Schriftelijke vraag nr. 5-10963

van Marie Arena (PS) d.d. 24 januari 2014

aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken

Dexia - Nieuwe directieleden - Loon - Verhoging - Logica

bank
ondernemingsdirecteur
kredietinstelling
loon
economische ethiek

Chronologie

Vraag nr. 5-10963 d.d. 24 januari 2014 : (Vraag gesteld in het Frans)

Na de aankondiging van vorig weekend hebben de Belgische en de Franse pers het bericht verspreid dat de drie nieuwe leden die medio december benoemd werden bij het directiecomité van Dexia een loonsverhoging van 30% krijgen, waardoor hun loon vanaf 1 januari 2014 stijgt van 340.000 euro tot 450.000 euro.

Tegelijkertijd heeft de directie ook aangekondigd dat ze van plan is op een volgend seminarie het toekomstplan voor de onderneming voor te stellen. Tal van vakbondsleden en personeelsleden die angstig wachten op meer duidelijkheid over hun toekomstperspectief zijn geschokt door deze recente beslissing. Gelet op de kritische reacties en vragen hebben de directie en uzelf geantwoord dat de beslissing tot loonsverhoging genomen werd binnen het huidige wettelijke kader en dat ze verantwoord is, gelet op de noodzaak om deskundigen in dienst te houden.

Aangezien de Belgische Staat voor 50% aandeelhouder van Dexia is en dus een meerderheid van de vertegenwoordigers heeft in de raad van bestuur, rijzen tal van vragen over het standpunt dat de regeringsvertegenwoordigers hebben ingenomen over deze beslissing (in de raad van bestuur en in het vergoedingscomité) en over het standpunt van de regering rond deze beslissing.

Mijnheer de minister, ik heb volgende vragen:

1) Was de regering op de hoogte van de plannen voor de loonsverhoging van de directieleden die medio december werden benoemd?

2) Zo ja, welk standpunt hebben de vertegenwoordigers van de staat in verband met deze zaak verdedigd binnen de raad van bestuur van Dexia?

3) Vindt u deze beslissing logisch in de huidige context van de bezoldigingen in de overheidsbedrijven?

Antwoord ontvangen op 3 maart 2014 :

Het geachte lid wordt verwezen naar de antwoorden die ik hieromtrent reeds gegeven heb naar aanleiding van de Kamercommissie van 21 januari jongstleden (gezamenlijk antwoord op mondelinge vragen met nrs. 21651, 21673, 21678, 21682 en 21705 CRIV 53 COM 904 pag 7 en volgende), alsook naar aanleiding van de plenaire vergadering van de Kamer van 23 januari jongstleden (gezamenlijk antwoord op mondelinge vragen met nrs. 2232, 2233, 2234, 2235, 2236, 2237 CRABV 53 PLEN 181, pag 17 en volgende)