op dwangarbeid (verdrag nr. 29 betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, 1930 en verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van de gedwongen arbeid, 1957);

  2. het recht op vakbondsvrijheid (verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en bescherming op het vakverenigingsrecht, 1948);

  3. het recht van organisatie en collectief overleg (verdrag nr. 98 betreffende het recht van organisatie en collectief overleg, 1949);

  4. het verbod op discriminatie inzake tewerkstelling en verloning (verdrag nr. 100 betreffende de gelijke verloning, 1951 en verdrag nr.111 betreffende discriminatie (beroep op beroepsuitoefening, 1958);

  5. de minimumleeftijd voor kinderarbeid (verdrag nr.138 betreffende de minimumleeftijd, 1973), alsook het verbod op de ergste vormen van kinderarbeid (verdrag nr.182 over de ergste vormen van kinderarbeid, 1999).

Het niet naleven van de hierboven vermelde verdragen zal dus worden beschouwd als een ernstige fout bij de beroepsuitoefening in de zin van artikel 61 §2, 4° van het koninklijk besluit van 15 juli 2011.

We kunnen daaruit concluderen dat Fedict voor wat betreft discriminatie inzake tewerkstelling het facultatieve gedeelte uit de wetgeving overheidsopdrachten opneemt teneinde inschrijvers die effectief veroordeeld werden voor dergelijke praktijken te kunnen uitsluiten.

Bovendien gaat Fedict een stap verder met de bepaling in zijn bestekken rond het naleven van de normen bepaald in de basisconventie van de IAO waardoor bedrijven die deze normen niet blijken te respecteren alsnog kunnen uitgesloten worden zonder dat zij daar effectief bij rechterlijke beslissing, in kracht van gewijsde, voor zouden zijn veroordeeld.

2) Deze vraag is niet van toepassing.

3) Zie antwoord op vraag 1.